TentamenTests van Elementair materieel strafrecht - Ter Haar e.a. - 3e druk

Voorbeeld tentamen vragen bij het boek Elementair materieel strafrecht - Ter Haar e.a. - 3e druk


Wat is het (materieel) strafrecht? - Tentamens 1

Oefenvragen gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht aan de Universiteit Leiden

Casus De Kroeg

In buurtkroeg Het Bierpul is het vaak gezellig en druk. Daan en Kacper behoren tot de vaste stamgasten. Sinds kort is ook Marlon geregeld in de kroeg te vinden. Hij voert daar vaak het hoogste woord en strooit met geld door de vele rondjes die hij geeft. Daan en Kacper storen zich mateloos aan het gedrag van Marlon. Het is een andere stamgast, Marijke, opgevallen dat Daan en Kacper telkens zeer geïrriteerd kijken wanneer Marlon weer eens het hoogste woord voert. Op een avond vertelt zij tegen hen dat er bij Marlon wel wat te halen valt, ook in de schuur, die altijd vrij toegankelijk zou zijn. Ze zegt erbij dat Daan en Kacper maar moeten bezien wat ze met die informatie doen. Kacper stelt voor om Marlon te overvallen. Daan vindt dat wat ver gaan, al is hij aangetrokken door het vooruitzicht zijn schulden te kunnen aflossen. Als Daan zijn twijfels uit, kijkt Kacper hem minachtend aan en antwoordt hij dat hij altijd al wel gedacht heeft dat Daan laf is en hij zelf ook wel ‘een lesje’ zou kunnen gebruiken.

Een week later besluiten Daan en Kacper een kijkje te nemen bij het huis van Marlon. Ze constateren dat de schuurdeur niet op slot zit en gaan naar binnen. Ze vinden niets van waarde. Kennelijk ligt het geld in de woning. Wel zien ze enkele rollen tape op de plank liggen. Kacper kijkt Daan veelbetekenend aan.

Als Daan dan opnieuw zijn twijfels uit en begint te protesteren noemt Kacper hem een aansteller en voegt er aan toe: ‘Zal ik jou ook eens laten voelen wat ik allemaal met die tape kan?’ Dan horen ze Marlon thuiskomen. Deze ziet dat zijn schuurdeur open staat en hij loopt naar binnen. Zodra Marlon de schuur in komt, pakt Kacper hem stevig vast en houdt hem in bedwang. Ondertussen wijst deze Daan op de tape en zegt dat hij die tape ‘misschien niet zal gebruiken wanneer Marlon zonder tegenstribbelen zijn portemonnee en huissleutels geeft.’ Marlon weigert en begint te schreeuwen, waarna Kacper hem tegen de grond werkt en tape over zijn mond plakt. Vervolgens gaat Kacper op hem zitten teneinde hem in bedwang te houden. Marlon weet zich los te worstelen en over en weer vallen klappen.

Daartoe aangespoord door Kacper houdt Daan Marlon vervolgens vast. Kacper pakt de portemonnee en huissleutels van Marlon en maakt aanstalten naar de woning te gaan. Voordat hij vertrekt zegt hij tegen Daan dat hij ‘dit karweitje straks zal afmaken’, waarbij hij naar Marlon wijst. Hij voegt er nog aan toe: ‘Waag het eens hem los te laten.’ Als Kacper na een paar minuten terug komt in de schuur ziet hij dat Marlon zich bijna uit de greep van Daan heeft los geworsteld. Wanneer Kacper in de buurt komt krijgt hij van Marlon een harde schop tegen zijn schenen, waarop hij erg driftig wordt en Marlon tegen het hoofd slaat waardoor deze op de grond valt. Hij schreeuwt dat Marlon eraan gaat. Terwijl Marlon versuft op de grond ligt bindt Kacper zijn handen en benen stevig vast met touw. Tevens plakt hij nog een extra stuk tape over de neus van Marlon. Hij wordt op zijn buik gelegd. Wanneer hij zich niet meer verroert, verlaten Kacper en Daan samen de schuur. De zwaargewonde Marlon wordt korte tijd later gevonden door zijn buurvrouw die het tape verwijdert en het alarmnummer belt. De ambulance is snel ter plaatse. Marlon wordt afgevoerd naar het ziekenhuis alwaar hij enkele weken verblijft. Hij blijft leven. Daan en Kacper zijn er ondertussen vandoor gegaan met vijfhonderd euro dat in de portemonnee van Marlon zat en nog eens vijftienhonderd euro dat Kacper in het huis van Marlon had gevonden. Zij spreken af om de buit later te verdelen, tot dat moment zal Kacper het contante geld in beheer houden.

Het opsporingsonderzoek brengt de politie snel bij Het Bierpul. Diverse stamgasten verklaren dat Daan en Kacper een grote hekel hadden aan Marlon. Er wordt ook verklaard dat Daan hem zijn portemonnee wilde afpakken, terwijl Kacper zou hebben gezegd Marlon een lesje te willen leren. De politie merkt beide heren aan als verdachte. Marijke, niet als getuige gehoord, verneemt in Het Bierpul van de overval op Marlon. Ook raakt zij op de hoogte van wat stamgasten aan de politie hebben verklaard over Daan en Kacper. Marijke krijgt daarbij echter niet te horen dat ze door de politie zijn aangemerkt als verdachte.

Daan en Kacper hebben zich sinds de overval niet meer in de kroeg vertoond. Via via krijgen ze te horen dat zij door de politie worden aangemerkt als verdachten en dat de politie naar hen op zoek is. Zijvluchten naar Marijke. Als ze vraagt naar de reden van hun verzoek om een tijdje bij haar te wonen, krijgt ze een vaag en nietszeggend antwoord. Het valt haar op dat de jongens veel contant geld bij zich hebben. Marijke gaat ermee akkoord dat Daan en Kacper een tijdje bij haar logeren. Marijke vertelt aan niemand dat ze logés heeft, terwijl Daan en Kacper zich niet op straat vertonen. Als dank krijgt Marijke elke dag een paar briefjes van vijftig euro in haar hand gedrukt. Daan en Kacper weten zich enige tijd schuil te houden. Op een dag worden zij door de politie in de woning van Marijke aangehouden.

Het komt tot een einduitspraak in de zaak tegen Kacper die op enig moment onherroepelijk wordt. Een actieve officier van justitie meent dat Kacper er genadig vanaf is gekomen en besluit hem door middel van het uitbrengen van een dagvaarding te vervolgen voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van Marlon, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 47 jo. 282 lid 2 Sr).

Vraag 1

De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte voor het feit dat in deze dagvaarding aan de verdachte ten laste wordt gelegd, mag worden vervolgd. Welk leerstuk staat centraal bij het beantwoorden van deze vraag en welke stappen moet de rechtbank, gelet op de geldende rechtspraak van de Hoge Raad, zetten om tot een antwoord op deze vraag te komen? Motiveer uw antwoord.

Casus Overwerkte Spoed brengt zelden Goed

Op de afdeling spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Jerusche (MCJ) heerst sinds het vertrek van de teamleider een gespannen sfeer. Chirurg Yankel Janssen is de afgelopen vier maanden aangesteld als waarnemend teamleider. Yankel is weliswaar een uitstekende arts, maar is niet erg geliefd onder de staf van de afdeling vanwege zijn te autoritaire stijl van leidinggeven. Yankel heeft ook nog een baan buiten het MCJ bij een privékliniek waardoor hij niet veel tijd heeft voor klachten van zijn collega’s, nog los van het feit dat hij slecht reageert op kritiek. Eigenlijk is Yankel het meest overwerkt van iedereen op de afdeling.

Op 10 januari 2015, om 17:30 uur meldt de 43 jarige Shimon Cohen zich op de afdeling spoedeisende hulp, met klachten over ernstige buikpijn. Shimon is een goede bekende bij de afdeling omdat hij zich relatief vaak meldt met allerlei kwalen, die veelal niet ernstig zijn. Bij de ontvangstbalie wordt aantekening gemaakt van buikklachten en wordt hij gevraagd plaats te nemen in de wachtruimte. Tien minuten later wordt hij door de verpleegkundige Ruchel Feingold opgevangen. Ruchel heeft buitengewoon veel ervaring en staat op de afdeling bekend als ‘arts-plaatsvervanger’, wegens haar feilloze beoordelingen van klachten. Na een gesprek met Shimon besluit Ruchel dat zij uit de mogelijke aantekeningen die zij kan geven – ‘geen spoed’, ‘spoed’, ‘meer spoed’ – voor ‘meer spoed’ zal kiezen.

Ruchel denkt namelijk dat er sprake zou kunnen zijn van een darmperforatie, in welk geval zij dringend handelen noodzakelijk acht. In overeenstemming met het afdelingsprotocol betekent de waardering ‘meer spoed’ dat Shimon niet door een arts-assistent zal worden onderzocht, maar direct door Yankel.

Als de melding Yankel bereikt staat hij, na een lange dag met veel patiënten, net op het punt om te vertrekken naar de privékliniek, waar hij is ingeroosterd voor een operatie. Yankel raakt zeer geïrriteerd door de melding en roept Ruchel bij hem. Eerst vraagt hij haar waarom zij heeft gekozen voor de aantekening ‘meer spoed’. Als zij uitlegt dat zij denkt aan een darmperforatie en dat daarom naar haar oordeel onmiddellijk een CT-scan dient te worden verricht, slaat de irritatie van Yankel om in woede. Hij beschuldigt haar ervan dat zij hem probeert te frustreren. Tijdens een heftige woordenwisseling blijft Ruchel erop staan dat de situatie wel ernstig zou kunnen zijn, maar zij kan Yankel niet overtuigen. Yankel stuurt Shimon naar huis, met de opdracht de volgende dag terug te komen als hij zich niet beter voelt.

De volgende dag verschijnt Shimon weer rond 17:30 uur en meldt dat zijn buikpijn veel erger is geworden. Yankel heeft weer dienst en laat een CT-scan uitvoeren. Uit de scan blijken indicaties voor een darmperforatie. Yankel is evenwel nog steeds zeer geïrriteerd en overtuigt zichzelf ervan dat Shimon niets mankeert. Ruchel, die ook nog steeds overstuur is, vraagt om de scan te mogen bekijken. Zij zegt tegen Yankel dat de indicaties duidelijk zijn en dat de scan naar een radioloog dient te worden gestuurd voor nadere lezing. Wederom loopt het hoog op, totdat Yankel tegen Ruchel zegt dat ze geen arts is en dus geen recht van spreken heeft. Hij zegt haar ook dat als zij doorgaat, ze haar baan op het spel zet. Ruchel kan het niet meer aan en vertrekt, zonder iemand te spreken. Shimon wordt door Yankel met pijnstillers naar huis gestuurd. Yankel maakt geen verslag op van zijn bevindingen in het elektronisch patiëntendossier.

De volgende dag wordt Shimon door zijn echtgenote dood aangetroffen in bed. Na sectie wordt vastgesteld dat hij is overleden aan de gevolgen van een ernstige darmperforatie. Uit het rapport van de patholoog-anatoom blijkt dat niet valt vast te stellen of de darmperforatie hoe dan ook fataal zou zijn geweest, ook indien Shimon twee dagen eerder geopereerd zou zijn geweest. De echtgenote van Shimon doet aangifte van dood door schuld tegen het MCJ en Yankel. Tegelijkertijd wordt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek ingesteld.

Uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de aantekeningen van Yankel in het elektronisch patiëntendossier enkel de informatie bevatten dat Shimon op 10 januari 2015 naar huis is gestuurd zonder behandeling. Over de volgende dag zijn door Yankel geen aantekeningen gemaakt. Ruchel is als getuige gehoord maar heeft, omdat zij bang is voor mogelijke gevolgen, niets verklaard over wat zich gedurende de twee dagen voor het overlijden van Shimon bij de spoedeisende hulp heeft afgespeeld. Ook heeft zij gezegd niets te weten over het ontbreken van aantekeningen in het elektronisch patiëntendossier.

Ruchel kan het evenwel niet verkroppen dat Yankel vrijuit zal gaan. Zij besluit zelf gedetailleerde aantekeningen te maken over de behandeling van Shimon op beide dagen van zijn bezoek aan de afdeling, ook over haar rol daarin. Zij slaat die aantekeningen op op een USB-stick die ze meeneemt naar een afspraak met een vriend van haar, Dudel Finkelstein, een ICT-deskundige. Onder een kop koffie vertelt zij Dudel over haar vrees dat Yankel ermee weg komt, en hoe zij denkt dat Yankel eigenlijk nu al uit de bocht aan het vliegen is en dat een levensgevaarlijke situatie ontstaat voor andere patiënten op de afdeling spoedeisende hulp. Zij zegt hem zeer grote druk te voelen, eigenlijk radeloos te zijn. Zij vertelt over de aantekeningen die zij zelf heeft gemaakt en dat ze niet weet wat ze ermee kan doen. Als zij naar de wc gaat, laat ze de stick achter op tafel. Dudel pakt de stick en slaat de aantekeningen op op zijn laptop terwijl zij weg is. Verder hebben ze het er niet meer over. Dudel breekt die avond in op het computernetwerk van het MCJ, dringt binnen in de account van Yankel en past het elektronisch patiëntendossier van Shimon aan door de aantekeningen van Ruchel toe te voegen.

De volgende dag wordt de toegevoegde informatie door het MCJ bemerkt en wordt daarvan melding gedaan aan de officier van justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Op basis van de nieuwe gegevens komt de Inspectie tot de conclusie dat meerdere ernstige fouten zijn gemaakt door Yankel. De Inspectie komt tot het oordeel dat de vaststellingen van Ruchel op beide dagen waarop Shimon op de spoedeisende hulp was, juist waren. De Inspectie ziet aanleiding voor schorsing van Yankel. Het MCJ valt volgens het rapport geen verwijt te maken. Naar aanleiding van dit rapport alsmede het eigen opsporingsonderzoek is de officier van justitie van oordeel dat er aanleiding is Yankel te vervolgen voor het plegen van dood door schuld van Shimon.

Vraag 2

Yankel wordt door de rechtbank vrijgesproken voor dood door schuld. De officier van justitie gaat zonder succes in appel en cassatie tegen die uitspraak. Daarop besluit hij een nieuwe vervolging tegen Yankel te starten, voor het nalaten van het verlenen van hulp aan Shimon in de zin van art. 450 Sr. Regulier: Bij de rechtbank voert de raadsvrouw van Yankel het verweer dat deze vervolging in strijd met het recht is. Waarop doelt de raadsvrouw met dit verweer? Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Kacper is eerst vervolgd voor poging doodslag (art. 45 juncto art. 287 Sr). De vraag is hier of een tweede vervolging (nu voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van Marlon, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolg ex art. 47 jo. 282 lid 2 Sr) neerkomt op een tweede vervolging voor hetzelfde feit, hetgeen strijd op zou leveren met het ne bis in idem beginsel (1 punt).

Dit beginsel is verankerd in art. 68 Sr (1 punt) en betreft een vervolgingsuitsluitingsgrond. Het ne bis in idem-beginsel is een algemeen aanvaard uitgangspunt van behoorlijke strafrechtspleging. Voorts ishet niet alleen in het Wetboek van Strafrecht, maar ook in internationale verdragen opgenomen (Art. 14 lid 7 IVBPR; Art. 50 Handvest van de Grondrechten van de EU). Op basis van art. 68 Sr kan, ‘behoudens gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onherroepelijk is beslist.’ In het kader hiervan dient vastgesteld te worden of sprake is van ‘hetzelfde feit’. Daarbij zijn verschillende benaderingen denkbaar: de fysieke benadering: wanneer men met het lichamelijk oog een eenheid ziet (eenheid van tijd, plaats en waarneembaarheid); de normatieve benadering: is de strekking, het karakter of het te beschermen rechtsgoed van de verschillende strafbepalingen dezelfde en een combinatie van beide. Europese rechters geven hun eigen invulling aan hetzelfde feitbegrip. Zo gaat het Hof van Justitie EU daarbij uit van : ‘de gelijkheid van materiële feiten, begrepen als het bestaan van een geheel van feiten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, ongeacht de juridische kwalificatie van deze feiten of het beschermde rechtsgoed’ (zaak C-150/05 (Van Straaten), niet-voorgeschreven)). Het EHRM neemt tot uitgangspunt dat er sprake dient te zijn van: ‘identical facts or facts which are substantially the same’ (zaak nr. 14939/03, par. 82 (Zolotukhin/Rusland)).

In nationale rechtspraak worden twee vergelijkingsfactoren als relevant opgevat: de juridische aard van de feiten (1 punt): door de strafbare feiten beschermde rechtsgoederen, strafmaxima; en de gedraging van de verdachte: mate van verschil tussen de gedragingen, zowel gelet op de aard en kennelijke strekking van de gedragingen, als de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht (1 punt). (Ne bis in idem-arrest) (1 punt). Gelet op deze twee uitgangspunten zou in deze casus een verweer o.g.v. het ne bis in idem-beginsel voor de hand liggen, met name vanwege de tweede vergelijkingsfactor: het gaat immers om dezelfde gedraging.

Vraag 2

Yankel is eerst vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr), met haar verweer doelt de raadsvrouw erop dat een tweede vervolging (na vrijspraak voor dood door schuld) (voor het nalaten van het verlenen van hulp ex. art. 450 Sr)) neerkomt op een tweede vervolging voor hetzelfde feit, hetgeen strijd op zou leveren met het ne bis in idem beginsel.

(In de vraag wordt tevens gevraagd naar motivering waarom deze specifieke casus mogelijk in strijd met het recht is, hetgeen noopt tot verdere uitweiding over/nadere bespreking van ne bis in idem. Een inhoudelijke beoordeling van het verweer kan voor de beantwoording van deze vraag overigens achterwege blijven.)

Dit beginsel is verankerd in art. 68 Sr en betreft een vervolgingsuitsluitingsgrond. Het ne bis in idem-beginsel is een algemeen aanvaard uitgangspunt van behoorlijke strafrechtspleging. Voorts is het niet alleen in het Wetboek van Strafrecht, maar ook in internationale verdragen opgenomen (Art. 14 lid 7 IVBPR; Art. 50 Handvest van de Grondrechten van de EU).

Op basis van art. 68 Sr kan, ‘behoudens gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onherroepelijk is beslist.’

In het kader hiervan dient vastgesteld te worden of sprake is van ‘hetzelfde feit’. Daarbij zijn verschillende benaderingen denkbaar: de fysieke benadering: wanneer men met het lichamelijk oog een eenheid ziet (eenheid van tijd, plaats en waarneembaarheid); de normatieve benadering: is de strekking, het karakter of het te beschermen rechtsgoed van de verschillende strafbepalingen dezelfde en een combinatie van beide.

Europese rechters geven hun eigen invulling aan hetzelfde feitbegrip. Zo gaat het Hof van Justitie EU daarbij uit van : ‘de gelijkheid van materiële feiten, begrepen als het bestaan van een geheel van feiten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, ongeacht de juridische kwalificatie van deze feiten of het beschermde rechtsgoed’ (zaak C-150/05 (Van Straaten), niet-voorgeschreven)). Het EHRM neemt tot uitgangspunt dat er sprake dient te zijn van: ‘identical facts or facts which are substantially the same’ (zaak nr. 14939/03, par. 82 (Zolotukhin/Rusland)).

In nationale rechtspraak worden twee vergelijkingsfactoren als relevant opgevat: de juridische aard van de feiten: door de strafbare feiten beschermde rechtsgoederen, strafmaxima; en de gedraging van de verdachte: mate van verschil tussen de gedragingen, zowel gelet op de aard en kennelijke strekking van de gedragingen, als de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. (Ne bis in idem-arrest)

(10 punten bij een goed onderbouwd gedeelte over de inhoud/achtergrond van ‘hetzelfde feit’ , waarbij niet noodzakelijkerwijs alle punten even diepgaand omvangrijk hoeven te worden besproken)

Gelet op deze twee uitgangspunten zou in deze casus een verweer o.g.v. het ne bis in idem-beginsel voor de hand liggen, met name vanwege de tweede vergelijkingsfactor: het gaat immers om dezelfde gedraging.

Aldus moet geconcludeerd worden dat met haar verweer de raadsvrouw doelt op ne bis in idem.

NB: Het bespreken van samenloop (welke variant dan ook) ligt niet voor de hand: in het tentamen is immers reeds gegeven dat het om een nieuwe vervolging gaat, er wordt dus niet vervolgd voor één feit op grond van twee verschillende strafbepalingen.

Wat is strafrechtelijke causaliteit? - Tentamens 2

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht aan de Universiteit Leiden

Casus De Kroeg

In buurtkroeg Het Bierpul is het vaak gezellig en druk. Daan en Kacper behoren tot de vaste stamgasten. Sinds kort is ook Marlon geregeld in de kroeg te vinden. Hij voert daar vaak het hoogste woord en strooit met geld door de vele rondjes die hij geeft. Daan en Kacper storen zich mateloos aan het gedrag van Marlon. Het is een andere stamgast, Marijke, opgevallen dat Daan en Kacper telkens zeer geïrriteerd kijken wanneer Marlon weer eens het hoogste woord voert. Op een avond vertelt zij tegen hen dat er bij Marlon wel wat te halen valt, ook in de schuur, die altijd vrij toegankelijk zou zijn. Ze zegt erbij dat Daan en Kacper maar moeten bezien wat ze met die informatie doen. Kacper stelt voor om Marlon te overvallen. Daan vindt dat wat ver gaan, al is hij aangetrokken door het vooruitzicht zijn schulden te kunnen aflossen. Als Daan zijn twijfels uit, kijkt Kacper hem minachtend aan en antwoordt hij dat hij altijd al wel gedacht heeft dat Daan laf is en hij zelf ook wel ‘een lesje’ zou kunnen gebruiken.

