BulletPoint samenvattingen van Opvoeding over de grens van Van Ijzerdoorn - 1e druk

Ultra korte samenvatting per hoofdstuk bij Opvoeding over de grens van Van Ijzerdoorn


Opgroeien of opvoeden (1)

  • Een kind is gehecht als het in angstige situaties, bij vermoeidheid of bij ziekte de nabijheid en het contact van een specifieke opvoeder opzoekt. John Bowlby heeft kinderen bestudeerd die tijdens WOII van hun ouders werden gescheiden en ontdekte drie fasen bij de verbreking van de band met ouders: protest, wanhoop en onthechting. Vooral het verbreken van de band met de ouders leidt tot angst en onzekerheid. Kinderen hebben een aangeboren neiging om gehecht te raken.

  • Bij kinderen kun je gehechtheidspatronen in kaart brengen met de Vreemde Situatie Procedure (VSP), ontwikkeld door Mary Ainsworth. De VSP is een gestandaardiseerde manier van meten, waarbij het gedrag van kind en opvoeder wordt geobserveerd tijdens het samen spelen, de scheiding van opvoeder en kind en vervolgens de hereniging. Er zijn vier verschillende typen gehechtheidsrelaties mogelijk: onveilig vermijdend, veilig gehecht, ambivalent gehecht en gedesorganiseerd gehecht.

  • Bij volwassenen kun je gehechtheidspatronen in kaart brengen met het Gehechtheidsbiografisch interview, ontwikkeld door Mary Main. Er worden vijftien open vragen gesteld met betrekking tot het verleden waarbij het gaat om de huidige mentale representatie. De uitspraken worden beoordeeld op kwaliteit, kwantiteit, relevante en stijl.

  • De kind en de opvoeder vormen beide de gehechtheidsrelatie. De gehechtheidstheorie stelt dat de opvoeder de meeste invloed heeft op die relatie: als zij tekortkomingen hebben, dan worden kinderen daar sowieso de dupe van, maar van opvoeder wordt wel verwacht om met bijvoorbeeld moeilijk temperament van het kind om te gaan. Ouders moeten sensitief zijn: ze moeten signalen snel registeren, adequaat interpreteren en prompt en gepast reageren.

Genetische grenzen (2)

 

Genetische grenzen aan de opvoeding

  • De gedragsgenetica bestudeerd de grootte van de invloed van genen en omgeving op het fenotype. Er staan in deze wetenschap drie vragen centraal: (1) Hoe groot is de genetische invloed?, (2) Is die invloed hetzelfde op verschillende leeftijden, voor verschillende seksen en in verschillende omgevingen? en (3) Waar in het menselijk genenpakket kunnen de relevante genen worden gelokaliseerd? Daarbij zijn er verschillende invloeden vanuit de omgeving mogelijk, namelijk culturele overdracht, gedeelde omgeving of unieke omgeving.

  • De geschatte invloed van erfelijkheid en omgeving op een bepaald kenmerk verschilt per steekproef. Het grootste gedeelte van de genen zorgt voor wat mensen met elkaar gemeenschappelijk hebben, slechts een klein aantal genen is verantwoordelijk voor verschillen tussen mensen. Dit maakt onderzoek naar genen en omgeving ingewikkeld.

  • Bowlby zegt dat kinderen de aangeboren neiging hebben om zich te hechten, aangezien gehechtheidsgedrag (huilen, vastklampen, volgen, zuigen) genetisch verankerd is. Ook voor ouders heeft hechting een functie: het gehechtheidsgedrag van het kind zorgt ervoor dat het nageslacht opgevoed en verzorgd wordt. Kinderen die veel aandacht en ouderlijke zorg ervaren, gaan vaker langdurige en stabiele relaties aan dan kinderen die weinig aandacht en ouderlijke zorg hebben ervaren.

