Vzr. Rb. Midden-Nederland 30 december 2014 Brink’s/FNV Bondgenoten - Arrest

Casus

Brink’s verzorgt de distributie en dispositie, de opslag en verwerking van chartaal geld. Zij doet dit in opdracht van diverse opdrachtgevers. Eén van de grootste afnemers van Brink’s, Rabobank, heeft besloten de samenwerking te beëindigen. Brink’s zal ongeveer 600 mensen moeten laten afvloeien. Brink’s en de vakbonden zijn in overleg getreden over een sociaal plan, maar hebben geen overeenstemming bereikt. Daarop hebben de bonden Brink’s bericht dat zij zijn uitonderhandeld en dat collectieve acties zullen worden uitgeroepen. Vervolgoverleg heeft plaatsgevonden over het waarborgen van de veiligheid. Op 27 december 2014 zijn de collectieve acties begonnen. Brink’s vordert dat FNV en CNV zullen worden veroordeeld om zich te onthouden van het voeren van collectieve acties.

 

Voorzieningenrechter

Het recht op het voeren van collectieve acties van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden, waaronder begrepen het stakingsrecht, wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest (ESH). In artikel 6, aanhef en onder 4 ESH wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten.

 

De strekking van artikel 6 ESH – het waarborgen van de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen – geeft, mede gelet op het karakter van dit recht als sociaal grondrecht, geen aanleiding het begrip ‘collectief optreden’ beperkt uit te leggen. Dit brengt mee dat een werknemersorganisatie in beginsel vrij is in de keuze van middelen om haar doel te bereiken. Of (nog) sprake is van een collectieve actie in de zin van deze bepaling, wordt aldus vooral bepaald door het antwoord op de vraag of de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, valt de collectieve actie onder het bereik van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH (HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3077).

 

Een collectieve actie die valt onder de reikwijdte van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH, dient in beginsel te worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever en derden.

Een collectieve actie die binnen de reikwijdte van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH valt, kan desalniettemin ongeoorloofd zijn wanneer zij in strijd is met het bepaalde in artikel G. ESH. In dit artikel is bepaald dat het recht op, onder meer, het voeren van collectieve acties niet kan worden beperkt met uitzondering van die welke bij wet zijn voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden.

 

Artikel 6:162 BW, zoals door de rechter uitgelegd, geldt als een beperking die bij de wet is voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk is in de zin van artikel G ESH.

 

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat als de collectieve actie onder de werking van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH valt, daarmee in beginsel de rechtmatigheid gegeven is, tenzij sprake is van veronachtzaming van zwaarwegende procedureregels (‘spelregels’) dan wel – met inachtneming van de door artikel G ESH gestelde beperkingen – moet worden geoordeeld dat de actievoerders (de vakbonden) in redelijkheid niet tot deze actie(s) hadden kunnen komen (zie onder meer rechtsoverweging 3.3. van het NS-arrest van de Hoge Raad van 30 mei 1986).

 

Tot de hiervoor bedoelde procedureregels behoren onder meer dat een staking slechts rechtmatig kan zijn als zij als i) uiterste redmiddel (ultimum remedium) is toegepast en ii) tijdig is aangezegd en kenbaar gemaakt. Daarbij geldt dat de vraag of een staking in een concreet geval als uiterst redmiddel is gehanteerd, door de rechter met terughoudendheid moet worden beantwoord (HR 28 januari 2000, NJ 2000, 292).

 

Of een onder de reikwijdte van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH vallende collectieve actie in verband met artikel G ESH kan worden verboden of beperkt, is een vraag die moet worden beslist door – met inachtneming van alle omstandigheden van het geval – de met de uitoefening van het grondrecht gediende belangen af te wegen tegen die waarop inbreuk wordt gemaakt.

 

Bij een collectieve actie is het onvermijdelijk dat deze schade veroorzaakt bij derden die door de actie worden getroffen. Indien de actie valt binnen de reikwijdte van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH, is echter uitgangspunt dat daarmee een zwaarwegend belang wordt gediend (zie arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014). Behoudens bijzondere omstandigheden heeft de rechter dan ook niet te treden in de beoordeling van de vraag of de ene dan wel de andere partij meer of minder gelijk heeft in het arbeidsconflict dat ten grondslag ligt aan de staking.

 

Brink’s is in dezen niet de derde in de zin van artikel G ESH. Daarvan zou sprake zijn als de collectieve acties zich tegen haar keren, maar zich in feite tegen een ander richten. Dat is hier niet het geval.

 

De vraag of een collectieve actie in een concreet geval als uiterst redmiddel is gehanteerd, dient door de rechter met terughoudendheid te worden beantwoord. Het is in beginsel aan de bonden om te bepalen of zij van het grondrecht tot het voeren van collectieve acties gebruik willen maken en in lijn hiermee om te bepalen of er geen andere mogelijkheid meer open staat dan het voeren van collectieve acties. Met andere woorden het is in beginsel aan de bonden – zoals zij ook aanvoeren – om te bepalen of partijen zijn uitonderhandeld of niet. Uit de notulen van het overleg over het sociaal plan blijkt dat de standpunten van partijen ver uit elkaar lagen. Het is niet aan de voorzieningenrechter om te beoordelen of de door de vakbonden gestelde eisen disproportioneel waren. De duur van de onderhandelingen alleen is niet bepalend voor de vraag of geconcludeerd kan worden dat partijen uitonderhandeld waren of niet. Evenmin volgt uit stakingsjurisprudentie dat ná vastgelopen onderhandelingen eerst bemiddeld dient te worden.

 

De aanzeggingstermijn – die strekt tot het voorkomen van onnodige bedrijfsschade en bescherming van de belangen van degenen die op de dienstverlening van de bestaakte werkgever zijn aangewezen – van acht dagen is niet te kort geweest.

Ook is op dit moment geen sprake van een onaanvaardbare maatschappelijke ontwrichting of van disproportionele schade. Een aanzienlijk deel van de markt wordt niet verzorgd door Brink’s, meestal kan ook met pin worden betaald en niet is gebleken dat het pinsysteem onaanvaardbaar wordt overbelast. Ook hebben de bonden op dit moment met hun acties geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico geschapen.

 

De voorzieningenrechter ziet dan ook op dit moment geen aanleiding om de acties naar duur, aard en frequentie te beperken.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.