Een week later besluiten Daan en Kacper een kijkje te nemen bij het huis van Marlon. Ze constateren dat de schuurdeur niet op slot zit en gaan naar binnen. Ze vinden niets van waarde. Kennelijk ligt het geld in de woning. Wel zien ze enkele rollen tape op de plank liggen. Kacper kijkt Daan veelbetekenend aan.

Als Daan dan opnieuw zijn twijfels uit en begint te protesteren noemt Kacper hem een aansteller en voegt er aan toe: ‘Zal ik jou ook eens laten voelen wat ik allemaal met die tape kan?’ Dan horen ze Marlon thuiskomen. Deze ziet dat zijn schuurdeur open staat en hij loopt naar binnen. Zodra Marlon de schuur in komt, pakt Kacper hem stevig vast en houdt hem in bedwang. Ondertussen wijst deze Daan op de tape en zegt dat hij die tape ‘misschien niet zal gebruiken wanneer Marlon zonder tegenstribbelen zijn portemonnee en huissleutels geeft.’ Marlon weigert en begint te schreeuwen, waarna Kacper hem tegen de grond werkt en tape over zijn mond plakt. Vervolgens gaat Kacper op hem zitten teneinde hem in bedwang te houden. Marlon weet zich los te worstelen en over en weer vallen klappen.

Daartoe aangespoord door Kacper houdt Daan Marlon vervolgens vast. Kacper pakt de portemonnee en huissleutels van Marlon en maakt aanstalten naar de woning te gaan. Voordat hij vertrekt zegt hij tegen Daan dat hij ‘dit karweitje straks zal afmaken’, waarbij hij naar Marlon wijst. Hij voegt er nog aan toe: ‘Waag het eens hem los te laten.’ Als Kacper na een paar minuten terug komt in de schuur ziet hij dat Marlon zich bijna uit de greep van Daan heeft los geworsteld. Wanneer Kacper in de buurt komt krijgt hij van Marlon een harde schop tegen zijn schenen, waarop hij erg driftig wordt en Marlon tegen het hoofd slaat waardoor deze op de grond valt. Hij schreeuwt dat Marlon eraan gaat. Terwijl Marlon versuft op de grond ligt bindt Kacper zijn handen en benen stevig vast met touw. Tevens plakt hij nog een extra stuk tape over de neus van Marlon. Hij wordt op zijn buik gelegd. Wanneer hij zich niet meer verroert, verlaten Kacper en Daan samen de schuur. De zwaargewonde Marlon wordt korte tijd later gevonden door zijn buurvrouw die het tape verwijdert en het alarmnummer belt. De ambulance is snel ter plaatse. Marlon wordt afgevoerd naar het ziekenhuis alwaar hij enkele weken verblijft. Hij blijft leven. Daan en Kacper zijn er ondertussen vandoor gegaan met vijfhonderd euro dat in de portemonnee van Marlon zat en nog eens vijftienhonderd euro dat Kacper in het huis van Marlon had gevonden. Zij spreken af om de buit later te verdelen, tot dat moment zal Kacper het contante geld in beheer houden.

Het opsporingsonderzoek brengt de politie snel bij Het Bierpul. Diverse stamgasten verklaren dat Daan en Kacper een grote hekel hadden aan Marlon. Er wordt ook verklaard dat Daan hem zijn portemonnee wilde afpakken, terwijl Kacper zou hebben gezegd Marlon een lesje te willen leren. De politie merkt beide heren aan als verdachte. Marijke, niet als getuige gehoord, verneemt in Het Bierpul van de overval op Marlon. Ook raakt zij op de hoogte van wat stamgasten aan de politie hebben verklaard over Daan en Kacper. Marijke krijgt daarbij echter niet te horen dat ze door de politie zijn aangemerkt als verdachte.

Daan en Kacper hebben zich sinds de overval niet meer in de kroeg vertoond. Via via krijgen ze te horen dat zij door de politie worden aangemerkt als verdachten en dat de politie naar hen op zoek is. Zijvluchten naar Marijke. Als ze vraagt naar de reden van hun verzoek om een tijdje bij haar te wonen, krijgt ze een vaag en nietszeggend antwoord. Het valt haar op dat de jongens veel contant geld bij zich hebben. Marijke gaat ermee akkoord dat Daan en Kacper een tijdje bij haar logeren. Marijke vertelt aan niemand dat ze logés heeft, terwijl Daan en Kacper zich niet op straat vertonen. Als dank krijgt Marijke elke dag een paar briefjes van vijftig euro in haar hand gedrukt. Daan en Kacper weten zich enige tijd schuil te houden. Op een dag worden zij door de politie in de woning van Marijke aangehouden.

Vraag 1

De officier van justitie besluit Marijke te vervolgen voor het behulpzaam zijn van Daan en Kacper in het ontkomen aan de aanhouding door de politie (art. 189 lid 1 sub 1 Sr). Volgens de raadsman van Marijke wist zijn cliënte echter niet dat zij verdachten van enig misdrijf behulpzaam was in het ontkomen aan de aanhouding door de politie. Marijke zelf verklaart dat zij het wel makkelijk vond dat zij wat contant geld kreeg. Wanneer tijdens haar verhoor gevraagd wordt of zij een idee heeft van de herkomst van het geld haalt zij onverschillig haar schouders op.

Heeft Marijke naar geldend recht en op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden het voor art. 189 lid 1 sub 1 Sr vereiste opzet op het behulpzaam zijn van Daan en Kacper in het ontkomen aan de aanhouding door de politie? Motiveer uw antwoord.

Casus: Pech

Aris is een fervent dronevlieger. 1 Hij heeft thuis meerdere drones staan, en maakt vanuit zijn huis in Gorinchem (Zuid-Holland) regelmatig een vlucht met deze onbemande luchtvaartuigen. Hij is actief lid van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers. Een aantal van zijn drones is voorzien van een HD-camera, waarmee hij wekelijks prachtige beelden schiet van het Zuid-Hollandse landschap. Zijn Youtube-kanaal, waarop hij deze beelden plaatst, trekt wekelijks duizenden kijkers. Op het vliegen met drones is de Regeling modelvliegen van toepassing. In deze Regeling is onder meer het volgende bepaald:

  • Vluchten mogen alleen bij daglicht worden uitgevoerd.
  • Vluchten zijn alleen toegestaan tot een hoogte van maximaal 120 meter boven de grond.
  • Vluchten zijn niet toegestaan boven bebouwing, wegen en mensen.
  • Vliegen is verboden in no fly zones zoals rondom vliegvelden. In een straal van 3 km rondom vliegvelden is vliegen in elk geval verboden.
  • Modelluchtvaartuigen (zoals drones) dienen in elk geval voorrang te verlenen aan vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, vrije ballonnen en luchtschepen.

Aris, als actief lid van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers, kent deze Regeling goed.

Op vijf kilometer van zijn woonplaats Gorinchem bevindt zich het Lingebos, een klein natuurgebied van ongeveer één vierkante kilometer, waar twee riviertjes doorheen kronkelen. Dit Lingebos levert prachtige beelden op zodra het van bovenaf wordt gefilmd met een drone. Het Lingebos bevindt zich op hemelsbreed 200 meter afstand van Gorcumse Airport. Gorcumse Airport had tot voor kort de status van militair vliegveld, waarvan alleen militaire toestellen gebruik mochten maken. Het had weliswaar die status, maar sinds 2007 werd er door geen enkel militair toestel gebruik gemaakt van het vliegveld. Een maand geleden vond er een belangrijke verandering plaats op Gorcumse Airport: het is omgedoopt tot burgerluchthaven, waardoor sindsdien ook burgers en commerciële luchtvaartbedrijven intensief gebruik maken van het vliegveld.

Aris weet dat het Lingebos zich in de buurt van Gorcumse Airport bevindt, en weet ook dat het eigenlijk sinds 2007 buiten gebruik is, hoewel het de officiële status van ‘vliegveld’ in die tijd niet heeft verloren. Hij weet echter niet dat Gorcumse Airport een maand geleden is opengesteld voor burgerluchtvaart.

Op vrijdag 21 april 2017 rond het middaguur maakt Aris een vlucht met een drone (voorzien van een camera) boven het Lingebos. Tegen de weersvoorspelling in breekt zelfs de zon even door de wolken; het levert een prachtig gezicht op van het Lingebos. Om het gebied in één shot met de drone te kunnen filmen brengt hij de drone naar een hoogte van 150 meter.

Felix vliegt vlakbij het Lingebos in zijn Cessna-vliegtuig. Felix is de enige persoon in dit kleine eenmotorige vliegtuigje. Hij is erg blij dat hij sinds kort zijn Cessna in de hangar kan zetten op Gorcumse Airport, vlakbij zijn woonplaats. Zodra hij de landing inzet breekt tot zijn verbazing de zon door. Deze zon verblindt hem, maar een zonnebril heeft hij niet bij zich. Hij daalt hierdoor sneller dan gebruikelijk is, tot een hoogte van 150 meter boven het naast het vliegveld gelegen Lingebos. Plotseling hoort hij een harde knal, en onmiddellijk duikt zijn vliegtuig naar beneden. Hij probeert te redden wat er te redden valt, en weet zijn toestel nog met hangen en wurgen recht te trekken. Op dat moment raakt hij de landingsbaan, en crasht. Zijn Cessna ligt in verschillende stukken, en is total loss. Felix wordt zwaargewond uit het toestel getakeld, en met grote spoed richting het ziekenhuis gereden. Onderweg rijdt de ambulance met hoge snelheid op een spoorwegovergang af. Hoewel het sein op rood springt meent de ambulancechauffeur dit sein te kunnen negeren. Op dat moment komt er een goederentrein aan, waardoor de ambulancechauffeur (toch) vol op de rem moet trappen. Hierdoor schuift de brancard waarop Felix voor zijn leven ligt te vechten hard naar voren, waardoor een aantal slangetjes en snoertjes losraakt, waaronder de zuurstofslang. Dit zorgt voor een onderbreking in de zuurstoftoevoer aan Felix. Hierdoor komt hij te overlijden.

Vraag 2

De officier van justitie besluit Aris te vervolgen voor het doen verongelukken van een luchtvaartuig met de dood van Felix ten gevolge, art. 169, onder 2° Sr. Voor dit feit is onder meer causaal verband vereist tussen de dood van Felix en het handelen van Aris. Kan dit rechtens worden vastgesteld? Motiveer uw antwoord.

Casus: Sores in het feestelijk Zuiden

Op 13 februari 2015 is het feest in Tilburg. Het is carnaval en in de stad is het overal gezellig druk. Naarmate de avond vordert en de consumptie van alcohol bij veel feestvierders het niveau aanneemt dat voor de gezondheid en de gezelligheid niet zonder meer bevorderlijk is, ontstaan her en der opstootjes tussen dronken feestvierders. Zo ook in café Moshe's Mazzel. Om een uur of elf ’s avonds bevinden Feivel en enkele vrienden zich in dat café. Feivel besluit dat het tijd wordt voor een volgend biertje en begeeft zich naar de bar. Hoewel Feivel redelijk beschonken is, weet hij de bar zonder al te veel moeite te bereiken. Aan de bar staat Zelig. Deze heeft net met veel moeite een glas rode wijn besteld en gekregen en is door het lange wachten in een niet al te best humeur. Als Feivel vlakbij de bar is, stoot hij als gevolg van de drukte en omdat hij toch niet helemaal vast ter been is, tegen Zelig aan. Die laat daardoor zijn wijnglas vallen. Zelig ontdekt meteen wie de schuldige is. Hij is erg kwaad en pakt van de bar een halfvol glas met water en wil het water in de richting van het gezicht van Feivel gooien. Het glas is nat en glipt uit Zeligs handen. Het glas raakt de wenkbrauw van Feivel boven zijn rechteroog. Het breekt op het moment dat het tegen de wenkbrauw van Feivel aankomt. Meteen vloeit er bloed uit de snee die door het glas ontstaat. Feivel valt op de grond. Het bloed dat uit de snee vloeit komt in het oog van Feivel terecht. Die denkt even dat zijn oog is geraakt en hij daardoor blind of in ieder geval slecht ziend is geworden. Hij is in paniek en blijft op de grond liggen. Zelig is na de eerste klap hevig geschrokken en gooit direct het glas weg. Hij ontfermt zich over Feivel en belt 112. De politie arriveert korte tijd later. Zelig wordt door de politie aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Daar legt hij een verklaring af.

Verklaring van Zelig:

Ik was die avond met mijn vrouw maar we kregen ruzie. De zoveelste. En dat tijdens carnaval, de leukste dagen van het jaar. Ik had er dus goed de pest in. Vervolgens duurde het voor mijn gevoel een eeuwigheid voordat ik een wijntje kon bestellen. Ik had het nog niet in mijn handen om de eerste slok te nemen of er loopt iemand tegen mij aan. Het glas was vochtig, het was voor het inschenken van de wijn kennelijk gewassen, en viel daardoor uit mijn handen. Ik zat onder de rode wijn. De man keek mij met een dronken grijns aan. Ik weet niet of hij iets tegen mij heeft gezegd. Ik kan het me niet herinneren. Wat ik wel weet is dat ik een glas van de bar pakte. Het was mijn bedoeling om de figuur die tegen mij aan was gelopen met water nat te gooien. Ik nat, hij nat. Het liep anders. Ik wilde de man met het water uit het glas natmaken. In plaats daarvan glipte het glas uit mijn handen. Dat kwam t tegen het hoofd vlak boven het rechteroog van die man aan en hij begon meteen te bloeden. Ik schrok me wild. De avond verliep al niet goed, maar hoefde niet nog slechter te eindigen. De man viel op de grond en ik pakte hem direct beet. Met een zakdoek in mijn ene hand probeerde ik het bloed te stelpen. Met mijn andere hand pakte ik mijn telefoon en belde 112. De politie was niet veel later ter plaatse. Ik wil benadrukken dat het niet mijn bedoeling was om de ander zo te verwonden. Ik wilde hem nat gooien met water. Op uw vraag of ik weet dat glazen in een café nat kunnen zijn, zeg ik u dat ik dat weet, maar ik heb daar niet bij stilgestaan toen ik het glas van de bar pakte.

Verklaring van Yasha, barman in café Moshe's Mazzel, voor zover van belang:

Alle glazen worden gewassen voordat er iets in wordt geschonken. Dat doen wij al jaren en is in de horeca volgens mij ook gebruikelijk. Het glas is vochtig als het bij de klant wordt gezet.

Verklaring van arts, die Feivel heeft behandeld:

Feivel is door mij behandeld op 13 februari 2015 aan een gescheurde wenkbrauw. Het oog is onderzocht, maar daarbij is niets aangetroffen. De wond is afgedekt met wondgaas. Feivel moest voor de zekerheid een nachtje in het ziekenhuis blijven. Hij had namelijk redelijk wat gedronken. Niet lang nadat hij op zaal lag, klaagde hij bij de verpleegkundige dat hij last had van het oog waarboven de wond zat. De verpleegkundige stelde hem gerust en zei dat dat waarschijnlijk het resultaat was van de reiniging van het oog en de wond. Enkele uren later klaagde Feivel opnieuw over pijn in zijn oog. De verpleegkundige haalde mij erbij om Feivels oog opnieuw te onderzoeken. In het pijnlijke oog is vervolgens een heel kleine glassplinter aangetroffen die tijdens het eerdere onderzoek niet was waargenomen. De splinter is door mij verwijderd. Tevens is in het pijnlijke oog een lens aangetroffen, achter in het oog. De lens is eveneens door mij verwijderd. Feivel is de volgende dag ontslagen uit het ziekenhuis. Na een week was Feivel terug voor controle. De irritatie in het oog was nog steeds zichtbaar. Ik schreef druppels voor om de pijn te verzachten en het oog te laten herstellen. Het herstel zal enige tijd in beslag nemen. De precieze oorzaak van de irritatie was niet goed vast te stellen. Zowel de lens als de glassplinter kunnen de oorzaak van de opgetreden irritatie zijn.

Verklaring van Feivel:

Ik was met vrienden carnaval aan het vieren. Op een gegeven moment ben ik bier gaan halen. Ik stootte tegen een man aan, die Zelig bleek te heten. Hij was kwaad op mij en pakte een glas van de bar en gooide dat tegen mij aan. Ik voelde het glas tegen mijn hoofd aan komen, net boven het rechteroog. Ik voelde onmiddellijk hevige pijn en bloed stromen. Ik ben op de grond gevallen. Wat er daarna gebeurd is, weet ik niet meer. Ik kwam bij in het ziekenhuis. De wond is schoongemaakt en verbonden. Ik moest een nachtje in het ziekenhuis blijven. Al snel deed mijn oog pijn. Ik heb de verpleegkundige gevraagd ernaar te kijken. Dat deed zij. Ze stelde me gerust. De pijn bleef. Later die nacht heb ik de verpleegkundige weer geroepen. Zij heeft de arts erbij gehaald. De arts heeft mij onderzocht. Hij stelde dat er mogelijk een of meerdere glassplinters in mijn oog zitten. Tijdens het onderzoek werd inderdaad een glassplinter aangetroffen en verwijderd. Tot zijn verbazing haalde de arts ook een lens uit mijn rechteroog. Ik draag al jaren lenzen. Ik ben die avond kennelijk vergeten te vermelden dat ik ze ook toen droeg. Ik moet bekennen dat ik redelijk dronken was. Het is mij echter nog nooit overkomen dat ik na een avondje stappen mijn lenzen vergeet uit te doen. Ik herkende de pijn daarom niet en dacht dat de pijn het gevolg was van het voorval, eerder die avond.

Ten laste wordt gelegd zware mishandeling (art. 302)

Ga ervan uit dat het oogletsel dat Feivel heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.

Vraag 3

Is er naar geldend recht en gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden sprake van een causaal verband tussen het ernstige oogletsel van Feivel en het gooien van het glas door Zelig? Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Opzet is willens en wetens handelen. (1 punt) Dus niet alleen vol opzet is willens en wetens handelen, hetgeen door studenten wel vaak werd gesteld. Er zijn verschillende gradaties van opzet, waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen zuiver opzet (oogmerk/opzet met bedoeling) en ‘normaal’ opzet. (1 punt) Opzet ziet op alle bestanddelen die na opzet in de delictsomschrijving zijn vermeld. (1 punt)

Om in de casus opzet vast te stellen kan er gebruikt worden gemaakt van voorwaardelijk opzet, omdat in art. 189 lid 1 sub 1 Sr ‘opzettelijk’ staat vermeld. (1 punt) De reden waarom er gebruik kan worden gemaakt van voorwaardelijk opzet werd door studenten vaak niet gegeven. Voorwaardelijk opzet wordt omschreven als bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat een bepaald gevolg intreedt (HIV-I arrest). (1 punt) Er is geen punt gegeven indien voorwaardelijk opzet werd uitgelegd als ‘het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans’. De kans waarop? Het vaststellen van opzet met behulp van voorwaardelijk opzet is niet de regel; wanneer vol opzet kan worden aangetoond, is het aantonen van opzet met behulp van voorwaardelijk opzet niet nodig. Uit de casus blijkt niet dat Marijke vol opzet heeft op het behulpzaam zijn in het ontkomen aan de aanhouding door de politie. Zij weet niet dat Daan en Kacper worden aangemerkt als verdachten en uit de casus blijkt dat zij wel vroeg naar de reden van hun verzoek om bij haar te logeren, maar dat zij daar geen antwoord op kreeg. Het feit dat zij misschien een vermoeden had moeten hebben en wel geld kreeg, is onvoldoende om vol opzet aan te nemen. (1 punt) Maar dat betekent niet dat het opzet niet kan worden aangetoond. De vraag is nu of Marijke met voorwaardelijk opzet behulpzaam is geweest bij het ontkomen aan de aanhouding door de politie? M.a.w.: Heeft Marijke bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij Jesse en Kacper behulpzaam is in het ontkomen aan de aanhouding door de politie? (1 punt)

Voor het vaststellen van een aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg moet worden beoordeeld of die kans naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden geacht, waarbij het antwoord van de vraag hierop niet afhankelijk gesteld mag worden van de aard van het gevolg (HIV-I). (1 punt)

Bestaat er een aanmerkelijke kans dat je een verdachte behulpzaam bent in het ontkomen aan aanhouding door de politie, wanneer iemand waarvan je weet dat daarover negatief is verklaard tegenover de politie, bij jou wil wonen zonder de reden daarvoor te vertellen en je daar wel geld voor krijgt? Er bestaat zeker een kans dat je iemand op deze manier behulpzaam bent bij het ontkomen aan aanhouding door de politie. Gezien de omstandigheden zoals geschetst in de casus (Marijke is bijvoorbeeld al in de kroeg geweest terwijl er over de overval werd gesproken) kan er gesteld worden dat de kans ook aanmerkelijk is. (3 punten) Indien niet duidelijk was gemaakt waarop de kans zag,werd hier ook vaak de verkeerde afweging gemaakt. Belangrijk was om in ieder geval vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans was dat Kacper en Daan als verdachten waren aangemerkt, en dat de kans dus ook aanmerkelijk was dat Marijke op deze manier verdachten van een misdrijf hielp bij het ontkomen aan aanhouding.