  • Er wordt in het onderzoek naar genen veel gebruik gemaakt van tweelingen om te kijken naar de invloed van genen en omgeving. Daarbij worden eeneiige tweelingen onderzocht die niet samen opgroeien (adoptie) en gewone kinderen die niet samen opgroeien. Onderzoek naar de erfelijkheid van gehechtheid liet geen rechtstreeks verband zien tussen sensitiviteit van moeder voor het ene en voor het andere kind. Ook leeftijd en geslacht konden de verschillen in sensitiviteit niet verklaren. Vooralsnog lijkt er dus geen erfelijke component te zijn voor type gehechtheid. De neiging om gehecht te raken ligt echter wel genetisch verankerd.

  • Als moeder naar één kind wel sensitief is en naar het andere kind niet, dan heeft het kind dat wel sensitief wordt behandeld geen volledige profijt van die sensitiviteit. De gedeelde omgeving is verantwoordelijk voor 2/3 van de variantie, de unieke omgeving voor 1/3. Er is een grote invloed van unieke omgeving voor gedesorganiseerde gehechtheid, wat deels wordt veroorzaakt door meetfouten, deels door unieke kindkenmerken en deels door de unieke omgeving.

  • Het dopamine systeem zou wellicht invloed hebben op gehechtheid, maar daar is vooralsnog geen bewijs voor gevonden. Er wordt veel onderzoek gedaan naar de interactie tussen genen en omgeving. Daarbij moet men wel stil staan bij de differentiële ontvankelijkheid: genen bepalen hoe gevoelig individuen zijn voor omgevingsinvloeden. Veel onderzoek laat zien dat gehechtheid gaat om zowel genen als omgeving, maar omgeving heeft een belangrijkere rol. Die omgeving is te beïnvloeden.

Crossculterele patronen (3)

 

Crossculturele patronen van gehechtheid

  • Gehechtheidspatronen zijn afhankelijk van cultuur, bijvoorbeeld hoeveel opvoeders er beschikbaar zijn. Bij primaten spelen de ecologische factor en de genetische factor een rol in de betrokkenheid van andere gehechtheidsfiguren dan de moeder. Bij inclusive fitness wordt er niet alleen voor het eigen nageslacht gezorgd, maar ook voor dat van familieleden. Met alloparenting wordt de zorg door andere biologische verwanten dan de moeder bedoeld.

  • Onderzoek in Oeganda liet zien dat niet het aantal opvoeders maar de continuïteit en de kwaliteit van de interactie beslissend zijn voor de gehechtheidsrelatie. Onderzoek met de Attachment Q-Sort liet een opmerkelijk verband zien tussen ouderlijke sensitiviteit en veilige gehechtheid.

  • De Gusii in Kenia lieten vergelijkbare gehechtheidspatronen te zien met Westerse gehechtheidspatronen, hoewel er andere emoties worden getoond om gehechtheidsgedragingen te tonen. De Hausa in Nigeria hebben gemiddeld vier opvoeders, aan wie het kind allemaal gehecht is. Er is wel een primaire gehechtheidsfiguur maar dat is niet altijd de moeder. De Dogon in Mali kennen veel kindersterfte en hebben kinderen daarom altijd dichtbij zich. Hier valt op dat er veel veilig gehechte en gedesorganiseerde gehechte kinderen zijn, maar weinig onveilig.

  • De gehechtheidstheorie stelt dat de nacht de meest stressvolle tijd is waarin kinderen een beschermende volwassene nodig hebben, de moeder is dan het meest beschikbaar en vandaar dat zij vaak de primaire hechtingsfiguur is.

  • Uit onderzoek met kinderen uit families in Zuid-Afrika bleek dat de meerderheid onveilig gehecht was. De mate van hechting hing samen met het aantal voor de moeder beschikbare ondersteunende volwassenen, de relatie van moeder met haar eigen ouders en de mate van depressie van de moeder. Ook in ander onderzoek werd een sterke relatie gevonden tussen postnatale depressie van moeder en onveilige en gedesorganiseerde gehechtheid.

