Van der Pluijm/Schreurs - Arrest

HR 16 februari 1996, LJN AD2487; NJ 1997/607 m.nt. S.C.J.J. Kortmann     
Van der Pluijm/Schreurs    

In de wettelijke regeling van de surséance van betaling is – anders dan in die van het faillissement, waar aanstonds een dag wordt bepaald waarop uiterlijk de schuldvorderingen bij de curator moeten worden ingediend – het indienen door crediteuren van hun vorderingen bij de bewindvoerder pas voorzien in het stadium nadat een akkoord is aangeboden en uitsluitend met het oog op de behandeling daarvan. Aan de behandeling van en de stemming over het akkoord kunnen slechts deelnemen crediteuren wier vordering is ingediend en erkend. Alle bekende crediteuren dienen dan ook persoonlijk op de hoogte te worden gesteld zowel van het aanbieden van het akkoord als van de dag waarop uiterlijk de schuldvorderingen moeten zijn ingediend en van die waarop het akkoord zal worden behandeld (artikel 256 lid 2 Fw). Ook crediteuren van vorderingen ten aanzien waarvan de surséance niet werkt, kunnen dan, desgewenst, hun vordering indienen en zich zo het recht verschaffen deel te nemen aan de behandeling van en de stemming over het akkoord.          

Artikel 257 lid 2 Fw verbindt aan zulk een indiening echter wel het gevolg dat de surséance ook ten aanzien van zulke vorderingen gaat werken en dat aan de vordering verbonden voorrechten, pandrechten of hypotheekrechten verloren gaan.           

Bij het tot stand brengen van deze regeling heeft men zich terdege gerealiseerd dat de combinatie van schriftelijke kennisgeving van de datum waarop de vorderingen uiterlijk bij de bewindvoerder moeten zijn ingediend, en de vergaande gevolgen welke artikel 257 lid 2 verbindt aan het indienen van vorderingen ten aanzien waarvan de surséance niet werkt, aanzienlijk gevaar opleverde voor die crediteuren van laatstbedoelde vorderingen die zich hun bijzondere positie niet bewust zijn. Men heeft evenwel gemeend deze gevaren grotendeels te hebben weggenomen door (i) de bewindvoerder te verplichten in zijn kennisgeving crediteuren op die gevolgen te wijzen en (ii) de crediteuren die ondanks deze waarschuwing hebben ingediend, nog de mogelijkheid te bieden die gevolgen te ontgaan door hun vordering vóór de aanvang van de stemming over het akkoord terug te nemen (artikel 257 lid 2 Fw). Het gaat hier om essentiële vormvoorschriften zodat, wil een schuldenaar zich nadat de hem verleende surséance door het in kracht van gewijsde gaan van de homologatie van het akkoord een einde heeft genomen, met vrucht op het standpunt kunnen stellen dat voor een schuldeiser van een vordering ten aanzien waarvan de surséance in beginsel niet werkte, het akkoord niettemin verbindend is op grond van het bepaalde in artikel 257 lid 2 Fw, hij daartoe tenminste óók moet stellen (en zo nodig bewijzen) dat voldaan is aan de waarschuwingsplicht van artikel 256 lid 2 Fw.    

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.