Was Marijke zich bewust van een aanmerkelijke kans dat zij Daan en Kacper hielp in het ontkomen aan aanhouding door de politie? Hiervoor dient eerst gekeken te worden naar wat de verdachte hierover verklaart, en verder naar de aard van de gedragingen en omstandigheden. Indien het op basis van het gedrag of de verklaringen van de verdachte zelf niet is vast te stellen, dient er gekeken te worden naar de gemiddelde derde. (1 punt) Uit de casus blijkt dat Marijke het zelf was die Daan en Kacper heeft verteld dat er in de schuur van Marlon wat te halen viel en dat zij weet dat de politie in Het Bierpul is geweest om onderzoek te doen naar het misdrijf en wat daar is verklaard over Daan en Kacper. Zij krijgt daarbij niet te horen dat Daan en Kacper daardoor als verdachten zijn aangemerkt, maar een gemiddelde derde zou zich hier ook bewust van zijn geweest. Daarbij kreeg zij van Daan en Kacper geen antwoord op de vraag waarom ze een tijdje bij haar wilden wonen, wat Marijke ook tegen niemand mocht zeggen. Een gemiddelde derde (een redelijk weldenkend mens) zou zich bewust zijn van een aanmerkelijke kans dat je op deze manier behulpzaam bent in het ontkomen aan aanhouding door de politie. Voor Marijke geldt ook dat zij zich bewust moest zijn van deze kans. (3 punten)

Tot slot is het de vraag of Marijke de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen of een grote mate van onverschilligheid/gebrekkig inlevingsvermogen heeft getoond (Enkhuizer doodslag en Porsche). (1 punt) Ook hiervoor wordt gekeken naar de verklaringen van verdachte. Indien dit geen duidelijkheid geeft zijn eventuele getuigenverklaringen van belang en vervolgens kan er weer gekeken worden naar de aard van de gedragingen en de omstandigheden. Marijke verklaart tijdens de terechtzitting dat zij het wel makkelijk vond dat zij wat contant geld van Daan en Kacper kreeg. Hieruit blijkt een mate van onverschilligheid t.a.v. de herkomst van het geld en t.a.v. de vraag of zij dat nu wel of niet door middel van een strafbaar feit hadden verkregen. Zij staat dus ook onverschillig tegenover de vraag of zij op deze manier verdachten behulpzaam is in het ontkomen aan aanhouding. Tijdens haar verhoor haalt zij, als antwoord op de vraag of zij een idee heeft van de herkomst van het geld, onverschillig haar schouders op. Hier wordt de onverschilligheid zelfs in de casus gegeven, hetwelk duidt op een aanvaarden. (3 punten) Indien er werd gesteld dat er sprake was van een aanvaarden omdat Marijke zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat Daan en Kacper verdachten waren en toch de mannen in huis nam, zijn hier geen punten voor gegeven. Voor het aanvaarden is meer nodig dan een ‘bewust zijn en toch doen’. Hier speelt de onverschilligheid van Marijke een grote rol, daaruit blijkt namelijk het ‘op de koop toe nemen’.

Conclusie. (1 punt) Nogal eens werd er gesteld dat Marijke wist / via via had gehoord dat Kacper en Daan als verdachten waren aangemerkt. Dit betekent dat men én de casus niet goed heeft gelezen én een toets aan het voorwaardelijk opzet onzinnig is. Indien zij namelijk wist dat Kacper en Daan waren aangemerkt als verdachten, zou zonder problemen het (volle) opzet bewezen kunnen worden.

Vraag 2

De heersende leer om causaal verband vast te stellen is de leer van de redelijke toerekening (1 punt). Hierbij is de vraag of het (ten laste gelegde) gevolg redelijkerwijze is toe te rekenen aan de gedraging van verdachte (Letale longembolie-arrest) (1 punt). In casu is daarom de vraag of de dood van Felix redelijkerwijze is toe te rekenen aan het handelen (de gedraging) van Aris.

Ter invulling van de leer van de redelijke toerekening (‘redelijk’ is immers een tamelijk open begrip) worden de oude causaliteitstheorieën en de aard van de gedraging als bouwstenen gebruikt. Hierom kunnen de volgende bouwstenen in de beantwoording van deze vraag gebruikt worden om het begrip ‘redelijk’ in te vullen: de CSQN, de causa proxima de voorzienbaarheids/adequatie-theorie en de aard van de gedraging (de mate waarin de gedraging gevaarzettend was). Aangenomen wordt dat de CSQN als ondergrens van de redelijke toerekening fungeert (uitzonderingen daargelaten). (2 punten)

In casu is het handelen van Aris een CSQN voor het gevolg, de dood van Felix. Immers: als Aris zijn drone niet in de lucht had gebracht, had er geen botsing kunnen plaatsvinden tussen de drone en het vliegtuig van Aris (in de casus wordt immers gesproken van een ‘harde knal’ op 150 meter hoogte – de hoogte waarop zowel het vliegtuig als de drone vliegen volgens de casus 1 – waarna het vliegtuig neerstort). Als er geen botsing had plaatsgevonden was het vliegtuig niet neergestort, als het vliegtuig niet was neergestort was Felix niet gewond geraakt, als Felix niet gewond was geraakt was hij niet de ambulance terecht gekomen, en uiteindelijk niet overleden in de ambulance. (2 punten)

De causa proxima wordt in casu gevormd door het handelen van de ambulancebestuurder: dat is immers de laatste (relevante) schakel in de keten der gebeurtenissen. In hoeverre dit handelen van een derde een rol speelt in de beoordeling van de redelijke toerekening komt verderop aan bod, maar vast staat dat het handelen van Aris niet de causa proxima vormt voor de dood van Felix. (1 punt)

Vervolgens kan de voorzienbaarheids/adequatie-theorie toegepast worden. Uit de jurisprudentie (Etalageruit-arrest, niet voorgeschreven) blijkt dat de voorzienbaarheid een breed bereik heeft; ook bij een lange keten van gebeurtenissen kan een gevolg nog als ‘voorzienbaar’ worden gekwalificeerd in de uitleg van de Hoge Raad. Is de dood van Felix voor een objectieve derde voorzienbaar op het moment waarop Aris met zijn drone botst op het vliegtuig van Felix? Aangenomen mag worden van wel – zeker gelet op het ruime bereik van de Voorzienbaarheidstheorie. Redengevend hiervoor is onder meer dat het handelen van Aris – het met zijn drone aanvliegen tegen een vliegtuig – een adequate handeling vormt voor het veroorzaken van het gevolg, de dood van Felix. In het algemeenkan gesteld worden dat bij het vliegen met een drone vlakbij een vliegveld (in de no fly-zone) het als voorzienbaar kan worden gekwalificeerd (gelet op het ruime bereik van deze theorie) dat er een dodelijk ongeval kan plaatsvinden.

Tot slot kan hieraan nog worden toegevoegd dat ook de aard van de gedraging van Aris een positieve indicatie is voor de redelijke toerekening. Op die plek vliegen met een drone – tegen een vliegtuigje aan botsen, is een dermate gevaarzettende gedraging dat het, vanuit dit perspectief, (eveneens) redelijk is om toe te rekenen. (2 punten, voor voorzienbaarheid en aard van de gedraging)

Dan resteert de vraag of het optreden van de ambulancebestuurder van dermate groot belang is dat het om die reden niet redelijk zou zijn de dood van Felix toe te rekenen aan het handelen van Aris. Uit het Aortaperforatie-arrest (1 punt indien ook juist uitgelegd) blijkt dat ‘missers’ van derden (in het bijzonder medisch personeel) aan redelijke toerekening op zichzelf niet in de weg staan. De lijn uit dit arrest kan worden toegepast op deze casus (de gedraging van Aris had op zichzelf reeds tot de dood van Felix kunnen leiden), waardoor kan worden geconcludeerd dat het optreden van de ambulancebestuurder niet in de weg staat aan de redelijke toerekening. (2 punten)

Logische redenering waarom het al met al redelijk is om toe te rekenen, gelet op de verschillende bouwstenen: 1 punt. Conclusie: Het is gevolg is redelijk toe te rekenen, causaal verband tussen de dood van Felix en het handelen van Aris kan worden vastgesteld. (1 punt) Kwaliteit van het betoog: 1 punt

Veelgemaakte fouten:

  • Alternatieve causaliteit door handelen ambulancebroeder, of alternatieve causaliteit van het doorbreken van de zon. Beide zijn onjuist, nu ze in dezelfde keten van gebeurtenissen plaatsvinden (waardoor het handelen Aris gewoon een CSQN is voor de dood van Felix).
  • Het gevolg is de dood van Felix, en dus niet de crash of zijn verwondingen.
  • De voorzienbaarheid dient beoordeelt te worden bij het moment van handelen van Aris (vliegen met de drone), en dus niet vanaf de crash. Dus een redenering als ‘bij een crash is het voorzienbaar dat er iemand overlijdt’ is niet (volledig) juist.

Vraag 3

Het leerstuk van de causaliteit betreft het verband tussen oorzaak en gevolg. Daartussen moet een verband bestaan wil strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het intreden van een gevolg kunnen worden gevestigd. Het vaststellen van een causaal verband tussen oorzaak (het gedrag van de verdachte) en het gevolg is veelal niet problematisch. Voor die gevallen waarin het causaal verband niet evident kan worden vastgesteld, zijn verschillende causaliteitsleren ontwikkeld. De heersende leer is die van de redelijke toerekening (letale longembolie-arrest). Voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan het handelen van de verdachte, zijn verschillende hulpmiddelen beschikbaar, waaronder de oude causaliteitstheorieën en de aard van de gedraging.

De oude causaliteitstheorieën zijn de conditio sine qua non, causa proxima en voorzienbaarheids-theorie. Conditio sine qua non betekent de voorwaarde zonder welke niet. In de uitleg van de Hoge Raad moet in de keten van gebeurtenissen de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor zijn in het intreden van het gevolg wil van een conditio sine qua non-verband kunnen worden gesproken. De causa proxima stelt dat de laatste factor beslissend is voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. De voorzienbaarheidstheorie stelt dat slechts dat gevolg dat ten tijde van het handelen voor de verdachte of redelijkerwijs voorzienbaar was, tot het vaststellen van een causaal verband kan leiden.

Uit de casus blijkt dat het gevolg ernstig oogletsel is. Het vaststellen van het causaal verband tussen oorzaak en gevolg is niet evident. Wat het ernstige oogletsel nu precies heeft veroorzaakt, blijkt niet zo eenvoudig vast te stellen. De arts verklaart over de irritatie (het letsel) dat zowel de glassplinter als de lens de oorzaak kan zijn van het letsel. Een conditio-sine-qua-nonverband valt uit deze verklaring niet goed af te leiden. Kan het gevolg redelijkerwijs aan het handelen van Zelig worden toegerekend? De oude causaliteitstheorieën, afhankelijk als zij zijn van de conditio sine qua non als uitgangspunt, bieden geen hulp bij het antwoord op deze vraag. Nu het probleem is dat er meerdere causaliteitsketens kunnen zijn die tot het gevolg kunnen hebben geleid is er sprake van alternatieve causaliteit, waarvoor het Groninger HIV-arrest kan worden gebruikt. (NJ 2012, 301), waarin de Hoge Raad bij het ontbreken van of onzekerheid over conditio sine qua non niet uitsluit dat het gevolg redelijkerwijs aan de gedraging van de verdachte, in dit geval Zelig, kan worden toegerekend. De Hoge Raad stelt dat in gevallen waarin over het conditio-sine-qua-nonverband onzekerheid bestaat, vereist is dat moet worden vastgesteld dat de gedraging van de verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid (1), alsmede dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt (2). Om van een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid te kunnen spreken, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Een hulpmiddel daarbij is of in de gegeven omstandigheden de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om het gevolg teweeg te brengen en naar ervaringsregels van dien aard dan zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg. (r.o. 2.4.4). Het komt er dus op neer dat de gedraging van de verdachte in het geheel der gebeurtenissen moet worden geplaatst en de vraag moet worden beantwoord of zij een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd en hoe waarschijnlijk het is dat de gedraging van de verdachte tot het intreden van het gevolg (i.c. het ernstig oogletsel) heeft geleid (en hoe hoogst onwaarschijnlijk het gevolg door een andere oorzaak is teweeggebracht).

Kan de gedraging van Zelig een onmisbare schakel hebben gevormd? Die vraag lijkt niet moeilijk te beantwoorden. In de keten der gebeurtenissen die tot het ernstig oogletsel heeft geleid, is Feivel het slachtoffer geworden van het gooien van het glas door Zelig. Het glas kwam met enige snelheid tegen het gezicht van Feivel aan en brak. Door de arts is vastgesteld dat het letsel ook door glassplinters kan zijn veroorzaakt. Hoewel de precieze oorzaak van het oogletsel onduidelijk is, is het mogelijk dat glassplinters de oorzaak zijn. Die glassplinters zijn door toedoen van Zelig in het oog van Feivel terechtgekomen. Om die reden kan het handelen van Zelig een onmisbare schakel in de keten der gebeurtenissen hebben gevormd. Is het waarschijnlijk dat de glassplinters het oogletsel bij Feivel hebben veroorzaakt. Voorop staat dat de arts dit niet uitsluit. Hij zegt enkel dat ook de lens de oorzaak kan zijn. Aan het waarschijnlijkheidsoordeel moeten flinke eisen worden gesteld. Het ten laste gelegde scenario moet zeer waarschijnlijk zijn, terwijl het andere scenario dat juist niet moet zijn. Het gaat hier niet om wat feitelijk een zeer waarschijnlijk scenario is. Wil er sprake zijn van waarschijnlijkheid, dan moet worden gekeken naar de gedragingen van Zelig en ervaringsregels en in hoeverre het aannemelijk is geworden dat een andere, niet aan de verdachte gerelateerde gedraging, hoogstwaarschijnlijk niet tot het gevolg heeft geleid. Gesteld kan worden dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een nacht met een lens in slapen dezelfde irritatie teweegbrengt als een glassplinter. Een lens is immers in het algemeen geschikt om in het oog te dragen, en zal indien de lens ’s nachts niet uitgedaan wordt dan ook niet tot dergelijke ernstige schade leiden, terwijl een splinter in het oog doorgaans juist snel tot schade kan leiden nu dat een scherp object is op een kwetsbare plaats. Dit vormen algemene ervaringsregels. Bovendien is de gedraging van Zelig naar haar aard geschikt om het ernstig oogletsel teweeg te brengen, nu hij met hoge snelheid en op korte afstand een glas gooit in de richting van de ogen van Feivel. Deze omstandigheden tezamen maken dat het letsel redelijkerwijs aan de gedraging van Zelig kan worden toegerekend. Van een causaal verband is al met al sprake.

Wat is de betekenis van de begrippen 'opzet' en 'schuld'? - Tentamens 3

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht aan de Universiteit Leiden

Casus De Kroeg

In buurtkroeg Het Bierpul is het vaak gezellig en druk. Daan en Kacper behoren tot de vaste stamgasten. Sinds kort is ook Marlon geregeld in de kroeg te vinden. Hij voert daar vaak het hoogste woord en strooit met geld door de vele rondjes die hij geeft. Daan en Kacper storen zich mateloos aan het gedrag van Marlon. Het is een andere stamgast, Marijke, opgevallen dat Daan en Kacper telkens zeer geïrriteerd kijken wanneer Marlon weer eens het hoogste woord voert. Op een avond vertelt zij tegen hen dat er bij Marlon wel wat te halen valt, ook in de schuur, die altijd vrij toegankelijk zou zijn. Ze zegt erbij dat Daan en Kacper maar moeten bezien wat ze met die informatie doen. Kacper stelt voor om Marlon te overvallen. Daan vindt dat wat ver gaan, al is hij aangetrokken door het vooruitzicht zijn schulden te kunnen aflossen. Als Daan zijn twijfels uit, kijkt Kacper hem minachtend aan en antwoordt hij dat hij altijd al wel gedacht heeft dat Daan laf is en hij zelf ook wel ‘een lesje’ zou kunnen gebruiken.

Een week later besluiten Daan en Kacper een kijkje te nemen bij het huis van Marlon. Ze constateren dat de schuurdeur niet op slot zit en gaan naar binnen. Ze vinden niets van waarde. Kennelijk ligt het geld in de woning. Wel zien ze enkele rollen tape op de plank liggen. Kacper kijkt Daan veelbetekenend aan.

Als Daan dan opnieuw zijn twijfels uit en begint te protesteren noemt Kacper hem een aansteller en voegt er aan toe: ‘Zal ik jou ook eens laten voelen wat ik allemaal met die tape kan?’ Dan horen ze Marlon thuiskomen. Deze ziet dat zijn schuurdeur open staat en hij loopt naar binnen. Zodra Marlon de schuur in komt, pakt Kacper hem stevig vast en houdt hem in bedwang. Ondertussen wijst deze Daan op de tape en zegt dat hij die tape ‘misschien niet zal gebruiken wanneer Marlon zonder tegenstribbelen zijn portemonnee en huissleutels geeft.’ Marlon weigert en begint te schreeuwen, waarna Kacper hem tegen de grond werkt en tape over zijn mond plakt. Vervolgens gaat Kacper op hem zitten teneinde hem in bedwang te houden. Marlon weet zich los te worstelen en over en weer vallen klappen.

Daartoe aangespoord door Kacper houdt Daan Marlon vervolgens vast. Kacper pakt de portemonnee en huissleutels van Marlon en maakt aanstalten naar de woning te gaan. Voordat hij vertrekt zegt hij tegen Daan dat hij ‘dit karweitje straks zal afmaken’, waarbij hij naar Marlon wijst. Hij voegt er nog aan toe: ‘Waag het eens hem los te laten.’ Als Kacper na een paar minuten terug komt in de schuur ziet hij dat Marlon zich bijna uit de greep van Daan heeft los geworsteld. Wanneer Kacper in de buurt komt krijgt hij van Marlon een harde schop tegen zijn schenen, waarop hij erg driftig wordt en Marlon tegen het hoofd slaat waardoor deze op de grond valt. Hij schreeuwt dat Marlon eraan gaat. Terwijl Marlon versuft op de grond ligt bindt Kacper zijn handen en benen stevig vast met touw. Tevens plakt hij nog een extra stuk tape over de neus van Marlon. Hij wordt op zijn buik gelegd. Wanneer hij zich niet meer verroert, verlaten Kacper en Daan samen de schuur. De zwaargewonde Marlon wordt korte tijd later gevonden door zijn buurvrouw die het tape verwijdert en het alarmnummer belt. De ambulance is snel ter plaatse. Marlon wordt afgevoerd naar het ziekenhuis alwaar hij enkele weken verblijft. Hij blijft leven. Daan en Kacper zijn er ondertussen vandoor gegaan met vijfhonderd euro dat in de portemonnee van Marlon zat en nog eens vijftienhonderd euro dat Kacper in het huis van Marlon had gevonden. Zij spreken af om de buit later te verdelen, tot dat moment zal Kacper het contante geld in beheer houden.

Het opsporingsonderzoek brengt de politie snel bij Het Bierpul. Diverse stamgasten verklaren dat Daan en Kacper een grote hekel hadden aan Marlon. Er wordt ook verklaard dat Daan hem zijn portemonnee wilde afpakken, terwijl Kacper zou hebben gezegd Marlon een lesje te willen leren. De politie merkt beide heren aan als verdachte. Marijke, niet als getuige gehoord, verneemt in Het Bierpul van de overval op Marlon. Ook raakt zij op de hoogte van wat stamgasten aan de politie hebben verklaard over Daan en Kacper. Marijke krijgt daarbij echter niet te horen dat ze door de politie zijn aangemerkt als verdachte.

Daan en Kacper hebben zich sinds de overval niet meer in de kroeg vertoond. Via via krijgen ze te horen dat zij door de politie worden aangemerkt als verdachten en dat de politie naar hen op zoek is. Zijvluchten naar Marijke. Als ze vraagt naar de reden van hun verzoek om een tijdje bij haar te wonen, krijgt ze een vaag en nietszeggend antwoord. Het valt haar op dat de jongens veel contant geld bij zich hebben. Marijke gaat ermee akkoord dat Daan en Kacper een tijdje bij haar logeren. Marijke vertelt aan niemand dat ze logés heeft, terwijl Daan en Kacper zich niet op straat vertonen. Als dank krijgt Marijke elke dag een paar briefjes van vijftig euro in haar hand gedrukt. Daan en Kacper weten zich enige tijd schuil te houden. Op een dag worden zij door de politie in de woning van Marijke aangehouden.

Vraag 1

De officier van justitie besluit Marijke te vervolgen voor het behulpzaam zijn van Daan en Kacper in het ontkomen aan de aanhouding door de politie (art. 189 lid 1 sub 1 Sr). Volgens de raadsman van Marijke wist zijn cliënte echter niet dat zij verdachten van enig misdrijf behulpzaam was in het ontkomen aan de aanhouding door de politie. Marijke zelf verklaart dat zij het wel makkelijk vond dat zij wat contant geld kreeg. Wanneer tijdens haar verhoor gevraagd wordt of zij een idee heeft van de herkomst van het geld haalt zij onverschillig haar schouders op.