  • Er zijn verschillen tussen Afrikaans-Amerikaanse kinderen en Europees-Amerikaans kinderen op verschillende ontwikkelingsgebieden, maar zijn dat echte verschillen of is er wellicht een derde variabele? Het Family Stress Model stelt bijvoorbeeld dat Afrikaans-Amerikaanse kinderen vaker te maken hebben met stress, wat via de ouders invloed heeft op de kinderen. Het investeringsmodel stelt dat ouders met een laag inkomen (ook vaker bij Afrikaans-Amerikaanse gezinnen) niet kunnen investeren in materialen ter ondersteuning van de ontwikkeling van het kind. Er zijn dus niet echt directe groepsverschillen die van invloed zijn op de ontwikkeling, maar wel verschillen in SES.

  • In Japan lijken meer onveilig gehechte kinderen zijn, maar de procedure is daar niet gestopt als kinderen teveel overstuur raakten. In Indonesië is er veel fysiek contact door een draagdoek en is er veel veilige gehechtheid

  • Bij het toetsen van de crossculturele geldigheid van de gehechtheidstheorie zijn normativiteit, predictieve validiteit en cultuurspecifieke veranderingen belangrijk.

Collectieve opvoeding in de kibboets (4)

 

Collectieve opvoeding in de kibboets

  • In de Israëlische Kibboetsen, die worden gezien als natuurlijk experiment, worden kinderen collectief opgevoed met maar een kleine rol voor de ouders. Er werden nieuwe gemeenschappen gecreëerd in ongecultiveerde omgeving warbij productie en fysieke arbeid dus belangrijk waren. Om de kinderen veilig te houden werden ze collectief opgevoed. Ouders hadden een belangrijke emotionele rol maar de metaplot had de taak om de kinderen te verzorgen. Kinderen sliepen bij elkaar in het kinderhuis om trauma’s van de primal scène te voorkomen.

  • De eerste kibboetsen ontstonden rond 1900 maar na WOII kwam er meer nadruk op het emotionele aspect en gingen kinderen niet meteen na de geboorte naar het kinderhuis. Er kwam een liefdesuurtje waarin ouders hun kinderen opzochten in het kinderhuis. Onder invloed van Piaget kwam er ook nadruk op cognitieve ontwikkeling, waarbij meer aandacht ontstond voor creativiteit en spelen.

  • Het gezamenlijk overnachten is het meest kenmerkend voor de opvoeding in de kibboetsen, dit werd gedaan voor de veiligheid, voor het streven naar gelijkheid tussen seksen en zodat de kinderen getraind werden voor het communeleven. De kinderen werden naar bed gebracht door de ouders en ’s nachts waren er twee nachtwakers. Kinderen sliepen minder lang ononderbroken. In de jaren ’90 kwam een einde aan het collectief overnachten vanwege verbeterde economische omstandigheden en de grotere nadruk op gezinnen. De kind-metaplot ratio is ook verbeterd.

  • Kibboetsvrouwen hadden meer last van schuldgevoelens. Ze zien zichzelf als belangrijk voor de ontwikkeling van sociaal gedrag, maar laten de verzorgende taken over aan de metaplot. De metaplot voelt zich verantwoordelijk voor de fysieke zorg en ook de sociale ontwikkeling. Kibboetsen bleken significant beter te zijn dan gastgezinnen en kindercentra wat betreft sociale interactie en het stimuleren van cognitieve ontwikkeling, er is echter wel voortdurende wisseling van opvoeders.