Heeft Marijke naar geldend recht en op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden het voor art. 189 lid 1 sub 1 Sr vereiste opzet op het behulpzaam zijn van Daan en Kacper in het ontkomen aan de aanhouding door de politie? Motiveer uw antwoord.

Vraag 2

De officier van justitie twijfelt of Kacper ook kan worden vervolgd voor poging tot moord (art. 45 jo. art. 289 Sr). Is naar geldend recht en op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden de voor moord vereiste voorbedachte raad aanwezig? Motiveer uw antwoord.

Casus: Pech

Aris is een fervent dronevlieger. 1 Hij heeft thuis meerdere drones staan, en maakt vanuit zijn huis in Gorinchem (Zuid-Holland) regelmatig een vlucht met deze onbemande luchtvaartuigen. Hij is actief lid van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers. Een aantal van zijn drones is voorzien van een HD-camera, waarmee hij wekelijks prachtige beelden schiet van het Zuid-Hollandse landschap. Zijn Youtube-kanaal, waarop hij deze beelden plaatst, trekt wekelijks duizenden kijkers. Op het vliegen met drones is de Regeling modelvliegen van toepassing. In deze Regeling is onder meer het volgende bepaald:

  • Vluchten mogen alleen bij daglicht worden uitgevoerd.
  • Vluchten zijn alleen toegestaan tot een hoogte van maximaal 120 meter boven de grond.
  • Vluchten zijn niet toegestaan boven bebouwing, wegen en mensen.
  • Vliegen is verboden in no fly zones zoals rondom vliegvelden. In een straal van 3 km rondom vliegvelden is vliegen in elk geval verboden.
  • Modelluchtvaartuigen (zoals drones) dienen in elk geval voorrang te verlenen aan vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, vrije ballonnen en luchtschepen.

Aris, als actief lid van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers, kent deze Regeling goed.

Op vijf kilometer van zijn woonplaats Gorinchem bevindt zich het Lingebos, een klein natuurgebied van ongeveer één vierkante kilometer, waar twee riviertjes doorheen kronkelen. Dit Lingebos levert prachtige beelden op zodra het van bovenaf wordt gefilmd met een drone. Het Lingebos bevindt zich op hemelsbreed 200 meter afstand van Gorcumse Airport. Gorcumse Airport had tot voor kort de status van militair vliegveld, waarvan alleen militaire toestellen gebruik mochten maken. Het had weliswaar die status, maar sinds 2007 werd er door geen enkel militair toestel gebruik gemaakt van het vliegveld. Een maand geleden vond er een belangrijke verandering plaats op Gorcumse Airport: het is omgedoopt tot burgerluchthaven, waardoor sindsdien ook burgers en commerciële luchtvaartbedrijven intensief gebruik maken van het vliegveld.

Aris weet dat het Lingebos zich in de buurt van Gorcumse Airport bevindt, en weet ook dat het eigenlijk sinds 2007 buiten gebruik is, hoewel het de officiële status van ‘vliegveld’ in die tijd niet heeft verloren. Hij weet echter niet dat Gorcumse Airport een maand geleden is opengesteld voor burgerluchtvaart.

Op vrijdag 21 april 2017 rond het middaguur maakt Aris een vlucht met een drone (voorzien van een camera) boven het Lingebos. Tegen de weersvoorspelling in breekt zelfs de zon even door de wolken; het levert een prachtig gezicht op van het Lingebos. Om het gebied in één shot met de drone te kunnen filmen brengt hij de drone naar een hoogte van 150 meter.

Felix vliegt vlakbij het Lingebos in zijn Cessna-vliegtuig. Felix is de enige persoon in dit kleine eenmotorige vliegtuigje. Hij is erg blij dat hij sinds kort zijn Cessna in de hangar kan zetten op Gorcumse Airport, vlakbij zijn woonplaats. Zodra hij de landing inzet breekt tot zijn verbazing de zon door. Deze zon verblindt hem, maar een zonnebril heeft hij niet bij zich. Hij daalt hierdoor sneller dan gebruikelijk is, tot een hoogte van 150 meter boven het naast het vliegveld gelegen Lingebos. Plotseling hoort hij een harde knal, en onmiddellijk duikt zijn vliegtuig naar beneden. Hij probeert te redden wat er te redden valt, en weet zijn toestel nog met hangen en wurgen recht te trekken. Op dat moment raakt hij de landingsbaan, en crasht. Zijn Cessna ligt in verschillende stukken, en is total loss. Felix wordt zwaargewond uit het toestel getakeld, en met grote spoed richting het ziekenhuis gereden. Onderweg rijdt de ambulance met hoge snelheid op een spoorwegovergang af. Hoewel het sein op rood springt meent de ambulancechauffeur dit sein te kunnen negeren. Op dat moment komt er een goederentrein aan, waardoor de ambulancechauffeur (toch) vol op de rem moet trappen. Hierdoor schuift de brancard waarop Felix voor zijn leven ligt te vechten hard naar voren, waardoor een aantal slangetjes en snoertjes losraakt, waaronder de zuurstofslang. Dit zorgt voor een onderbreking in de zuurstoftoevoer aan Felix. Hierdoor komt hij te overlijden.

Vraag 3

Voor een veroordeling van Aris op basis van art. 169 Sr dient onder meer schuld (als bestanddeel van de delictsomschrijving) te worden bewezen. Kan dit rechtens worden vastgesteld? Motiveer uw antwoord.

Vervolg casus Pech

Tijdens de gebeurtenissen rondom de crash van Felix met zijn Cessna merkt Aris weinig, hij stelt alleen vast dat de drone niet meer terugkomt. Eenmaal thuis lukt het hem op afstand de beelden die de dronecamera heeft genomen te downloaden naar zijn harde schijf. Dan ziet hij dat de drone een klein vliegtuig heeft geraakt en ziet ook dat het vliegtuig een duik heeft gemaakt. De volgende dag leest hij in de krant dat Felix naar aanleiding van de vliegtuigcrash is komen te overlijden. Aris raakt in paniek en besluit de beelden die met de dronecamera zijn gemaakt te vernietigen. In het krantenbericht staat immers dat onderzoek gaande is, maar dat het voorlopig onduidelijk is waardoor het vliegtuig van Felix is neergestort. Wel wordt melding gemaakt van het gegeven dat op dat moment de zon is doorgebroken, en dat mogelijk sprake is geweest van verblinding. Aris hoopt dat als hij de beelden vernietigt het onderzoek tot die conclusie zal leiden. Het lukt Aris de beelden van zijn harde schijf te wissen. De beelden die met zijn drone gemaakt zijn worden echter automatisch in de met een wachtwoord beveiligde cloud 2 van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers geplaatst. Aris kent het wachtwoord niet, en heeft dus geen toegang tot deze cloud, maar wil wel graag de beelden op die cloud verwijderen. Hij wendt zich tot zijn buurman Carl, die IT-deskundige is bij het Ministerie van Defensie. Aris vertelt Carl niet waarom hij toegang tot de cloud wil, en de beelden vernietigd wil hebben. Carl vertelt aan Aris dat het soms eenvoudig kan zijn om een cloud te hacken, en geeft hem concrete aanwijzingen hoehij dat moet aanpakken. Carl start zijn computer op, en geeft aan Aris toestemming ter plekke een poging te wagen de cloud te hacken. Dat lukt niet meteen, waarop Carl voor Aris een internetforum opent en daarop inlogt met zijn gebruikersnaam en wachtwoord. Op dit forum delen hackers informatie en methodes met elkaar met betrekking tot hacken. Carl opent een pagina op dit forum waarop een stappenplan wordt omschreven om een cloud te hacken. Met behulp van dit stappenplan lukt het Aris de cloud van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers te hacken, en hij verwijdert daarin de beelden.

Ter zitting voert Carl verweer tegen de tenlastelegging waarin hij wordt beschuldigd van medeplegen van art. 138ab Sr. Hij stelt hiertoe onder meer dat toen Aris bij hem informeerde naar de mogelijkheden om de cloud te hacken, Aris hem confronteerde met bepaalde foto’s die hij van hem bezat. Deze foto’s had Aris genomen met zijn mobiele telefoon op een uit de hand gelopen themafeestje bij hem thuis. Het thema was ‘historische figuren’. Zijn buurman Carl was op dit feestje, tot verbazing van een ieder, verkleed als Adolf Hitler. Hij droeg een nazi-uniform, en had voor de gelegenheid zijn hoofdhaar en gezichtsbeharing zoveel mogelijk doen lijken op dat van Adolf Hitler. Aris had Carl deze foto’s laten zien, en vertelde dat hij de foto’s meteen zou doorsturen aan de werkgever van Carl als deze hem niet van dienst zou zijn. Op één van de foto’s brengt Carl zelfs de Hitlergroet, waardoor Carl, indien zijn werkgever over de foto’s zou komen te beschikken, ernstig zou moeten vrezen voor ontslag. Aris vertelde aan Carl dat hij de foto’s zou verwijderen indien Carl hem zou helpen om toegang te verkrijgen tot de beveiligde cloud van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers. Hierop besloot Carl aan Aris de benodigde aanwijzingen te verstrekken om de cloud te hacken.

Vraag 4

Op welke strafuitsluitingsgrond zou Carl het meest waarschijnlijk een beroep kunnen doen? Heeft dit verweer rechtens kans van slagen? Motiveer uw antwoord.

Casus IJscowagen als geldnetwagen

De zelfstandig automonteur Hugo, woonachtig in Leiden, heeft het financieel moeilijk omdat hij nauwelijks klussen binnenhaalt. Dit betekent wel dat hij meer tijd overhoudt om zijn dagboek bij te houden. Al enkele maanden schrijft hij hierin elke dag uitvoerig op wat hij allemaal doet en wat er in hem omgaat. Twee maanden geleden had hij eindelijk weer eens een klus. Het betrof een onderhoudsbeurt aan een geldnetwagen. Deze klus heeft hem op het ingenieuze idee gebracht om een geldnetwagen na te bouwen en daarmee bij de bank in Leiden geld ‘op te halen’. Ook dit ingenieuze idee tekent hij op in zijn dagboek. Na enkele weken de bank te hebben geobserveerd, heeft hij opgemerkt dat de geldnetwagen elke vrijdagavond (koopavond) om precies 21:00 uur de parkeerplaats van de bank oprijdt en dicht langs de muur waar het doorgeefluik zich bevindt, enkele seconden stil staat en weer vertrekt.

Na enig zoekwerk op marktplaats stuit Hugo op een ijscowagen met o.a. de volgende omschrijving; op versleten banden en versleten remblokken na een uitstekende ijscowagen. Vanwege de ingebouwde keukenapparatuur is het toegestane maximale gewicht van 3500 kilogram bereikt. Hugo koopt de ijscowagen en besluit hem tot geldnetwagen om te bouwen. Bij Sander - een oud ijzerboer, tevens een oude bekende van Hugo – bestelt Hugo een lading metalen platen (gewicht 500 kilogram). Hugo last al deze metalen platen op de ijscowagen. Nadat Hugo hiermee klaar is, geeft hij de ijscowagen een spuitbeurt. Het resultaat is dat de ijscowagen er van buiten als een geldnetwagen uitziet.

Op vrijdag 30 december 2016 besluit Hugo tot actie over te gaan. Er kan volgens Hugo niets fout gaan, omdat de weergoden hem gunstig zijn gezind; het regent namelijk al de hele dag heel hard waardoor weinig volk op de been is. Hij trekt een uniform aan dat niet te onderscheiden is van een echt uniform van het geldnetbedrijf. Verder bevestigt hij een pasje op zijn overhemd. Dit door Hugo gemaakte pasje is met het blote oog niet te onderscheiden van een echt medewerkerspasje van het geldnetbedrijf. Om enigszins onherkenbaar te zijn zet hij een nepsnor op en rijdt hij de omgebouwde ijscowagen, die van valse kentekenplaten is voorzien, richting de bank. Om 20:55 uur rijdt Hugo de parkeerplaats op en wordt (zoals gewoonlijk) direct opgemerkt door de bankmedewerker die alvast naar de kluis loopt waar het doorgeefluik zich bevindt. Hugo manoeuvreert de ijscowagen zodanig dat de schuifdeur aan de linkerzijde van de ijscowagen zich pal voor het doorgeefluik bevindt. Wanneer hij de schuifdeur opent, merkt de bankmedewerker dat de nepsnor van Hugo los zit en onmiddellijk trekt de bankmedewerker de geldkoffer terug en sluit het doorgeefluik. Hugo weet dat er iets mis is en rijdt weg.

Om zo min mogelijk op te vallen houdt hij zich zoveel mogelijk aan de verkeersvoorschriften. Wanneer hij enkele minuten later op een voorrangsweg rijdt, besluit hij de snelheid wat op te voeren. Hij rijdt 75 km per uur waar 70 km per uur is toegestaan. Plots komt er een auto van links. Hugo remt maar glijdt met de te zware ijscowagen door als gevolg waarvan er een verkeersongeval plaatsvindt. De bestuurder van deze auto, Marijke, overlijdt ter plekke als gevolg van dit verkeersongeval.

Hugo wordt aangehouden. Nadat Hugo is aangehouden worden verschillende goederen, waaronder zijn dagboek, bij hem thuis in beslag genomen. Tevens wordt onderzoek gedaan naar de omgebouwde ijscowagen, waarbij Hugo's aanpassingen worden ontdekt. De officier van justitie besluit Hugo te vervolgen voor poging tot oplichting van de bank (art. 45 juncto art. 326 Sr) en voor het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander wordt gedood (art. 6 juncto art. 175 WVW 1994).

Vraag 5

Heeft de vervolging van Hugo terzake de poging tot oplichting kans van slagen? U kunt er bij de beantwoording van deze vraag vanuit gaan dat de in art. 326 Sr vereiste ‘valse hoedanigheid’ zich heeft voorgedaan.

Vraag 6

Heeft de vervolging van Hugo terzake het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander wordt gedood kans van slagen?

Casus: DNA-spray Drama

Aditya Wibowo en Kevin Kanslos zijn al jarenlang bevriend. Met elkaar gingen ze naar de basisschool, samen gingen ze naar voetbal, ze zaten in dezelfde klassen op de middelbare school, en samen gingen ze ook het verkeerde pad op. Het begon met kleine vergrijpen, waarvoor zij via bureau HALT allerlei kleine taakstraffen moesten uitvoeren. Nu zijn ze 25, en ze beraden zich, vanwege uitzichtloze geldnood, op een overval van een pompstation langs de A7 ter hoogte van De Marne (Fryslan). Bij dit pompstation is een winkel gevestigd, waar je (naast het afrekenen van de getankte brandstof) nog wat andere zaken kunt aanschaffen. Op de avond van 17 november 2015 kienen ze met z’n tweeën bij Kevin thuis het plan volledig uit: ze bespreken de route naar het tankstation, kopen twee identieke sjaals, twee identieke donkere zonnebrillen, een grote sporttas en twee niet van echt te onderscheiden nepwapens die ze kunnen gebruiken om het personeel mee te bedreigen. Bij het bespreken van het plan stuiten ze op één probleem: beiden hebben geen rijbewijs en ook geen auto, en dat is waar Lieuwe Hofstee in beeld komt. Lieuwe is de voormalig buurjongen van Aditya, en beschikt over zowel een auto als een rijbewijs. Ze nodigen hem uit bij Kevin, en vragen hem “of hij gemakkelijk en snel geld wil verdienen als chauffeur”. Lieuwe heeft daar wel oren naar, en Aditya en Kevin doen hun plan uit de doeken. Lieuwe sputtert tegen vanwege het mogelijk gebruik van geweld, maar stemt in met de overval, vanwege het prettige vooruitzicht van een flinke buit. Ze spreken af dat Lieuwe niet hoeft te dreigen met geweld, en dat Aditya en Kevin met de twee nepwapens naar binnen zullen gaan. Lieuwe zal bij de auto wachten, en uit angst om herkend te worden via de mogelijke beveiligingscamera’s schaft hij een donkere zonnebril en een sjaal aan, precies dezelfde als Aditya en Kevin. Ze spreken af dat Aditya en Kevin beiden 40% van de buit krijgen, en Lieuwe de resterende 20%.

Volgens afspraak ontmoeten ze elkaar de dag erop om 17:00 uur bij Kevin thuis, spreken het plan nog een keer door, en vertrekken per auto naar het pompstation terwijl de avond valt. Lieuwe zit achter het stuur, en parkeert de auto rond 18:00 bij één van de pompen. Alle drie hebben ze hun donkere zonnebril al op; en alle drie binden de sjaals om hun gezicht. De sjaals bedekken hun mond en het onderste gedeelte van hun neus. Op deze wijze wandelen Aditya en Kevin in rustig tempo de winkel van de benzinepomp binnen. De twee nepwapens hebben ze in de binnenzak van hun jas. Aditya heeft de lege sporttas in zijn hand. Lieuwe blijft bij de auto staan, ter hoogte van één van de benzinepompen. Zodra Aditya en Kevin zonder problemen en zonder aandacht te vestigen op hun aanwezigheid de winkel van het pompstation binnen wandelen reiken ze allebei met hun hand in hun binnenzak om hun nepwapen te pakken. Maar nog voordat ze het wapen uit hun zak hebben gehaald merken ze op dat de beveiliging veel strenger is dan ze verwacht hadden. Ze zien namelijk een aantal beveiligingscamera’s en een bordje bij de kassa hangen waarop de mededeling staat dat deze winkel beschikt over DNA-spray. Dit is een middel dat bij de uitgang op overvallers gespoten kan worden, waarmee de overvallers later eenvoudig geïdentificeerd kunnen worden door de politie. Beide heren weten niet precies wat die DNA-spray is, maar bedenken zich dat het wellicht toch niet zo’n verstandig plan was om het pompstation te overvallen. Ze wisselen hierom een stilzwijgende blik van verstandhouding uit, en verlaten ogenschijnlijk kalm de winkel weer, om nog eens goed na te denken over hun voorgenomen plan. Samen met een teleurgestelde Lieuwe rijden ze onverrichter zaken weer naar huis. De ervaren medewerker van het pompstation Doni rook onraad toen Aditya en Kevin in zijn winkel waren, en is blij dat de heren weer zijn verdwenen.

Thuis aangekomen bespreken de drie heren hetgeen zich bij het pompstation heeft voorgedaan. Geen van hen kent de precieze werking van de DNA-spray, waarop ze besluiten hiernaar te zoeken via Google. Ze stuiten op een schimmig internetforum, waarop ze lezen dat, naast de gezichtsbedekkende sjaals, het dragen van handschoenen voldoende zou moeten zijn om te voorkomen dat de DNA-spray op hun terecht zal komen. Op die manier zouden ze de politie te slim af kunnen zijn, zo concluderen ze. Aditya en Kevin schaffen hierom voor elk van hen een paar zwarte leren handschoenen aan, die tot onder de mouwen van hun jas reiken. Ze besluiten een dag later nogmaals naar het pompstation te rijden, en ditmaal hun plan wel uit te voeren.

Een dag later rijden ze rond 18:00 met de auto van Lieuwe naar het pompstation, wederom met Lieuwe achter het stuur. Lieuwe blijft weer ter hoogte van de benzinepomp bij de auto. De overval slaagt ditmaal wel, en met de buit in de sporttas komen Aditya en Kevin naar de auto gerend. Het lot is ze echter niet gunstig gezind, want de auto weigert te starten en maakt slechts een droog, hoestend geluid zodra er geprobeerd wordt om hem te starten. De drie heren bedenken zich geen moment en rennen naar een auto die op dat moment aan komt rijden. Friedrich is de bestuurder van deze auto, en hij schrikt zich kapot zodra er opeens drie mannen in zijn auto springen. De drie mannen schreeuwen: “Rijden! Zo hard mogelijk!”, waarbij ze hun niet van echt te onderscheiden vuurwapen tonen. Hierop drukt Friedrich meteen het gaspedaal in. Friedrich verklaart hierover achteraf: “Ik voerde hun bevel maar uit en wilde zo snel mogelijk van deze ‘passagiers’ af”. Ter hoogte van Joure dwingen de heren Friedrich om de snelweg te verlaten, door te schreeuwen dat hij ze zo snel mogelijk in Joure moet brengen. Zodra ze de, als zodanig aangegeven, bebouwde kom van Joure (gemeente Fryske Marren) binnen rijden gaat het vreselijk mis: de auto vliegt uit een scherpe bocht, waarvoor op de verkeersborden nog was gewaarschuwd, en raakt met hoge snelheid (ongeveer 100 km per uur) de fietster Putri. Zij fietste op een goed verlicht fietspad naast de rijbaan. Putri komt als gevolg van deze botsing te overlijden. De auto is total loss, en de overvallers zetten hun vlucht te voet voort. Friedrich belt 112, meldt dat hij als bestuurder van een personenauto een fietser heeft aangereden en verleent eerste hulp aan Putri totdat de politie arriveert. Gelet op de snelheid waarmee Friedrich reed, arresteert de politie hem op verdenking van doodslag (art. 287 Sr).

Vraag 7

Heeft Friedrich het voor art. 287 Sr vereiste opzet? Motiveer uw antwoord.