  • Hoewel kibboetskinderen uitgroeien tot goed functionerende volwassenen, geven ze zelf aan dat ze minder in staat zijn tot intieme vriendschappen. Kinderen die collectief overnachten bleken minder vaak veilig gehecht dan kinderen die thuis, vooral de inconsistente responsiviteit van de metaplots is daar de oorzaak van. Kibboetskinderen zien de metaplot vaak als primaire gehechtheidsfiguur. Verschillende modellen van gehechtheid zijn het monotropiemodel, het hiërarchiemodel, het onafhankelijkheidsmodel en het integratiemodel. In kibboetsen is het integratiemodel belangrijk.

  • Kibboetskinderen zijn sociaal competent maar hebben meer moeite met het oplossen van affectieve problemen omdat dit geen groepsvaardigheden zijn. De collectieve opvoeding van de kibboets is eigenlijk mislukt, omdat tegenwoordig het gezin toch weer het centrale punt is en het collectief overnachten vooral schade heeft aangericht.

Drie generaties Holocaust? (5)

 

Drie generaties Holocaust?

  • Met de Nederlandse paradox wordt bedoeld dat Nederland ten tijden van de Holocaust een sterk geassimileerde Joodse bevolkingsgroep had maar er toch weinig Nederlanders hulp boden. Hiervoor zijn geen voldoende gedragswetenschappelijke verklaringen gevonden. Voor kinderen was het leed niet over na de bevrijding: vaak werden zij gescheiden van nieuwe gehechtheidsfiguren en moesten terug naar zwaar getraumatiseerde ouders. Kinderen die de Holocaust overleefd hebben, hebben vaak een posttraumatische stressstoornis en last van secundaire traumatisering.

  • Er zijn verschillende resultaten gevonden in onderzoek naar de psychische gevolgen van de Holocaust voor de eerste en tweede generatie. Er zijn dus geen eenduidige onderzoeksresultaten over beschikbaar. De driegeneratiestudie keek naar groepen Holocaustoverlevenden die voor WOII naar Israël waren geëmigreerd. Het gehechtheidsbiografisch interview werd afgenomen en er werd bepaald of er sprake was van een PTSS. Alleen de eerste generatie had psychische problemen, er was geen sprake van intergenerationele overdracht. In een meta-analyse werd dit eveneens bevestigd.

  • Er zijn verschillende verklaringen voor de afwezigheid van intergenerationele overdracht, namelijk de pedagogische verklaring, het eerder in vrede hebben geleefd, neiging tot toekomstgericht denken, de genetische verklaring en leeftijd.

Kindermishandeling in Nederland (6)

 

Kindermishandeling in Nederland

  • De definitie van kindermishandeling: “elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel”. 107.200 (30/1000) kinderen tussen 0-17 worden slachtoffer van kindermishandeling in Nederland.

  • 4.4% van de kinderen is slachtoffer van seksueel misbruik, dit type misbruik leidt tot ontvankelijkheid voor dissociatieve stoornissen, meer depressie en meer externaliserend probleemgedrag. Risicofactoren voor kindermishandeling zijn o.a. werkeloosheid, alleenstaand ouderschap en lage opleiding van ouders.

  • Incidentie is het aantal nieuwe gevallen in een bepaalde periode, dat is voor kindermishandeling niet vast te stellen. Prevalentie is hoe vaak iets voorkomt, waarbij het aantal keer dat het voorkomt in het leven van een individu niet van invloed is op het percentage. De prevalentie die wordt gevonden is afhankelijk van de bronnen die je gebruikt: informanten of vragenlijsten?

  • Er is sprake van intergenerationele overdracht bij kindermishandeling, maar aanwezigheid van een ondersteunende opvoeder in de eigen kindertijd, minstens zes maanden psychotherapeutische behandeling en een ondersteunende partnerrelatie in de volwassenheid kunnen dit mediëren. Ook genetische verschillen zijn van invloed op kindermishandeling, het moet altijd vanuit een bio-ecologisch perspectief worden bekeken.

  • Scholing, opvoedingsondersteuning, preventieve interventies en consultaties als VIPP en VIPP-SD zijn manieren van preventie. Holdingtherapie is een slechte manier om met gehechtheidsproblematiek om te gaan.

Verwaarlozing (7)

 

Verwaarlozing in moderne weeshuizen

  • 1 op vijf kinderen blijkt ondanks minimale opvoeding in weeshuizen toch veilig gehecht, dit heeft te maken met veerkracht. In een weeshuis is er geen stabiele, langdurige relatie mogelijk met een vaste opvoeder. Gunar beschrijft drie niveaus van opvoeden binnen tehuizen, maar geen van allen is in staat tot het opbouwen van stabiele langdurige relaties.

  • Metera is het grootste kindertehuis in Athene, waar 66% gedesorganiseerd gehecht was en 24% veilig. De kinderen lieten meer negatieve gevoelens zijn en baby’s scoorden slecht op cognitieve en motorische ontwikkeling. Kinderen die veilig gehecht waren zochten meer interactie met de opvoeders en gebruikten hun sociale vaardigheden om zoveel mogelijk uit de omgeving te halen. Hiermee richten ze de aandacht van de opvoeders ook meer op zichzelf. 10% van de kinderen tot 17 jaar in Oekraïne zit in een tehuis. De tehuizen zijn ingedeeld op leeftijd, waardoor kinderen veel van tehuis wisselen. Er zijn veel routines en regels.

  • De omstandigheden in weeshuizen leiden tot een verminderde cortisolproductie, dit is een stresshormoon dat rijpt in de eerste levensjaren onder invloed van de sensitiviteit van de opvoeders. Door op te groeien in een weeshuis wordt het cortisolsysteem geschaad, de kinderen in een weeshuis maken meer cortisol aan maar alleen als ze geen last hebben van dwerggroei.

Pubers in internaten (8)

 

Pubers in internaten: losse banden

  • Otto Gerhard Heldring zorgde voor het ontstaan van de eerste stichtingen voor verwaarloosde, verwarde of gevaarlijke jongeren. De meeste kinderen zijn uit huis geplaatst op verzoek van de kinderbescherming. De kinderen lopen een bepaald traject door met als doel re-integratie waarbij de fasen van Erikson belangrijk zijn. Sociale competentie is van groot belang. Het gesloten regime is om invloed te hebben op gedrag en de kinderen te beschermen tegen zichzelf. Het open regime doet meer beroep op zelfdiscipline en zelfvertrouwen. In de instelling is wel sprake van instabiliteit, ook doordat het voor de mentor verboden is een exclusieve relatie aan te gaan met een pupil.

  • Kinderen die in zo’n instelling terechtkomen zijn gescheiden van bestaande gehechtheidsfiguren, de therapeut speelt een belangrijke rol in stressverlichting. Er ontstaat een nieuwe gehechtheidsrelatie, die afhankelijk is van de context, vaardigheden, organisatie van zorg en gehechtheidsstrategieën van mentor en pupil. Er wordt gebruik gemaakt van het gehechtheidsbiografisch interview, de mogelijke gehechtheidsrepresentaties zijn veilig-autonoom, onveilig-gereserveerd, onveilig-gepreoccupeerd, niet-te-classificeren of onverwerkt. Gehechtheid heel belangrijk voor het therapeutisch proces.

  • Toch zijn therapeuten vaak niet responsief omdat ze exclusieve relaties moeten vermijden, beperkte tijd en contact hebben en doordat sommige pupillen een behandeling krijgen voorgeschreven waarbij geen nauw emotioneel of sociaal contact mag worden gezocht. Niet iedereen hecht zich veilig in therapie maar de mensen die dat wel doen gaan vaak de positieve richting op. Het Mattheus effect treedt dan op. Slechte ervaringen met gehechtheid kunnen de relatie tussen pupil en mentor aantasten en op de lange termijn dat de gehele gehechtheidsrepresentatie nog onveiliger wordt.