Casus Overwerkte Spoed brengt zelden Goed

Op de afdeling spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Jerusche (MCJ) heerst sinds het vertrek van de teamleider een gespannen sfeer. Chirurg Yankel Janssen is de afgelopen vier maanden aangesteld als waarnemend teamleider. Yankel is weliswaar een uitstekende arts, maar is niet erg geliefd onder de staf van de afdeling vanwege zijn te autoritaire stijl van leidinggeven. Yankel heeft ook nog een baan buiten het MCJ bij een privékliniek waardoor hij niet veel tijd heeft voor klachten van zijn collega’s, nog los van het feit dat hij slecht reageert op kritiek. Eigenlijk is Yankel het meest overwerkt van iedereen op de afdeling.

Op 10 januari 2015, om 17:30 uur meldt de 43 jarige Shimon Cohen zich op de afdeling spoedeisende hulp, met klachten over ernstige buikpijn. Shimon is een goede bekende bij de afdeling omdat hij zich relatief vaak meldt met allerlei kwalen, die veelal niet ernstig zijn. Bij de ontvangstbalie wordt aantekening gemaakt van buikklachten en wordt hij gevraagd plaats te nemen in de wachtruimte. Tien minuten later wordt hij door de verpleegkundige Ruchel Feingold opgevangen. Ruchel heeft buitengewoon veel ervaring en staat op de afdeling bekend als ‘arts-plaatsvervanger’, wegens haar feilloze beoordelingen van klachten. Na een gesprek met Shimon besluit Ruchel dat zij uit de mogelijke aantekeningen die zij kan geven – ‘geen spoed’, ‘spoed’, ‘meer spoed’ – voor ‘meer spoed’ zal kiezen.

Ruchel denkt namelijk dat er sprake zou kunnen zijn van een darmperforatie, in welk geval zij dringend handelen noodzakelijk acht. In overeenstemming met het afdelingsprotocol betekent de waardering ‘meer spoed’ dat Shimon niet door een arts-assistent zal worden onderzocht, maar direct door Yankel.

Als de melding Yankel bereikt staat hij, na een lange dag met veel patiënten, net op het punt om te vertrekken naar de privékliniek, waar hij is ingeroosterd voor een operatie. Yankel raakt zeer geïrriteerd door de melding en roept Ruchel bij hem. Eerst vraagt hij haar waarom zij heeft gekozen voor de aantekening ‘meer spoed’. Als zij uitlegt dat zij denkt aan een darmperforatie en dat daarom naar haar oordeel onmiddellijk een CT-scan dient te worden verricht, slaat de irritatie van Yankel om in woede. Hij beschuldigt haar ervan dat zij hem probeert te frustreren. Tijdens een heftige woordenwisseling blijft Ruchel erop staan dat de situatie wel ernstig zou kunnen zijn, maar zij kan Yankel niet overtuigen. Yankel stuurt Shimon naar huis, met de opdracht de volgende dag terug te komen als hij zich niet beter voelt.

De volgende dag verschijnt Shimon weer rond 17:30 uur en meldt dat zijn buikpijn veel erger is geworden. Yankel heeft weer dienst en laat een CT-scan uitvoeren. Uit de scan blijken indicaties voor een darmperforatie. Yankel is evenwel nog steeds zeer geïrriteerd en overtuigt zichzelf ervan dat Shimon niets mankeert. Ruchel, die ook nog steeds overstuur is, vraagt om de scan te mogen bekijken. Zij zegt tegen Yankel dat de indicaties duidelijk zijn en dat de scan naar een radioloog dient te worden gestuurd voor nadere lezing. Wederom loopt het hoog op, totdat Yankel tegen Ruchel zegt dat ze geen arts is en dus geen recht van spreken heeft. Hij zegt haar ook dat als zij doorgaat, ze haar baan op het spel zet. Ruchel kan het niet meer aan en vertrekt, zonder iemand te spreken. Shimon wordt door Yankel met pijnstillers naar huis gestuurd. Yankel maakt geen verslag op van zijn bevindingen in het elektronisch patiëntendossier.

De volgende dag wordt Shimon door zijn echtgenote dood aangetroffen in bed. Na sectie wordt vastgesteld dat hij is overleden aan de gevolgen van een ernstige darmperforatie. Uit het rapport van de patholoog-anatoom blijkt dat niet valt vast te stellen of de darmperforatie hoe dan ook fataal zou zijn geweest, ook indien Shimon twee dagen eerder geopereerd zou zijn geweest. De echtgenote van Shimon doet aangifte van dood door schuld tegen het MCJ en Yankel. Tegelijkertijd wordt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek ingesteld.

Uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de aantekeningen van Yankel in het elektronisch patiëntendossier enkel de informatie bevatten dat Shimon op 10 januari 2015 naar huis is gestuurd zonder behandeling. Over de volgende dag zijn door Yankel geen aantekeningen gemaakt. Ruchel is als getuige gehoord maar heeft, omdat zij bang is voor mogelijke gevolgen, niets verklaard over wat zich gedurende de twee dagen voor het overlijden van Shimon bij de spoedeisende hulp heeft afgespeeld. Ook heeft zij gezegd niets te weten over het ontbreken van aantekeningen in het elektronisch patiëntendossier.

Ruchel kan het evenwel niet verkroppen dat Yankel vrijuit zal gaan. Zij besluit zelf gedetailleerde aantekeningen te maken over de behandeling van Shimon op beide dagen van zijn bezoek aan de afdeling, ook over haar rol daarin. Zij slaat die aantekeningen op op een USB-stick die ze meeneemt naar een afspraak met een vriend van haar, Dudel Finkelstein, een ICT-deskundige. Onder een kop koffie vertelt zij Dudel over haar vrees dat Yankel ermee weg komt, en hoe zij denkt dat Yankel eigenlijk nu al uit de bocht aan het vliegen is en dat een levensgevaarlijke situatie ontstaat voor andere patiënten op de afdeling spoedeisende hulp. Zij zegt hem zeer grote druk te voelen, eigenlijk radeloos te zijn. Zij vertelt over de aantekeningen die zij zelf heeft gemaakt en dat ze niet weet wat ze ermee kan doen. Als zij naar de wc gaat, laat ze de stick achter op tafel. Dudel pakt de stick en slaat de aantekeningen op op zijn laptop terwijl zij weg is. Verder hebben ze het er niet meer over. Dudel breekt die avond in op het computernetwerk van het MCJ, dringt binnen in de account van Yankel en past het elektronisch patiëntendossier van Shimon aan door de aantekeningen van Ruchel toe te voegen.

De volgende dag wordt de toegevoegde informatie door het MCJ bemerkt en wordt daarvan melding gedaan aan de officier van justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Op basis van de nieuwe gegevens komt de Inspectie tot de conclusie dat meerdere ernstige fouten zijn gemaakt door Yankel. De Inspectie komt tot het oordeel dat de vaststellingen van Ruchel op beide dagen waarop Shimon op de spoedeisende hulp was, juist waren. De Inspectie ziet aanleiding voor schorsing van Yankel. Het MCJ valt volgens het rapport geen verwijt te maken. Naar aanleiding van dit rapport alsmede het eigen opsporingsonderzoek is de officier van justitie van oordeel dat er aanleiding is Yankel te vervolgen voor het plegen van dood door schuld van Shimon.

Vraag 8

Bij het onderzoek ter terechtzitting in de zaak tegen Yankel voert zijn raadsvrouw aan dat Yankel niet veroordeeld kan worden omdat de voor dood door schuld vereiste schuldvorm niet bij hem aanwezig was. Heeft dit verweer naar geldend recht kans van slagen? Motiveer uw antwoord.

Casus: Sores in het feestelijk Zuiden

Op 13 februari 2015 is het feest in Tilburg. Het is carnaval en in de stad is het overal gezellig druk. Naarmate de avond vordert en de consumptie van alcohol bij veel feestvierders het niveau aanneemt dat voor de gezondheid en de gezelligheid niet zonder meer bevorderlijk is, ontstaan her en der opstootjes tussen dronken feestvierders. Zo ook in café Moshe's Mazzel. Om een uur of elf ’s avonds bevinden Feivel en enkele vrienden zich in dat café. Feivel besluit dat het tijd wordt voor een volgend biertje en begeeft zich naar de bar. Hoewel Feivel redelijk beschonken is, weet hij de bar zonder al te veel moeite te bereiken. Aan de bar staat Zelig. Deze heeft net met veel moeite een glas rode wijn besteld en gekregen en is door het lange wachten in een niet al te best humeur. Als Feivel vlakbij de bar is, stoot hij als gevolg van de drukte en omdat hij toch niet helemaal vast ter been is, tegen Zelig aan. Die laat daardoor zijn wijnglas vallen. Zelig ontdekt meteen wie de schuldige is. Hij is erg kwaad en pakt van de bar een halfvol glas met water en wil het water in de richting van het gezicht van Feivel gooien. Het glas is nat en glipt uit Zeligs handen. Het glas raakt de wenkbrauw van Feivel boven zijn rechteroog. Het breekt op het moment dat het tegen de wenkbrauw van Feivel aankomt. Meteen vloeit er bloed uit de snee die door het glas ontstaat. Feivel valt op de grond. Het bloed dat uit de snee vloeit komt in het oog van Feivel terecht. Die denkt even dat zijn oog is geraakt en hij daardoor blind of in ieder geval slecht ziend is geworden. Hij is in paniek en blijft op de grond liggen. Zelig is na de eerste klap hevig geschrokken en gooit direct het glas weg. Hij ontfermt zich over Feivel en belt 112. De politie arriveert korte tijd later. Zelig wordt door de politie aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Daar legt hij een verklaring af.

Verklaring van Zelig:

Ik was die avond met mijn vrouw maar we kregen ruzie. De zoveelste. En dat tijdens carnaval, de leukste dagen van het jaar. Ik had er dus goed de pest in. Vervolgens duurde het voor mijn gevoel een eeuwigheid voordat ik een wijntje kon bestellen. Ik had het nog niet in mijn handen om de eerste slok te nemen of er loopt iemand tegen mij aan. Het glas was vochtig, het was voor het inschenken van de wijn kennelijk gewassen, en viel daardoor uit mijn handen. Ik zat onder de rode wijn. De man keek mij met een dronken grijns aan. Ik weet niet of hij iets tegen mij heeft gezegd. Ik kan het me niet herinneren. Wat ik wel weet is dat ik een glas van de bar pakte. Het was mijn bedoeling om de figuur die tegen mij aan was gelopen met water nat te gooien. Ik nat, hij nat. Het liep anders. Ik wilde de man met het water uit het glas natmaken. In plaats daarvan glipte het glas uit mijn handen. Dat kwam t tegen het hoofd vlak boven het rechteroog van die man aan en hij begon meteen te bloeden. Ik schrok me wild. De avond verliep al niet goed, maar hoefde niet nog slechter te eindigen. De man viel op de grond en ik pakte hem direct beet. Met een zakdoek in mijn ene hand probeerde ik het bloed te stelpen. Met mijn andere hand pakte ik mijn telefoon en belde 112. De politie was niet veel later ter plaatse. Ik wil benadrukken dat het niet mijn bedoeling was om de ander zo te verwonden. Ik wilde hem nat gooien met water. Op uw vraag of ik weet dat glazen in een café nat kunnen zijn, zeg ik u dat ik dat weet, maar ik heb daar niet bij stilgestaan toen ik het glas van de bar pakte.

Verklaring van Yasha, barman in café Moshe's Mazzel, voor zover van belang:

Alle glazen worden gewassen voordat er iets in wordt geschonken. Dat doen wij al jaren en is in de horeca volgens mij ook gebruikelijk. Het glas is vochtig als het bij de klant wordt gezet.

Verklaring van arts, die Feivel heeft behandeld:

Feivel is door mij behandeld op 13 februari 2015 aan een gescheurde wenkbrauw. Het oog is onderzocht, maar daarbij is niets aangetroffen. De wond is afgedekt met wondgaas. Feivel moest voor de zekerheid een nachtje in het ziekenhuis blijven. Hij had namelijk redelijk wat gedronken. Niet lang nadat hij op zaal lag, klaagde hij bij de verpleegkundige dat hij last had van het oog waarboven de wond zat. De verpleegkundige stelde hem gerust en zei dat dat waarschijnlijk het resultaat was van de reiniging van het oog en de wond. Enkele uren later klaagde Feivel opnieuw over pijn in zijn oog. De verpleegkundige haalde mij erbij om Feivels oog opnieuw te onderzoeken. In het pijnlijke oog is vervolgens een heel kleine glassplinter aangetroffen die tijdens het eerdere onderzoek niet was waargenomen. De splinter is door mij verwijderd. Tevens is in het pijnlijke oog een lens aangetroffen, achter in het oog. De lens is eveneens door mij verwijderd. Feivel is de volgende dag ontslagen uit het ziekenhuis. Na een week was Feivel terug voor controle. De irritatie in het oog was nog steeds zichtbaar. Ik schreef druppels voor om de pijn te verzachten en het oog te laten herstellen. Het herstel zal enige tijd in beslag nemen. De precieze oorzaak van de irritatie was niet goed vast te stellen. Zowel de lens als de glassplinter kunnen de oorzaak van de opgetreden irritatie zijn.

Verklaring van Feivel:

Ik was met vrienden carnaval aan het vieren. Op een gegeven moment ben ik bier gaan halen. Ik stootte tegen een man aan, die Zelig bleek te heten. Hij was kwaad op mij en pakte een glas van de bar en gooide dat tegen mij aan. Ik voelde het glas tegen mijn hoofd aan komen, net boven het rechteroog. Ik voelde onmiddellijk hevige pijn en bloed stromen. Ik ben op de grond gevallen. Wat er daarna gebeurd is, weet ik niet meer. Ik kwam bij in het ziekenhuis. De wond is schoongemaakt en verbonden. Ik moest een nachtje in het ziekenhuis blijven. Al snel deed mijn oog pijn. Ik heb de verpleegkundige gevraagd ernaar te kijken. Dat deed zij. Ze stelde me gerust. De pijn bleef. Later die nacht heb ik de verpleegkundige weer geroepen. Zij heeft de arts erbij gehaald. De arts heeft mij onderzocht. Hij stelde dat er mogelijk een of meerdere glassplinters in mijn oog zitten. Tijdens het onderzoek werd inderdaad een glassplinter aangetroffen en verwijderd. Tot zijn verbazing haalde de arts ook een lens uit mijn rechteroog. Ik draag al jaren lenzen. Ik ben die avond kennelijk vergeten te vermelden dat ik ze ook toen droeg. Ik moet bekennen dat ik redelijk dronken was. Het is mij echter nog nooit overkomen dat ik na een avondje stappen mijn lenzen vergeet uit te doen. Ik herkende de pijn daarom niet en dacht dat de pijn het gevolg was van het voorval, eerder die avond.

Ten laste wordt gelegd zware mishandeling (art. 302)

Ga ervan uit dat het oogletsel dat Feivel heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.

Vraag 9

Heeft Zelig naar geldend recht en op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden het voor art. 302 lid 1 Sr vereiste subjectieve bestanddeel om aan Feivel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen? Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Opzet is willens en wetens handelen. (1 punt) Dus niet alleen vol opzet is willens en wetens handelen, hetgeen door studenten wel vaak werd gesteld. Er zijn verschillende gradaties van opzet, waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen zuiver opzet (oogmerk/opzet met bedoeling) en ‘normaal’ opzet. (1 punt) Opzet ziet op alle bestanddelen die na opzet in de delictsomschrijving zijn vermeld. (1 punt)

Om in de casus opzet vast te stellen kan er gebruikt worden gemaakt van voorwaardelijk opzet, omdat in art. 189 lid 1 sub 1 Sr ‘opzettelijk’ staat vermeld. (1 punt) De reden waarom er gebruik kan worden gemaakt van voorwaardelijk opzet werd door studenten vaak niet gegeven. Voorwaardelijk opzet wordt omschreven als bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat een bepaald gevolg intreedt (HIV-I arrest). (1 punt) Er is geen punt gegeven indien voorwaardelijk opzet werd uitgelegd als ‘het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans’. De kans waarop? Het vaststellen van opzet met behulp van voorwaardelijk opzet is niet de regel; wanneer vol opzet kan worden aangetoond, is het aantonen van opzet met behulp van voorwaardelijk opzet niet nodig. Uit de casus blijkt niet dat Marijke vol opzet heeft op het behulpzaam zijn in het ontkomen aan de aanhouding door de politie. Zij weet niet dat Daan en Kacper worden aangemerkt als verdachten en uit de casus blijkt dat zij wel vroeg naar de reden van hun verzoek om bij haar te logeren, maar dat zij daar geen antwoord op kreeg. Het feit dat zij misschien een vermoeden had moeten hebben en wel geld kreeg, is onvoldoende om vol opzet aan te nemen. (1 punt) Maar dat betekent niet dat het opzet niet kan worden aangetoond. De vraag is nu of Marijke met voorwaardelijk opzet behulpzaam is geweest bij het ontkomen aan de aanhouding door de politie? M.a.w.: Heeft Marijke bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij Jesse en Kacper behulpzaam is in het ontkomen aan de aanhouding door de politie? (1 punt)

Voor het vaststellen van een aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg moet worden beoordeeld of die kans naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden geacht, waarbij het antwoord van de vraag hierop niet afhankelijk gesteld mag worden van de aard van het gevolg (HIV-I). (1 punt)

Bestaat er een aanmerkelijke kans dat je een verdachte behulpzaam bent in het ontkomen aan aanhouding door de politie, wanneer iemand waarvan je weet dat daarover negatief is verklaard tegenover de politie, bij jou wil wonen zonder de reden daarvoor te vertellen en je daar wel geld voor krijgt? Er bestaat zeker een kans dat je iemand op deze manier behulpzaam bent bij het ontkomen aan aanhouding door de politie. Gezien de omstandigheden zoals geschetst in de casus (Marijke is bijvoorbeeld al in de kroeg geweest terwijl er over de overval werd gesproken) kan er gesteld worden dat de kans ook aanmerkelijk is. (3 punten) Indien niet duidelijk was gemaakt waarop de kans zag,werd hier ook vaak de verkeerde afweging gemaakt. Belangrijk was om in ieder geval vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans was dat Kacper en Daan als verdachten waren aangemerkt, en dat de kans dus ook aanmerkelijk was dat Marijke op deze manier verdachten van een misdrijf hielp bij het ontkomen aan aanhouding.

Was Marijke zich bewust van een aanmerkelijke kans dat zij Daan en Kacper hielp in het ontkomen aan aanhouding door de politie? Hiervoor dient eerst gekeken te worden naar wat de verdachte hierover verklaart, en verder naar de aard van de gedragingen en omstandigheden. Indien het op basis van het gedrag of de verklaringen van de verdachte zelf niet is vast te stellen, dient er gekeken te worden naar de gemiddelde derde. (1 punt) Uit de casus blijkt dat Marijke het zelf was die Daan en Kacper heeft verteld dat er in de schuur van Marlon wat te halen viel en dat zij weet dat de politie in Het Bierpul is geweest om onderzoek te doen naar het misdrijf en wat daar is verklaard over Daan en Kacper. Zij krijgt daarbij niet te horen dat Daan en Kacper daardoor als verdachten zijn aangemerkt, maar een gemiddelde derde zou zich hier ook bewust van zijn geweest. Daarbij kreeg zij van Daan en Kacper geen antwoord op de vraag waarom ze een tijdje bij haar wilden wonen, wat Marijke ook tegen niemand mocht zeggen. Een gemiddelde derde (een redelijk weldenkend mens) zou zich bewust zijn van een aanmerkelijke kans dat je op deze manier behulpzaam bent in het ontkomen aan aanhouding door de politie. Voor Marijke geldt ook dat zij zich bewust moest zijn van deze kans. (3 punten)

Tot slot is het de vraag of Marijke de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen of een grote mate van onverschilligheid/gebrekkig inlevingsvermogen heeft getoond (Enkhuizer doodslag en Porsche). (1 punt) Ook hiervoor wordt gekeken naar de verklaringen van verdachte. Indien dit geen duidelijkheid geeft zijn eventuele getuigenverklaringen van belang en vervolgens kan er weer gekeken worden naar de aard van de gedragingen en de omstandigheden. Marijke verklaart tijdens de terechtzitting dat zij het wel makkelijk vond dat zij wat contant geld van Daan en Kacper kreeg. Hieruit blijkt een mate van onverschilligheid t.a.v. de herkomst van het geld en t.a.v. de vraag of zij dat nu wel of niet door middel van een strafbaar feit hadden verkregen. Zij staat dus ook onverschillig tegenover de vraag of zij op deze manier verdachten behulpzaam is in het ontkomen aan aanhouding. Tijdens haar verhoor haalt zij, als antwoord op de vraag of zij een idee heeft van de herkomst van het geld, onverschillig haar schouders op. Hier wordt de onverschilligheid zelfs in de casus gegeven, hetwelk duidt op een aanvaarden. (3 punten) Indien er werd gesteld dat er sprake was van een aanvaarden omdat Marijke zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat Daan en Kacper verdachten waren en toch de mannen in huis nam, zijn hier geen punten voor gegeven. Voor het aanvaarden is meer nodig dan een ‘bewust zijn en toch doen’. Hier speelt de onverschilligheid van Marijke een grote rol, daaruit blijkt namelijk het ‘op de koop toe nemen’.