  • Om gehechtheidsrepresentaties goed te laten zijn moet continuïteit in de relatie tussen pupil en mentor worden nagestreefd en moeten mentoren sensitiever reageren.

Opvoeden ondersteunen met video (9)

 

Opvoeden ondersteunen met videofeedback

  • VIPP is om ouders positiever te laten zijn naar hun kinderen, VIPP-SD is om ouders daarnaast ook sensitiever te laten zijn. Dit gaat via videofeedback gericht op gedragsniveau. Het programma werkt volgens een protocol dat individueel afgestemd kan worden. Ouder en kind worden gefilmd en daarna wordt het gedrag besproken. Vier thema’s zijn exploratie versus gehechtheidsgedrag, spreken namens het kind, sensitieve keten en het delen van emoties. De relatie tussen therapeut en ouder is daarbij belangrijk. Voor de VIPP-SD zijn extra thema’s toegevoegd namelijk inductieve discipline en afleiding, positieve versterking, sensitieve time-out en empathie voor het kind.

  • VIPP en VIPP-SD werken niet als kinderen al veilig gehecht zijn. Interventies gericht op insensitief gedrag die kort duren zijn het meest succesvol. De VIPP is succesvol omdat het alleen gericht is op sensitiviteit en het erg toegankelijk is. Ouders leren het gedrag van hun kind te observeren en juist te interpreteren, dit heeft ook gevolgen voor de lange termijn. Interventies voor gedesorganiseerde gehechtheid zijn pas effectief als het kind ouder is dan zes maanden.

  • VIPP kan contraproductief werken als het sensitieve gedrag nog niet genoeg ingeslepen is bij ouders en het kind discontinuïteit gaat ervaren, hoewel de ouder-kind interacties wel beter zijn. Het zou goed kunnen zijn om vaders bij de interventie te betrekken, maar het zou ook contraproductief kunnen werken omdat de aandacht dan verdeeld moet worden. VIPP kan ook ingezet worden als preventiemiddel.

Adoptie als pedagogische interventie (10)

 

Adoptie als pedagogische interventie

  • Adoptie is de overdracht van het wettelijk gezag aan niet-biologische ouders. Het is een verschijnsel van alle tijden. Sinds eind jaren ’80 is er een toename van het aantal adopties. Adoptie is van invloed op de ontwikkeling van fysieke groei, gehechtheid, cognitieve ontwikkeling, schoolprestaties, zelfwaardering en gedragsproblemen.

  • Belangrijke adoptieperioden in de afgelopen eeuw zijn WOII, de Koreaanse oorlog, verslechterde sociaaleconomische situatie in Latijns-Amerika, val van het communisme en de strikte geboortecontrole in China.

  • Inclusive fitness is het streven van mensen en dieren om hun genenpakket voor te zetten in de volgende generatie. Daarbij zou je dus alleen voor je biologisch eigen kinderen zorgen. Verklaringen voor adoptief gedrag zijn intraspecific parasitim (een reproductiefout) of dat het investeren in een adoptiekind de adoptieouders iets oplevert.

  • Vergeleken met kinderen die in een tehuis opgroeien hadden de geadopteerde kinderen meer fysieke groei, waren vaker veilig gehecht en betere cognitieve prestaties. Vergeleken met kinderen die bij hun biologische ouders opgroeien zijn geadopteerde kinderen iets kleiner, hebben minder zelfwaardering en meer gedragsproblemen. Gedragsproblemen waren groter voor binnenlands geadopteerde kinderen dan voor internationaal geadopteerde kinderen. Adoptie kinderen worden vaker doorverwezen naar de psychische gezondheidszorg.

  • De rechtvaardigheidstheorie van Rawls: de vraag of adoptie ethisch verantwoord is moet beantwoord worden vanuit de original position waarin je niet weet of je het kind, de biologische ouder of de adoptieouder bent. De belangen van de zwakste partij moeten dan in overweging worden genomen.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.