Conclusie. (1 punt) Nogal eens werd er gesteld dat Marijke wist / via via had gehoord dat Kacper en Daan als verdachten waren aangemerkt. Dit betekent dat men én de casus niet goed heeft gelezen én een toets aan het voorwaardelijk opzet onzinnig is. Indien zij namelijk wist dat Kacper en Daan waren aangemerkt als verdachten, zou zonder problemen het (volle) opzet bewezen kunnen worden.

Vraag 2

Bij het delict moord komt het bestanddeel ‘met voorbedachte raad’ voor, naast een gewone omschrijving van opzet. De voorbedachte raad functioneert als een strafverzwarende omstandigheid t.a.v. het minder zware gronddelict, in dit geval dus t.a.v. doodslag. In het arrest Voorbedachte raad II wordt overwogen dat er voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een gemoedsopwelling. Er moet dus tijd zijn geweest om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad. Het gaat uiteindelijk echter altijd om een weging en waardering van de omstandigheden van het geval, waarbij aan contra indicaties een zwaarder gewicht toegekend kan worden. Deze contra-indicaties kunnen bestaan uit een plotselinge hevige drift, een korte tijdsspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid om zich te beraden pas tijdens de uitvoering ontstaat. Dit dient goed gemotiveerd te worden. (6 punten voor de theorie over voorbedachte raad)

Heeft Kacper tijd gehad om zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit om Marlon te doden? Hierbij kan opgemerkt worden dat Kacper opmerkt om ‘het karweitje straks af te maken’, hetwelk duidt op een voornemen om te doden (zie vraag 2a), waarna hij een paar minuten weg is. Dit kan aangemerkt worden als voldoende tijd om zich te beraden op het genomen of te nemen besluit. (Overigens kan ‘dit karweitje’ ook anders opgevat worden, maar het is wel van belang om dit moment te bespreken in de beantwoording.)

Tegelijk kan aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toegekend worden. Als Kacper vervolgens terug komt en een schop krijgt, wordt hij namelijk erg driftig en schreeuwt hij dat Marlon eraan gaat. Hevige drift kan een contra-indicatie zijn om voorbedachte raad aan te nemen. Er zou nog gesteld kunnen worden dat Kacper hierna ogenschijnlijk rustig nog de handen en benen van Marlon vastbindt en vervolgens ook nog extra tape over zijn neus plakt. Dit duidt dan juist weer op tijd om zich te beraden, oftewel niet handelen in een hevige gemoedsopwelling. Als contra-indicatie hiervoor zou kunnen gelden dat deze gelegenheid tot beraad pas ontstaat tijdens de uitvoering van het besluit. Nadat Kacper terug is in de schuur gebeurt alles ook vrij snel, een andere contra-indicatie is dus dat er sprake is van een korte tijdsspanne. Het gaat aldus om een weging van alle omstandigheden, waarbij studenten dienen te weten wat de mogelijke contra-indicaties zijn en een afweging moeten maken tussen de tijd om zich te beraden en deze contra-indicaties. (9 punten voor de toepassing. Vanwege de (gemiddelde) kwaliteit van de beantwoording zijn aan tal van variaties punten toegekend, mits de feiten op een juridisch juiste manier werden besproken vanuit de theorie.)

Vraag 3

De vraag gaat over schuld als bestanddeel, oftewel culpa. Culpa wordt omschreven als aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid (1 punt). Aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid heeft twee componenten: 1) aanmerkelijke onvoorzichtigheid; anders moeten handelen; wederrechtelijkheid en 2) verwijtbaarheid; anders kunnen handelen; verwijtbaarheid (1 punt).Om te kunnen beoordelen of Aris aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld dient in de eerste plaats de gedraging te worden vastgesteld. De gedraging bestaat eruit dat Aris een vlucht maakt met een drone boven het Lingebos. Het Lingebos bevindt zich vlakbij het vliegveld (2 punten).

In het kader van het vaststellen van culpa bij art. 169 Sr moet ook causaliteit worden vastgesteld. Bij culpa in art. 169 Sr gaat het erom dat er een causaal verband is tussen het gedrag van de dader en het verongelukken van het luchtvaartuig. De heersende leer bij het vaststellen van causaal verband is de leer van de redelijke toerekening (Letale Longembolie). Om de vraag te kunnen beantwoorden of het redelijk is om het verongelukken van de Cessna aan Aris toe te rekenen moet er acht worden geslagen op de aard van de gedraging en de oude causaliteitstheorieën. Deze vullen de redelijke toerekening namelijk in. Gelet op de aard van de gedraging –het vliegen in een no fly-zone op een hoogte van 150 meter zonder voorrang te verlenen- kan gesteld worden dat deze gedraging gevaarzettend is. Sinds het Groninger HIV-arrest geldt dat de conditio sine qua non als ondergrens dient te worden opgevat. Als Aris zich aan de regels uit de Regeling gehouden had, zou er geen ongeluk hebben plaatsgevonden. Wat de causa proxima betreft, kan gesteld worden dat de snelle daling door de verblindende zon de laatste schakel is geweest voordat het ongeluk plaatsvond.

Ten slotte moet beoordeeld worden of het veroorzaken van een ongeval voor Aris ten tijde van de gedraging redelijkerwijs voorzienbaar moet zijn geweest. Door in een no fly-zone te vliegen op 150 meter hoogte zonder voorrang te verlenen was het veroorzaken van hetongeval redelijkerwijs voorzienbaar. Gelet op bovenstaande kan zonder meer geconcludeerd worden dat het verongelukken van de Cessna redelijkerwijs aan Aris kan worden toegerekend (4 punten).

Voor de vaststelling of de gedraging van Aris aanmerkelijk onvoorzichtig was dient sprake te zijn van een of meer normschendingen. Bij de beoordeling van culpoos handelen (of nalaten) draait het om een totaaloordeel. Uit het Blackoutarrest kan worden afgeleid dat het van belang is om wat voor normen het gaat (waren de normen bijvoorbeeld bestemd om het leven van personen niet in gevaar te brengen). Eén zwaarwichtige norm die overschreden is kan het oordeel dragen dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag. Als in casu geschonden normen kunnen worden genoemd: 1) de maximaal toegestane hoogte van 120 meter 2) verbod te vliegen in no fly zones. In een straal van 3 km rondom vliegvelden is vliegen in ieder geval verboden 3) drones dienen in elk geval voorrang te verlenen aan vliegtuigen. In deze casus zijn dus meerdere normen geschonden. Dit zijn ook nog eens zwaarwichtige normen. Zij zijn immers bestemd om het leven te beschermen (6 punten).

Voorts dient voor de vraag of er aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld is beoordeeld te worden of er sprake was van een bepaalde vorm van een Garantenstellung (Verpleegsterarrest). Aris heeft als luchtverkeersdeelnemer inderdaad een Garantenstellung. Daar komt nog bij dat hij actief lid is van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers en aldus een hoge zorgplicht had anders te handelen (2 punten). Hoewel niet elk genomen risico automatisch tot strafbaarheid daarvan hoeft te leiden, kan in casu, gelet op de zwaarwichtigheid van de geschonden normen, geen sprake zijn van een geoorloofd risico. Op basis van het arrest Kampvuur Castricum kan voorts nog gezegd worden dat de voorzienbaarheid van het gevolg een rol speelt bij de vraag of de onvoorzichtigheid ook als ‘aanmerkelijke onvoorzichtigheid’ kan worden beschouwd. Aris wist dat het Lingebos zich in de buurt van het vliegveld bevindt en ook wist hij dathet nimmer de officiële status van ‘vliegveld’ had verloren. Het verongelukken van het luchtvaartuig was dus voor Aris te voorzien (1 punt).

Indien aanmerkelijke onvoorzichtigheid is vastgesteld wordt verondersteld dat de verdachte (tevens) verwijtbaar heeft gehandeld: oftewel dat hij anders kon handelen. Hij had anders kunnen handelen door de in de Regeling opgenomen normen na te leven. Deze veronderstelling gaat alleen niet op wanneer er sprake is van een schulduitsluitingsgrond (1 punt). In deze casus doet zich geen schulduitsluitingsgrond voor (1punt).

Culpa kan dus zonder meer rechtens worden vastgesteld (1 punt).

Vraag 4

Gezien de feiten in de casus zou Carl het meest waarschijnlijk een beroep kunnen doen op de strafuitsluitingsgrond overmacht. Er is namelijk sprake van een overmacht situatie, nu Carl in een dilemma verkeerde (hij dient te kiezen tussen het belang van naleving van de strafwet of bescherming van zijn eigen belang waardoor de foto's niet bij zijn werkgever terecht komen). (1 punt)

Deze strafuitsluitingsgrond vinden we in art. 40 Sr., waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen overmacht in de zin van noodtoestand (rechtvaardigingsgrond) en psychische overmacht (schulduitsluitingsgrond). Voor overmacht in de zin van noodtoestand is een conflict van wettelijke plichten tegenover maatschappelijke plichten vereist, waarin een verantwoordelijke keuze (voor het hoogste belang) moet worden gemaakt. In het geval van psychische overmacht kán er wel anders worden gehandeld, maar door de druk die van een derde komt kan dat in sommige gevallen redelijkerwijs niet worden gevergd. (1 punt) Omdat er in de casus sprake is van een druk van Aris / omdat er sprake is van chantage / omdat er geen sprake is van een conflict van een wettelijke vs. een maatschappelijke plicht is hiersprake van psychische overmacht. (1 punt) Indien er hierna verder werd betoogd dat er sprake is van overmacht in de zin van noodtoestand, zijn hier geen punten voor toegekend. Er is overduidelijk geen sprake van een conflict van een wettelijke plicht tegenover een maatschappelijke plicht.

Voor psychische overmacht is een ‘van buiten komende druk (die de verdachte bracht tot het plegen van het strafbare feit)’ vereist, waaraan de verdachte ‘geen weerstond kon bieden’ en ‘geen weerstond behoefde/behoorde te bieden’. (1 punt) Veelal begon het antwoord met te stellen dat er sprake is van psychische overmacht, zonder dat uiteen werd gezet waarom Carl een beroep kan doen op overmacht, welke varianten we kennen en waarom er dan in dit geval sprake is van psychische overmacht. Hier zijn dan ook veel punten blijven liggen.

Was er in casus sprake van een van buiten komende druk die Carl ertoe heeft gebracht art. 138ab lid 1 Sr te overtreden? Aris confronteerde Carl met zeer gevoelig fotomateriaal. Hij dreigde daarbij dat de werkgever van Carl deze foto’s ook te zien zou zijn, als Carl Aris niet van dienst zou zijn. De kans is groot dat Carl als gevolg hiervan zijn baan zou verliezen. Dus ja, er is sprake van een van buiten komende druk. (2 punten)

Had Carl weerstand kunnen bieden aan deze druk? Dit is een feitelijke vraag; het feit dat Carl zwicht voor de druk en ervoor kiest om een strafbaar feit te plegen, is reden om aan te nemen dat hij geen weerstand kon bieden. (1 punt) In dit kader werd vaak de subsidiariteit al besproken. De vraag of Carl weerstand kán bieden doelt echter op de situatie zoals die feitelijk was. Indien hier de subsidiariteit uiteen werd gezet, zijn daar wel de punten voor toegekend.

Had Carl weerstand behoren te bieden aan deze druk? Deze eis wordt ingevuld aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In sommige gevallen spelen ook de Garantenstellung en de culpa in causa een rol, alhoewel die rol in het geval van psychische overmacht gering is. (1 punt)

Proportionaliteit: Is de door Aris uitgeoefende druk van de verspreiding van foto’s waardoor Carl zijn baan kan verliezen zo groot dat daardoor het overtreden van art. 138Ab lid 1 Sr proportioneel is? Hier dient een weloverwogen afweging gemaakt te worden tussen de ernst van het overtreden van de strafwet (het hacken) en de uitgeoefende druk door Aris waardoor er een kans(!) bestaat op baanverlies. De juiste afweging miste nogal eens. Er zijn geen punten gegeven indien er enkel werd gesteld dat hacken niet zo ernstig is (dit bepaalt de wetgever wel) tegenover het verliezen van een baan. Voor enkel het benoemen van de te maken afweging en vervolgens stellen dat dat niet proportioneel is, zijn ook geen punten gegeven.

Subsidiariteit: Bestond voor het overtreden van art. 138ab lid 1 in redelijkheid een alternatief waarmee hetzelfde effect kan worden bereikt? Er kan bijvoorbeeld beargumenteerd worden dat Carl ervoor had kunnen kiezen om niet in te loggen en niet alle informatie aan Aris had kunnen geven. Veel alternatieven zijn gegeven. Ook hier geldt dat er geen punten zijn gegeven indien enkel werd gesteld dat er niet wordt voldaan aan het subsidiariteitsvereiste.

De culpa in causa speelt hier geen rol. Het feit dat deze foto’s van Carl bestaan, betekent niet dat hij eigen schuld heeft aan het ontstaan van déze situatie. Dit is een heel erg veel gemaakte fout, waar overigens geen punten voor af zijn getrokken. Indien de conclusie echter (voornamelijk) gebaseerd is op het argument dat Carl eigen schuld heeft aan de situatie, is er geen punt gegeven voor de conclusie.Ook van een Garantenstellung is in dit kader geen sprake. Carl is wel it-deskundige bij defensie, maar de van buiten komende druk is al vastgesteld. Dat hij it-deskundige is bij defensie vraagt van hem geen heldenmoed en betekent dus ook niet automatisch dat hij getraind is om tegen deze druk weerstand te bieden. Ook voor dit (eventuele) vereiste geldt dat het vaak verkeerd is toegepast. Indien er wordt vastgesteld dat er sprake is van een van buiten komende druk, is het niet logisch om te zeggen dat Carl, omdat hij it-deskundige is, daar dan beter mee om moet gaan dan een ander. (6 punten) Conclusie. (1 punt)

Vraag 5

Poging is een onvoltooide delictsvorm en geregeld in artikel 45 Sr. Blijkens de tekst van art. 45 Sr kan een verdachte onder de volgende voorwaarden worden vervolgd ter zake van een poging: zijn voornemen moet zich door een begin van een uitvoering hebben geopenbaard. (1 punt indien antwoord gestructureerd is a.d.h.v. de drie vereisten voor de poging)

Allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is van een misdrijf. Dat is het geval, artikel 326 staat in Boek II van het Wetboek van Strafrecht. (1 punt)

Is er een voornemen van de dader? Bij poging kan het voornemen van de dader worden gelijkgesteld met het opzet uit de delictsomschrijving van het te voltooien delict (1 punt), in dit geval het willens en wetens iemand, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, door het aannemen van een valse hoedanigheid bewegen tot het afgeven van een goed. Er moet dus sprake zijn van meer dan voorwaardelijk opzet, omdat er “oogmerk” in de delictsomschrijving staat (1 punt), maar dat is, gezien de voorbereidingen die zijn getroffen geen probleem. Hugo heeft de ijscowagen omgebouwd, kentekenplaten vervalst en voor een vermomming gezorgd (uniform, pasje en snor). Verder kan gewezen worden op het in beslag genomen dagboek, waarin hij zijn voornemen heeft opgetekend. (1 punt)

Heeft het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering geopenbaard? Om vast te stellen of er een begin van uitvoering is, hanteert de Hoge Raad sinds het Cito-arrest (HR NJ 1979, 52) het criterium dat ‘de [handelingen] naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf’. (1 punt) Het criterium van de uiterlijke verschijningsvorm moet worden beoordeeld aan de hand van een criteriumfiguur, namelijk de gemiddelde/geïnformeerde derde (of de deskundige waarnemer). (1 punt) De vraag die gesteld moet worden is of deze geïnformeerde derde de handelingen van Hugo, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, zal beschouwen als te zijn gericht op de voltooiing van de oplichting. Aangezien het delict in deze zaak oplichting betreft, brengt dit met zich dat gelet op de aard van dit delict - namelijk een verhullend delict - achteraf objectief vastgestelde gegevens meegenomen kunnen worden bij de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm. Dit was ook het geval in het arrest Videodozen (HR NJ 1993/321). (1 punt)

Voor wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm kan op de volgende feiten gewezen worden. Te zien is dat Hugo een nepsnor draagt. Daarnaast kan achteraf vastgesteld worden dat de geldnetwagen is omgebouwd, en valse kentekenplaten heeft. Eveneens kan de rest van de vermomming van Hugo achteraf vastgesteld worden (waaronder zijn uniform en zijn pasje). (3 punten)

Conclusie: De vervolging van Hugo terzake de poging tot oplichting heeft dus zeer zeker kans van slagen. (1 punt)

Veelgemaakte fouten:

  • Naast de poging, ook de volledige delictsomschrijving van art. 326 Sr bespreken. Dat levert veel overbodige tekst op.
  • Bij de toepassing van de uiterlijke verschijningsvorm wijzen op het dagboek, de observaties van Hugo en andere voorbereidende handelingen.
  • De vrijwillige terugtred ook bespreken. Ook dit is overbodig.

Vraag 6

De vraag gaat, hoewel breed gesteld, over schuld als bestanddeel, oftewel culpa. De vraag gaat niet alleen over causaliteit, zoals sommige studenten kennelijk dachten. Culpa wordt omschreven als aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid (1 punt). Aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft twee componenten: aanmerkelijke onvoorzichtigheid en verwijtbaarheid. Andere varianten die werden goed gerekend zijn dat culpa omvat het anders moeten en het anders kunnen handelen en wederrechtelijkheid/verwijtbaarheid (1 punt).

Voor het kunnen beantwoorden van de vraag of er sprake is van aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid is omschrijving van de gedraging nodig (1 punt voor de omschrijving daarvan). Zonder die gedraging nauwkeurig te hebben omschreven, kan niet worden bepaald welke normen in het geding zijn en in hoeverre de gedraging te kwalificeren valt als aanmerkelijk onvoorzichtig. We zijn bij het omschrijven van de gedraging niet heel erg strikt geweest, al viel wel op dat over dit deel van de vraag vaak al te gemakkelijk werd heen gestapt. Soms ontbrak een omschrijving van het gedrag, soms was die onnauwkeurig. Een onnauwkeurige omschrijving van de gedraging had veelal gevolgen voor het vaststellen of de gedraging aanmerkelijk onvoorzichtig was. Door het niet nauwkeurig omschrijven van de gedraging werden verschillende normschendingen namelijk nogal eens vergeten.

In het kader van het vaststellen van culpa bij art. 6 WVW 1994 moet ook de causaliteit worden vastgesteld. Bij culpa in art. 6 WVW 1994 gaat het om het causaal verband tussen de verkeersovertreding en de gedraging, niet tussen de dood van het slachtoffer en de gedraging. Dit werd heel erg vaak fout gedaan wat duidt op gebrekkige lezing van art. 6 WVW 1994. Omdat de vraag op dit punt ruimte liet voor een beoordeling van het causaal verband tussen verkeersongeval en de dood, werd dat niet fout gerekend. Volledig was het antwoord in dat geval echter niet.

Evenmin correct was de uitvoerige uitwerking van het causale verband, soms tot en met het aannemen van alternatieve causaliteit. Dit getuigde van een onzorgvuldige lezing van de casus waar

het causale verband expliciet was gegeven. Meer dan herhalen van dit gedeelte van de casus en concluderen dat er sprake is van causaal verband tussen het verkeersongeval en de gedraging van de verdachte was niet nodig en voldoende voor het voor dit onderdeel toe te kennen aantal punten (nl. 1 punt).

Na het vaststellen van het causaal verband moet worden gezocht naar de in het geding zijnde normen en normoverschrijdingen. Anders dan bij de voorgaande punten zijn we hier streng geweest. Meerdere normoverschrijdingen kunnen namelijk zonder al te veel moeite worden onderkend: de snelheidsovertreding, het rijden met een te zware truck, het rijden met versleten banden en remmen en op deze wijze en onder deze omstandigheden rijden terwijl het al de hele dag regent. Veel studenten meenden dat uit het blackout-arrest volgt dat één normschending voldoende is. Dat klopt ten dele. Centraal in dat arrest staat dat het moet gaan om het geheel van gedragingen, de aard en ernst ervan en de overige omstandigheden van het geval. Deze omschrijving werd vaak terecht gegeven. Waarom studenten zich vervolgens dan beperkten tot de snelheidsovertreding, is onduidelijk en ook niet volledig (de theorie werd niet goed op de praktijk van de casus toegepast).

Voor dit onderdeel konden 4 punten worden gehaald (voor elke overtreding 1 punt). Soms waren de normoverschrijdingen verwerkt in het betoog over causaliteit, soms elders. Deze zijn meegeteld. De vraag of er sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid kan worden beoordeeld met behulp van de Garantenstellung en geoorloofd risico. Indien deze werden genoemd en uitgewerkt (ongemotiveerde antwoorden als: ja, die is er, leverden geen punt op) kon telkens 1 punt worden gehaald. Het noemen van voorzienbaarheid, of het ontbreken daarvan, leverde geen punten op.

Vervolgens kon 1 punt worden behaald indien werd gesteld dat wanneer de aanmerkelijke onvoorzichtigheid vaststaat, er een veronderstelling is van verwijtbaarheid, mits geen sprake is van schulduitsluitingsgronden. Soms werd hier niet uitdrukkelijk verwezen naar de afwezigheid van schulduitsluitingsgronden, maar van de algemene term strafuitsluitingsgronden of een contra- indicatie. Hier waren de docenten niet strikt; van belang is het noemen dat bij aanmerkelijke onvoorzichtigheid de verwijtbaarheid in principe gegeven is. Het apart noemen van het Verpleegsterarrest leverde geen extra punt op. 1 punt kon worden behaald voor het aangeven dat schulduitsluitingsgronden zich in de casus niet voordoen, dan wel dat er geen contra-indicatie is, omdat Hugo anders kon handelen. We zagen hier nogal eens verwijzingen naar rechtspraak als het Porsche-arrest. Dat arrest gaat over opzet, ook de contra-indicatie gaat over opzet, niet over culpa. Het lag dus niet voor de hand dit arrest te noemen. Het noemen van dit en andere arresten die met culpa niets te maken hadden kostten geen punten, ze leverden ook niets op. De conclusie leverde ook 1 punt op, mits die correspondeerde met het voorafgaande betoog. Voor bespreking van roekeloosheid, hoe juist ook, konden geen extra punten worden gehaald. Vermenging van de criteria voor culpa en voorwaardelijk opzet leidde niet tot puntenaftrek. Fout is ze natuurlijk wel. Leidde de vermenging tot het niet bespreken van de elementen die bij culpa moeten besproken, dan werden natuurlijk geen punten toegekend.

Vraag 7

Friedrich wordt tenlastegelegd dat hij opzettelijk een ander van het leven heeft beroofd. Uit de casus blijkt niet dat hij willens en wetens Putri van het leven heeft beroofd. Zuiver opzet kan niet worden bewezen. Het was niet de bedoeling van Friedrich om haar aan te rijden en van het leven te beroven, het was zijn bedoeling om van de passagiers af te geraken. Voor het aantonen van opzet uit art. 287 Sr is voorwaardelijk opzet voldoende. Hiervoor moet Friedrich bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat hij door zijn handelen Putri van het leven zou beroven.

Was er een aanmerkelijke kans dat hij Putri van het leven zou beroven? Het moet gaan om een reële kans. Uit HIV-1 blijkt dat hierbij dient te worden gekeken naar algemene ervaringsregels. Is de kans aanmerkelijk dat een fietser zou kunnen worden aangereden met dodelijke gevolgen als een automobilist met 100 km per uur binnen de bebouwde kom rijdt door een scherpe bocht, waarvoor op de verkeersborden nog was gewaarschuwd, terwijl Putri op een goed verlicht fietspad rijdt? Naar algemene ervaringsregels is er een aanmerkelijke kans dat een fietser, in dit geval Putri, hierbij om het leven komt. Bij de beoordeling is bekeken welke omstandigheden zijn betrokken en of is geconcludeerd of er een aanmerkelijke kans op de dood was. Het vaststellen van de aanmerkelijke kans op een botsing of ongeluk levert op zichzelf nog geen aanmerkelijke kans op de dood op.

Was Friedrich zich hiervan bewust? Uit de casus blijkt niet dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij Putri door zijn handelen van het leven zou beroven. Kon hij zich er bewust van zijn (gemiddelde derde)? Een gemiddelde derde zou zich bewust zijn van deze kans: hij rijdt in een bebouwde kom, veel te hard, en het gevaar wordt aangegeven op verkeersborden. Ook fietste Putri op een verlicht fietspad, en kan het derhalve niet anders dan dat hij zich bewust was van de kans dat daar fietsers zouden fietsen die hij mogelijk zou kunnen scheppen, met fatale gevolgen.

Heeft hij deze kans aanvaard? Uit het Porsche-arrest blijkt dat aanvaarden kan worden aangenomen indien uit feiten en omstandigheden – behoudens contra-indicaties – en naar de uiterlijke verschijningsvorm blijkt dat hij de kans op de koop heeft toegenomen (of: Enkhuizer doodslag, zeer onverschillig heeft opgesteld t.o.v. het gevolg waarmee dat gevolg op de koop is toegenomen). Naar de uiterlijke verschijningsvorm ziet de gedraging er zeer gevaarzettend uit. Friedrich heeft één doel: zo snel mogelijk van de passagiers afkomen. Hij negeert het verkeersbord, negeert de snelheidslimieten, stelt zich daarmee zeer onverschillig op ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. Doordat hij heeft verklaard dat hij zo snel mogelijk van deze passagiers af wilde komen, heeft hij de kans op de koop toegenomen dat daarbij andere passagiers om het leven zouden komen. Het feit dat hij direct na het ongeval 112 belt en Putri eerste hulp verleent doet daar niet aan af: hij reed al geruime tijd te hard, en heeft doelbewust het gaspedaal ingedrukt, dus de snelheid van zijn handelen kan niet meespelen als contra-indicatie voor het aanwezige opzet. Een andere uitkomst werd gehonoreerd, mits op grond van een goede weging van de argumenten. Daarbij zijn de omstandigheden na het ongeval niet van doorslaggevend belang om het aanvaarden niet aan te kunnen nemen; het moet gaan om omstandigheden voorafgaand en ten tijde van de dodelijke botsing met Putri. Conclusie: Friedrich heeft het voor 287 vereiste opzet.

Vraag 8

De voor dood door schuld (art. 307 Sr) vereiste schuldvorm is culpa, hetgeen met zich brengt dat bewezen dient te worden dat Yankel met aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Bij de aanmerkelijke onvoorzichtigheid staat de vraag centraal of de verdachte anders moest handelen, bij de verwijtbaarheid of de verdachte anders kon handelen. Wanneer de aanmerkelijke onvoorzichtigheid is vastgesteld kan de verwijtbaarheid in principe worden verondersteld. Deze veronderstelling dient nog wel te worden onderzocht, in het bijzonder vanwege de mogelijkheid van een schulduitsluitingsgrond.

Eerst dient te worden vastgesteld welke (menselijke) gedraging hier aan de orde was. Yankel heeft tot tweemaal toe nagelaten Shimon te behandelen, terwijl Yankel uiteindelijk aan de gevolgen van een darmperforatie is overleden. Dat doet hij eerst nadat Ruchel de kwalificatie van ‘meer spoed’ toekent aan het dossier van Shimon, haar mening uitspreekt dat naar haar deskundige mening mogelijk sprake is van een ernstige situatie darmperforatie en hij hem zonder te onderzoeken wegstuurt met de mededeling de volgende dag terug te keren. De tweede keer, wanneer Shimon terugkomt met verergerde buikklachten, laat hij wel een scan maken, waaruit indicaties blijken van een darmproforatie, maar hij laat wederom na, ondanks het aandringen van Ruchel, de scan door te sturen naar een radioloog en stuurt hij Shimon naar huis met pijnstillers.

Voorts dient vastgesteld te worden dat een causaal verband bestond tussen deze gedraging en het gevolg. Causaliteit wordt sinds het letale longembolie arrest vastgesteld aan de hand van de leer van de redelijke toerekening. Sinds het Groninger HIV-arrest geldt dat de conditio sine qua non daarbij als ondergrens dient te worden opgevat. In deze zaak blijkt uit het rapport van de patholoog- anatoom dat niet is vast te stellen of Shimon ook indien hij wel eerder geopereerd zou zijn, toch niet zou zin overleden aan de gevolgen van een darmperforatie, waardoor het de vraag kan zijn of het nalaten van Yankel wel als conditio sine qua non kan worden opgemerkt in verband met de dood van Shimon. Deze vraag kan worden beantwoord met behulp van de uitspraak van de Hoge Raad in het Shaken Baby arrest waaruit blijkt dat bij een nalaten aan de zijde van een persoon die in het bijzonder gehouden is tot handelen vanwege een zorgplicht, het redelijk kan blijven een gevolg toch toe te rekenen aan degenen die de zorgplicht heeft, indien het nalaten ertoe heeft geleid dat het risico op het gevolg is verhoogd. In casu heeft Yankel nagelaten Shimon te behandelen terwijl hij een zorgplicht had om hem medische zorg te bieden en de kans op de dood verhoogd, waardoor de dood van Shimon redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.

Voor de vaststelling of de gedraging van Yankel aanmerkelijk onvoorzichtig was dient sprake te zijn van een of meer normschendingen. Bij de beoordeling van culpoos handelen of nalaten draait het om een totaaloordeel. Uit het Blackoutarrest kan worden afgeleid dat het van belang is om wat voor normen het gaat (waren de normen bijvoorbeeld bestemd om het leven van personen niet in gevaar te brengen). Eén zwaarwichtige norm die overschreden is kan het oordeel dragen dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag. Als in casu geschonden normen kunnen worden genoemd: de plicht van Yankel als arts adequate medische zorg te bieden door het wegsturen van Shimon, door het niet doorsturen van de scan naar een radioloog, door het naast zich neer leggen van de mening van een deskundige collega en door haar te bedreigen om haar te doen zwijgen. Voorts kan gewezen worden op het afdelingsprotocol, waaruit blijkt dat ij bij een kwalificatie van ‘meer spoed’ zelf een patiënt dient te onderzoeken, alsmede de concrete kwalificatie ter zake door Ruchel. Voorts heeft Yankel ook geen aantekeningen gemaakt in het patiëntendossier. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft vastgesteld dat er meerdere ernstige fouten zijn gemaakt door Yankel. In deze casus is sprake van meerdere ernstige normschendingen. Voorts dient voor de vraag of er aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld is beoordeeld te worden of er sprake was van een bepaalde vorm van een Garantenstellung (Verpleegsterarrest), en of er in casu sprake is van een geoorloofd risico dat de verdachte heeft genomen – niet elk genomen risico leidt namelijk automatisch tot strafbaarheid daarvan. Op basis van het arrest Kampvuur Castricum (i.h.b. r.o. 2.5) kan voorts nog gezegd worden dat de voorzienbaarheid van het gevolg een rol speelt bij de vraag of de onvoorzichtigheid ook als ‘aanmerkelijke onvoorzichtigheid’ kan worden beschouwd. Wellicht kan, op basis van ditzelfde arrest, gezegd worden dat een gevolg dat niet had kunnen en moeten worden voorzien als contra-indicatie werkt t.a.v. de culpa. Yankel heeft als arts en teamleider op een afdeling spoedeisende hulp inderdaad een Garantenstellung en aldus een hoge zorgplicht anders te handelen. Het risico dat genomen is betreft het leven, waardoor geen sprake kan zijn van een geoorloofd risico. Wat betreft de voorzienbaarheid geldt dat Yankel had kunnen voorzien dat er sprake was van levensgevaar voor Shimon, Ruchel heeft hem dat meermalen gezegd, uit de scan bleken ook indicaties voor en darmperforatie en Yankel had op basis van zijn kennis en ervaring als arts ook zelf kunnen voorzien dat er mogelijk iets ernstig mis was met Shimon, zeker toen hij terugkwam met verergerde buikklachten.

Indien aanmerkelijke onvoorzichtigheid is vastgesteld wordt verondersteld dat de verdachte (tevens) verwijtbaar heeft gehandeld: oftewel dat hij anders kon handelen. Hij had anders kunnen handelen door wel naar Ruchel te luisteren, de scan van Shimon wel door te sturen naar een radioloog en Shimon te behandelen. Onder exceptionele omstandigheden kan dit het geval zijn, bijvoorbeeld zodra sprake is van een schulduitsluitingsgrond. Daarvan is evenwel geen sprake in deze casus, waardoor culpa kan worden bewezen.

Vraag 9

Art. 302 lid 1 Sr stelt strafbaar een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen. Het subjectieve bestanddeel waar in de vraagstelling op wordt gedoeld, is opzet. Opzet is willens en wetens handelen. Het ziet op alle bestanddelen die na opzet in de delictsomschrijving zijn vermeld, dus zwaar lichamelijk letsel toebrengen. Voor het vaststellen van opzet is het mogelijk gebruik te maken van voorwaardelijk opzet, omdat in de delictsomschrijving opzettelijk staat vermeld. Voorwaardelijk opzet wordt omschreven als bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans (HIV-I arrest). Het vaststellen van opzet met behulp van voorwaardelijk opzet is niet de regel; wanneer vol opzet kan worden aangetoond, is het aantonen van opzet met behulp van voorwaardelijk opzet niet nodig. Onaannemelijk is dat Zelig Feivel met vol opzet zwaar lichamelijk heeft toegebracht. De feiten en omstandigheden en de verklaring van Zelig duiden er niet op dat deze Feivel met vol opzet ernstig letsel heeft willen toebrengen. Maar dat betekent niet dat het opzet niet kan worden aangetoond. Heeft Zelig Feivel met voorwaardelijk opzet zwaar lichamelijk letsel toegebracht?

Voorwaardelijk opzet bestaat uit drie voorwaarden: aanmerkelijke kans, bewustzijn van die kans en aanvaarden van die kans. Voor het vaststellen van een aanmerkelijke kans moet worden beoordeeld of die kans naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden geacht (HIV I-arrest). Bestaat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wanneer iemand op redelijk korte afstand een beweging met een nat glas maakt met de bedoeling een ander nat te gooien, dat glas hem vervolgens ontglipt doordat het nat blijkt te zijn en tegen het hoofd van een ander aankomt waardoor het breekt en tot ernstig letsel leidt? Het zijn nogal wat stappen die moeten worden genomen om aan te nemen dat er een aanmerkelijke kans is. De eerste vraag is of er een aanmerkelijke kans bestaat dat een glas uit iemands handen glipt en tegen het hoofd van het slachtoffer aankomt. Die kans lijkt aanmerkelijk nu het glas nat was (ervaringsregels leren dat natte glazen slecht vast te houden zijn, en behebt zijn met de neiging uit iemands handen te vallen) en reeds vastgesteld is dat de kans aanmerkelijk is dat het glas nat was. Het moet wel worden vastgesteld dat de kans aanmerkelijk was dat het glas tegen het hoofd van Feivel aankomt. Die kans lijkt aanmerkelijk: Zelig gooit in de richting van het gezicht van Feivel. De laatste vraag is of de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is dat een glas dat tegen het voorhoofd van iemand aankomt, breekt en ernstig letsel veroorzaakt. Die kans lijkt mij ook aanmerkelijk. Glas is breekbaar, het deel van het hoofd waar het glas tegenaan komt is hard, de kans dat het glas breekt lijkt aanmerkelijk. Glasscherven kunnen flinke beschadigingen aan het lichaam, ook het hoofd toebrengen. Al met al lijkt een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels te kunnen worden aangetoond.

Was Zelig zich bewust van die aanmerkelijke kans? Uit zijn verklaringen blijkt niet dat hij van die kans op letsel op de hoogte was, maar was zich er wel bewust van dat de glazen in de kroeg nat zijn. Doordat Feivel tegen hem aan stootte én doordat het glas wijn in zijn handen nat was, was dat glas namelijk al uit zijn handen geglipt, althans zo verklaart hij: ‘Het glas was vochtig, het was voor het inschenken van de wijn kennelijk gewassen, en viel daardoor uit mijn handen.’ De vraag naar bewustzijn van de aanmerkelijke kans kan ook met behulp van de constructie van de objectieve gemiddelde derde worden beantwoord. Kan het niet anders zijn dan dat een objectieve derde wist dat het glas nat was en daardoor uit zijn handen zal glippen als ermee wordt gezwaaid om vervolgens tegen het hoofd van een ander terecht te komen? Een objectieve derde weet inderdaad dat het glas nat was. Het is een feit van algemene bekendheid dat glazen in een café worden gewassen voordat ze weer worden gebruikt. Iedereen weet dat, dus ook verdachte wist dat. Bovendien voel je dat een glas nat is, als je het oppakt. Met die kennis weet de gemiddelde derde ook wanneer met een nat glas een gooiende beweging wordt gemaakt, niet alleen de inhoud in de richting van een ander wordt gegooid, maar ook het glas zelf, dat de kans aanmerkelijk is dat het glas er achteraan vliegt. Voorts is de gemiddelde derde ermee bekend dat glas dat met enige snelheid tegen het hoofd komt ertoe leidt dat het glas breekt waardoor letsel kan ontstaan. Nu de gemiddelde derde dat weet en er geen aanwijzingen zijn te veronderstellen dat verdachte zich daarvan niet bewust was, wist hij van de aanmerkelijke kans op het zwaar lichamelijk letsel. Ook het bewustzijn kan worden aangetoond.

Tot slot is de vraag of hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop heeft toegenomen (Enkhuizer doodslag-arrest en Porsche-arrest). Ook hier is weer duidelijk dat Zelig absoluut niet de bedoeling had om Feivel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Maar heeft hij de kans daarop op de koop toegenomen? Uit zijn verklaring blijkt het volgende: ‘Het liep anders. Ik wilde de man met het water uit het glas natmaken. In plaats daarvan glipte het glas uit mijn handen. Dat kwam tegen boven het rechteroog van de ander aan die meteen begon te bloeden. Ik schrok me wild. De avond verliep al niet goed, maar hoefde niet nog slechter te eindigen.’ Daaruit valt geen aanvaarden/op de koop toenemen af te leiden. De verklaring van Feivel luidt: ‘Hij was kwaad op me en pakte een glas van de bar en gooide dat tegen mij aan. Ik voelde het glas tegen mijn hoofd aan komen, net boven het rechteroog.’ Uit de omstandigheid dat Zelig kwaad is kan niet zonder meer aanvaarden worden afgeleid. Moeilijker is het dat Feivel verklaart dat hij het glas tegen hem aan gooide. Die verklaring zou er, naar uiterlijke verschijningsvorm, op duiden dat Zelig het letsel op de koop toenam. Immers, we hebben reeds de aanmerkelijke kans vastgesteld. Door toch te handelen ondanks die kans en de wetenschap van die kans, zou aanvaarden kunnen worden aangenomen. Er kan dus twee kanten op worden geredeneerd. Maakt men gebruik van de verklaring van Zelig, dan is er geen sprake van aanvaarden. Hij wilde dit niet en nam het gevolg ook niet op de koop toe. Neemt men de verklaring van Feivel als uitgangspunt dan ligt het wat genuanceerder. De verklaring van Feivel geeft een beeld van de snelheid waarmee dit soort incidenten plaatsvinden. Feivel ziet niet dat Zelig iets anders van plan was, hij merkte alleen de consequenties van het vastpakken van het glas en het gooien ervan. Neemt men die snelheid in acht, dan kan men nog steeds twee kanten op redeneren: de situatie is ernaar om de ander met het glas te raken en te verwonden, maar evengoed kan men redeneren dat de situatie er niet zonder meer naar was zodat opzet niet kan worden aangetoond. Beide redeneringen lijken correct. Waar het vooral op aan komt is hoe studenten redeneren. Redeneren ze vanuit de gedragingen, dan moeten ze oppassen te snel conclusies te trekken uit de verklaring van Feivel, redeneren ze vanuit Zelig dan moeten ze oppassen de feiten te negeren. De combinatie van verklaringen en feiten bepaalt of kan worden gesproken van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans. (Dat Zelig nadien direct 112 belt en het bloed probeert te stelpen, doet aan het bewijs voor opzet niet af. Dit zijn geen zogenaamde “contra-indicaties” die in de weg zouden staan aan het aanvaarden, nu zij hebben plaatsgevonden na het voorval.)

Wat zijn strafuitsluitingsgronden? - Tentamens 4

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht aan de Universiteit Leiden

Casus De Kroeg

In buurtkroeg Het Bierpul is het vaak gezellig en druk. Daan en Kacper behoren tot de vaste stamgasten. Sinds kort is ook Marlon geregeld in de kroeg te vinden. Hij voert daar vaak het hoogste woord en strooit met geld door de vele rondjes die hij geeft. Daan en Kacper storen zich mateloos aan het gedrag van Marlon. Het is een andere stamgast, Marijke, opgevallen dat Daan en Kacper telkens zeer geïrriteerd kijken wanneer Marlon weer eens het hoogste woord voert. Op een avond vertelt zij tegen hen dat er bij Marlon wel wat te halen valt, ook in de schuur, die altijd vrij toegankelijk zou zijn. Ze zegt erbij dat Daan en Kacper maar moeten bezien wat ze met die informatie doen. Kacper stelt voor om Marlon te overvallen. Daan vindt dat wat ver gaan, al is hij aangetrokken door het vooruitzicht zijn schulden te kunnen aflossen. Als Daan zijn twijfels uit, kijkt Kacper hem minachtend aan en antwoordt hij dat hij altijd al wel gedacht heeft dat Daan laf is en hij zelf ook wel ‘een lesje’ zou kunnen gebruiken.

Een week later besluiten Daan en Kacper een kijkje te nemen bij het huis van Marlon. Ze constateren dat de schuurdeur niet op slot zit en gaan naar binnen. Ze vinden niets van waarde. Kennelijk ligt het geld in de woning. Wel zien ze enkele rollen tape op de plank liggen. Kacper kijkt Daan veelbetekenend aan.

Als Daan dan opnieuw zijn twijfels uit en begint te protesteren noemt Kacper hem een aansteller en voegt er aan toe: ‘Zal ik jou ook eens laten voelen wat ik allemaal met die tape kan?’ Dan horen ze Marlon thuiskomen. Deze ziet dat zijn schuurdeur open staat en hij loopt naar binnen. Zodra Marlon de schuur in komt, pakt Kacper hem stevig vast en houdt hem in bedwang. Ondertussen wijst deze Daan op de tape en zegt dat hij die tape ‘misschien niet zal gebruiken wanneer Marlon zonder tegenstribbelen zijn portemonnee en huissleutels geeft.’ Marlon weigert en begint te schreeuwen, waarna Kacper hem tegen de grond werkt en tape over zijn mond plakt. Vervolgens gaat Kacper op hem zitten teneinde hem in bedwang te houden. Marlon weet zich los te worstelen en over en weer vallen klappen.

Daartoe aangespoord door Kacper houdt Daan Marlon vervolgens vast. Kacper pakt de portemonnee en huissleutels van Marlon en maakt aanstalten naar de woning te gaan. Voordat hij vertrekt zegt hij tegen Daan dat hij ‘dit karweitje straks zal afmaken’, waarbij hij naar Marlon wijst. Hij voegt er nog aan toe: ‘Waag het eens hem los te laten.’ Als Kacper na een paar minuten terug komt in de schuur ziet hij dat Marlon zich bijna uit de greep van Daan heeft los geworsteld. Wanneer Kacper in de buurt komt krijgt hij van Marlon een harde schop tegen zijn schenen, waarop hij erg driftig wordt en Marlon tegen het hoofd slaat waardoor deze op de grond valt. Hij schreeuwt dat Marlon eraan gaat. Terwijl Marlon versuft op de grond ligt bindt Kacper zijn handen en benen stevig vast met touw. Tevens plakt hij nog een extra stuk tape over de neus van Marlon. Hij wordt op zijn buik gelegd. Wanneer hij zich niet meer verroert, verlaten Kacper en Daan samen de schuur. De zwaargewonde Marlon wordt korte tijd later gevonden door zijn buurvrouw die het tape verwijdert en het alarmnummer belt. De ambulance is snel ter plaatse. Marlon wordt afgevoerd naar het ziekenhuis alwaar hij enkele weken verblijft. Hij blijft leven. Daan en Kacper zijn er ondertussen vandoor gegaan met vijfhonderd euro dat in de portemonnee van Marlon zat en nog eens vijftienhonderd euro dat Kacper in het huis van Marlon had gevonden. Zij spreken af om de buit later te verdelen, tot dat moment zal Kacper het contante geld in beheer houden.

Het opsporingsonderzoek brengt de politie snel bij Het Bierpul. Diverse stamgasten verklaren dat Daan en Kacper een grote hekel hadden aan Marlon. Er wordt ook verklaard dat Daan hem zijn portemonnee wilde afpakken, terwijl Kacper zou hebben gezegd Marlon een lesje te willen leren. De politie merkt beide heren aan als verdachte. Marijke, niet als getuige gehoord, verneemt in Het Bierpul van de overval op Marlon. Ook raakt zij op de hoogte van wat stamgasten aan de politie hebben verklaard over Daan en Kacper. Marijke krijgt daarbij echter niet te horen dat ze door de politie zijn aangemerkt als verdachte.

Daan en Kacper hebben zich sinds de overval niet meer in de kroeg vertoond. Via via krijgen ze te horen dat zij door de politie worden aangemerkt als verdachten en dat de politie naar hen op zoek is. Zijvluchten naar Marijke. Als ze vraagt naar de reden van hun verzoek om een tijdje bij haar te wonen, krijgt ze een vaag en nietszeggend antwoord. Het valt haar op dat de jongens veel contant geld bij zich hebben. Marijke gaat ermee akkoord dat Daan en Kacper een tijdje bij haar logeren. Marijke vertelt aan niemand dat ze logés heeft, terwijl Daan en Kacper zich niet op straat vertonen. Als dank krijgt Marijke elke dag een paar briefjes van vijftig euro in haar hand gedrukt. Daan en Kacper weten zich enige tijd schuil te houden. Op een dag worden zij door de politie in de woning van Marijke aangehouden.

Vraag 1

Op welke strafuitsluitingsgrond doet Daan een beroep? Heeft dit beroep naar geldend recht kans van slagen? Motiveer uw antwoord.

Vraag 2

Gesteld dat de rechtbank het verweer van Daan verwerpt, moet de rechtbank over dat verweer beslissen en zo ja, dient de rechtbank deze beslissing te motiveren?

Casus: Pech

Aris is een fervent dronevlieger. 1 Hij heeft thuis meerdere drones staan, en maakt vanuit zijn huis in Gorinchem (Zuid-Holland) regelmatig een vlucht met deze onbemande luchtvaartuigen. Hij is actief lid van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers. Een aantal van zijn drones is voorzien van een HD-camera, waarmee hij wekelijks prachtige beelden schiet van het Zuid-Hollandse landschap. Zijn Youtube-kanaal, waarop hij deze beelden plaatst, trekt wekelijks duizenden kijkers. Op het vliegen met drones is de Regeling modelvliegen van toepassing. In deze Regeling is onder meer het volgende bepaald:

  • Vluchten mogen alleen bij daglicht worden uitgevoerd.
  • Vluchten zijn alleen toegestaan tot een hoogte van maximaal 120 meter boven de grond.
  • Vluchten zijn niet toegestaan boven bebouwing, wegen en mensen.
  • Vliegen is verboden in no fly zones zoals rondom vliegvelden. In een straal van 3 km rondom vliegvelden is vliegen in elk geval verboden.
  • Modelluchtvaartuigen (zoals drones) dienen in elk geval voorrang te verlenen aan vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, vrije ballonnen en luchtschepen.

Aris, als actief lid van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers, kent deze Regeling goed.

Op vijf kilometer van zijn woonplaats Gorinchem bevindt zich het Lingebos, een klein natuurgebied van ongeveer één vierkante kilometer, waar twee riviertjes doorheen kronkelen. Dit Lingebos levert prachtige beelden op zodra het van bovenaf wordt gefilmd met een drone. Het Lingebos bevindt zich op hemelsbreed 200 meter afstand van Gorcumse Airport. Gorcumse Airport had tot voor kort de status van militair vliegveld, waarvan alleen militaire toestellen gebruik mochten maken. Het had weliswaar die status, maar sinds 2007 werd er door geen enkel militair toestel gebruik gemaakt van het vliegveld. Een maand geleden vond er een belangrijke verandering plaats op Gorcumse Airport: het is omgedoopt tot burgerluchthaven, waardoor sindsdien ook burgers en commerciële luchtvaartbedrijven intensief gebruik maken van het vliegveld.

Aris weet dat het Lingebos zich in de buurt van Gorcumse Airport bevindt, en weet ook dat het eigenlijk sinds 2007 buiten gebruik is, hoewel het de officiële status van ‘vliegveld’ in die tijd niet heeft verloren. Hij weet echter niet dat Gorcumse Airport een maand geleden is opengesteld voor burgerluchtvaart.

Op vrijdag 21 april 2017 rond het middaguur maakt Aris een vlucht met een drone (voorzien van een camera) boven het Lingebos. Tegen de weersvoorspelling in breekt zelfs de zon even door de wolken; het levert een prachtig gezicht op van het Lingebos. Om het gebied in één shot met de drone te kunnen filmen brengt hij de drone naar een hoogte van 150 meter.

Felix vliegt vlakbij het Lingebos in zijn Cessna-vliegtuig. Felix is de enige persoon in dit kleine eenmotorige vliegtuigje. Hij is erg blij dat hij sinds kort zijn Cessna in de hangar kan zetten op Gorcumse Airport, vlakbij zijn woonplaats. Zodra hij de landing inzet breekt tot zijn verbazing de zon door. Deze zon verblindt hem, maar een zonnebril heeft hij niet bij zich. Hij daalt hierdoor sneller dan gebruikelijk is, tot een hoogte van 150 meter boven het naast het vliegveld gelegen Lingebos. Plotseling hoort hij een harde knal, en onmiddellijk duikt zijn vliegtuig naar beneden. Hij probeert te redden wat er te redden valt, en weet zijn toestel nog met hangen en wurgen recht te trekken. Op dat moment raakt hij de landingsbaan, en crasht. Zijn Cessna ligt in verschillende stukken, en is total loss. Felix wordt zwaargewond uit het toestel getakeld, en met grote spoed richting het ziekenhuis gereden. Onderweg rijdt de ambulance met hoge snelheid op een spoorwegovergang af. Hoewel het sein op rood springt meent de ambulancechauffeur dit sein te kunnen negeren. Op dat moment komt er een goederentrein aan, waardoor de ambulancechauffeur (toch) vol op de rem moet trappen. Hierdoor schuift de brancard waarop Felix voor zijn leven ligt te vechten hard naar voren, waardoor een aantal slangetjes en snoertjes losraakt, waaronder de zuurstofslang. Dit zorgt voor een onderbreking in de zuurstoftoevoer aan Felix. Hierdoor komt hij te overlijden.

Tijdens de gebeurtenissen rondom de crash van Felix met zijn Cessna merkt Aris weinig, hij stelt alleen vast dat de drone niet meer terugkomt. Eenmaal thuis lukt het hem op afstand de beelden die de dronecamera heeft genomen te downloaden naar zijn harde schijf. Dan ziet hij dat de drone een klein vliegtuig heeft geraakt en ziet ook dat het vliegtuig een duik heeft gemaakt. De volgende dag leest hij in de krant dat Felix naar aanleiding van de vliegtuigcrash is komen te overlijden. Aris raakt in paniek en besluit de beelden die met de dronecamera zijn gemaakt te vernietigen. In het krantenbericht staat immers dat onderzoek gaande is, maar dat het voorlopig onduidelijk is waardoor het vliegtuig van Felix is neergestort. Wel wordt melding gemaakt van het gegeven dat op dat moment de zon is doorgebroken, en dat mogelijk sprake is geweest van verblinding. Aris hoopt dat als hij de beelden vernietigt het onderzoek tot die conclusie zal leiden. Het lukt Aris de beelden van zijn harde schijf te wissen. De beelden die met zijn drone gemaakt zijn worden echter automatisch in de met een wachtwoord beveiligde cloud 2 van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers geplaatst. Aris kent het wachtwoord niet, en heeft dus geen toegang tot deze cloud, maar wil wel graag de beelden op die cloud verwijderen. Hij wendt zich tot zijn buurman Carl, die IT-deskundige is bij het Ministerie van Defensie. Aris vertelt Carl niet waarom hij toegang tot de cloud wil, en de beelden vernietigd wil hebben. Carl vertelt aan Aris dat het soms eenvoudig kan zijn om een cloud te hacken, en geeft hem concrete aanwijzingen hoehij dat moet aanpakken. Carl start zijn computer op, en geeft aan Aris toestemming ter plekke een poging te wagen de cloud te hacken. Dat lukt niet meteen, waarop Carl voor Aris een internetforum opent en daarop inlogt met zijn gebruikersnaam en wachtwoord. Op dit forum delen hackers informatie en methodes met elkaar met betrekking tot hacken. Carl opent een pagina op dit forum waarop een stappenplan wordt omschreven om een cloud te hacken. Met behulp van dit stappenplan lukt het Aris de cloud van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers te hacken, en hij verwijdert daarin de beelden.

Ter zitting voert Carl verweer tegen de tenlastelegging waarin hij wordt beschuldigd van medeplegen van art. 138ab Sr. Hij stelt hiertoe onder meer dat toen Aris bij hem informeerde naar de mogelijkheden om de cloud te hacken, Aris hem confronteerde met bepaalde foto’s die hij van hem bezat. Deze foto’s had Aris genomen met zijn mobiele telefoon op een uit de hand gelopen themafeestje bij hem thuis. Het thema was ‘historische figuren’. Zijn buurman Carl was op dit feestje, tot verbazing van een ieder, verkleed als Adolf Hitler. Hij droeg een nazi-uniform, en had voor de gelegenheid zijn hoofdhaar en gezichtsbeharing zoveel mogelijk doen lijken op dat van Adolf Hitler. Aris had Carl deze foto’s laten zien, en vertelde dat hij de foto’s meteen zou doorsturen aan de werkgever van Carl als deze hem niet van dienst zou zijn. Op één van de foto’s brengt Carl zelfs de Hitlergroet, waardoor Carl, indien zijn werkgever over de foto’s zou komen te beschikken, ernstig zou moeten vrezen voor ontslag. Aris vertelde aan Carl dat hij de foto’s zou verwijderen indien Carl hem zou helpen om toegang te verkrijgen tot de beveiligde cloud van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers. Hierop besloot Carl aan Aris de benodigde aanwijzingen te verstrekken om de cloud te hacken.

Vraag 3

Op welke strafuitsluitingsgrond zou Carl het meest waarschijnlijk een beroep kunnen doen? Heeft dit verweer rechtens kans van slagen? Motiveer uw antwoord.

Casus: DNA-spray Drama

Aditya Wibowo en Kevin Kanslos zijn al jarenlang bevriend. Met elkaar gingen ze naar de basisschool, samen gingen ze naar voetbal, ze zaten in dezelfde klassen op de middelbare school, en samen gingen ze ook het verkeerde pad op. Het begon met kleine vergrijpen, waarvoor zij via bureau HALT allerlei kleine taakstraffen moesten uitvoeren. Nu zijn ze 25, en ze beraden zich, vanwege uitzichtloze geldnood, op een overval van een pompstation langs de A7 ter hoogte van De Marne (Fryslan). Bij dit pompstation is een winkel gevestigd, waar je (naast het afrekenen van de getankte brandstof) nog wat andere zaken kunt aanschaffen. Op de avond van 17 november 2015 kienen ze met z’n tweeën bij Kevin thuis het plan volledig uit: ze bespreken de route naar het tankstation, kopen twee identieke sjaals, twee identieke donkere zonnebrillen, een grote sporttas en twee niet van echt te onderscheiden nepwapens die ze kunnen gebruiken om het personeel mee te bedreigen. Bij het bespreken van het plan stuiten ze op één probleem: beiden hebben geen rijbewijs en ook geen auto, en dat is waar Lieuwe Hofstee in beeld komt. Lieuwe is de voormalig buurjongen van Aditya, en beschikt over zowel een auto als een rijbewijs. Ze nodigen hem uit bij Kevin, en vragen hem “of hij gemakkelijk en snel geld wil verdienen als chauffeur”. Lieuwe heeft daar wel oren naar, en Aditya en Kevin doen hun plan uit de doeken. Lieuwe sputtert tegen vanwege het mogelijk gebruik van geweld, maar stemt in met de overval, vanwege het prettige vooruitzicht van een flinke buit. Ze spreken af dat Lieuwe niet hoeft te dreigen met geweld, en dat Aditya en Kevin met de twee nepwapens naar binnen zullen gaan. Lieuwe zal bij de auto wachten, en uit angst om herkend te worden via de mogelijke beveiligingscamera’s schaft hij een donkere zonnebril en een sjaal aan, precies dezelfde als Aditya en Kevin. Ze spreken af dat Aditya en Kevin beiden 40% van de buit krijgen, en Lieuwe de resterende 20%.

Volgens afspraak ontmoeten ze elkaar de dag erop om 17:00 uur bij Kevin thuis, spreken het plan nog een keer door, en vertrekken per auto naar het pompstation terwijl de avond valt. Lieuwe zit achter het stuur, en parkeert de auto rond 18:00 bij één van de pompen. Alle drie hebben ze hun donkere zonnebril al op; en alle drie binden de sjaals om hun gezicht. De sjaals bedekken hun mond en het onderste gedeelte van hun neus. Op deze wijze wandelen Aditya en Kevin in rustig tempo de winkel van de benzinepomp binnen. De twee nepwapens hebben ze in de binnenzak van hun jas. Aditya heeft de lege sporttas in zijn hand. Lieuwe blijft bij de auto staan, ter hoogte van één van de benzinepompen. Zodra Aditya en Kevin zonder problemen en zonder aandacht te vestigen op hun aanwezigheid de winkel van het pompstation binnen wandelen reiken ze allebei met hun hand in hun binnenzak om hun nepwapen te pakken. Maar nog voordat ze het wapen uit hun zak hebben gehaald merken ze op dat de beveiliging veel strenger is dan ze verwacht hadden. Ze zien namelijk een aantal beveiligingscamera’s en een bordje bij de kassa hangen waarop de mededeling staat dat deze winkel beschikt over DNA-spray. Dit is een middel dat bij de uitgang op overvallers gespoten kan worden, waarmee de overvallers later eenvoudig geïdentificeerd kunnen worden door de politie. Beide heren weten niet precies wat die DNA-spray is, maar bedenken zich dat het wellicht toch niet zo’n verstandig plan was om het pompstation te overvallen. Ze wisselen hierom een stilzwijgende blik van verstandhouding uit, en verlaten ogenschijnlijk kalm de winkel weer, om nog eens goed na te denken over hun voorgenomen plan. Samen met een teleurgestelde Lieuwe rijden ze onverrichter zaken weer naar huis. De ervaren medewerker van het pompstation Doni rook onraad toen Aditya en Kevin in zijn winkel waren, en is blij dat de heren weer zijn verdwenen.

Thuis aangekomen bespreken de drie heren hetgeen zich bij het pompstation heeft voorgedaan. Geen van hen kent de precieze werking van de DNA-spray, waarop ze besluiten hiernaar te zoeken via Google. Ze stuiten op een schimmig internetforum, waarop ze lezen dat, naast de gezichtsbedekkende sjaals, het dragen van handschoenen voldoende zou moeten zijn om te voorkomen dat de DNA-spray op hun terecht zal komen. Op die manier zouden ze de politie te slim af kunnen zijn, zo concluderen ze. Aditya en Kevin schaffen hierom voor elk van hen een paar zwarte leren handschoenen aan, die tot onder de mouwen van hun jas reiken. Ze besluiten een dag later nogmaals naar het pompstation te rijden, en ditmaal hun plan wel uit te voeren.

Een dag later rijden ze rond 18:00 met de auto van Lieuwe naar het pompstation, wederom met Lieuwe achter het stuur. Lieuwe blijft weer ter hoogte van de benzinepomp bij de auto. De overval slaagt ditmaal wel, en met de buit in de sporttas komen Aditya en Kevin naar de auto gerend. Het lot is ze echter niet gunstig gezind, want de auto weigert te starten en maakt slechts een droog, hoestend geluid zodra er geprobeerd wordt om hem te starten. De drie heren bedenken zich geen moment en rennen naar een auto die op dat moment aan komt rijden. Friedrich is de bestuurder van deze auto, en hij schrikt zich kapot zodra er opeens drie mannen in zijn auto springen. De drie mannen schreeuwen: “Rijden! Zo hard mogelijk!”, waarbij ze hun niet van echt te onderscheiden vuurwapen tonen. Hierop drukt Friedrich meteen het gaspedaal in. Friedrich verklaart hierover achteraf: “Ik voerde hun bevel maar uit en wilde zo snel mogelijk van deze ‘passagiers’ af”. Ter hoogte van Joure dwingen de heren Friedrich om de snelweg te verlaten, door te schreeuwen dat hij ze zo snel mogelijk in Joure moet brengen. Zodra ze de, als zodanig aangegeven, bebouwde kom van Joure (gemeente Fryske Marren) binnen rijden gaat het vreselijk mis: de auto vliegt uit een scherpe bocht, waarvoor op de verkeersborden nog was gewaarschuwd, en raakt met hoge snelheid (ongeveer 100 km per uur) de fietster Putri. Zij fietste op een goed verlicht fietspad naast de rijbaan. Putri komt als gevolg van deze botsing te overlijden. De auto is total loss, en de overvallers zetten hun vlucht te voet voort. Friedrich belt 112, meldt dat hij als bestuurder van een personenauto een fietser heeft aangereden en verleent eerste hulp aan Putri totdat de politie arriveert. Gelet op de snelheid waarmee Friedrich reed, arresteert de politie hem op verdenking van doodslag (art. 287 Sr).

Vraag 4

Op welke strafuitsluitingsgrond zal Friedrich naar alle waarschijnlijkheid een beroep doen, en zal dit verweer slagen?

Vraag 5

Stel dat het verweer uit vraag 4 niet slaagt. Dient de rechtbank deze beslissing in haar vonnis op te nemen en te motiveren?

Casus Overwerkte Spoed brengt zelden Goed

Op de afdeling spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Jerusche (MCJ) heerst sinds het vertrek van de teamleider een gespannen sfeer. Chirurg Yankel Janssen is de afgelopen vier maanden aangesteld als waarnemend teamleider. Yankel is weliswaar een uitstekende arts, maar is niet erg geliefd onder de staf van de afdeling vanwege zijn te autoritaire stijl van leidinggeven. Yankel heeft ook nog een baan buiten het MCJ bij een privékliniek waardoor hij niet veel tijd heeft voor klachten van zijn collega’s, nog los van het feit dat hij slecht reageert op kritiek. Eigenlijk is Yankel het meest overwerkt van iedereen op de afdeling.

Op 10 januari 2015, om 17:30 uur meldt de 43 jarige Shimon Cohen zich op de afdeling spoedeisende hulp, met klachten over ernstige buikpijn. Shimon is een goede bekende bij de afdeling omdat hij zich relatief vaak meldt met allerlei kwalen, die veelal niet ernstig zijn. Bij de ontvangstbalie wordt aantekening gemaakt van buikklachten en wordt hij gevraagd plaats te nemen in de wachtruimte. Tien minuten later wordt hij door de verpleegkundige Ruchel Feingold opgevangen. Ruchel heeft buitengewoon veel ervaring en staat op de afdeling bekend als ‘arts-plaatsvervanger’, wegens haar feilloze beoordelingen van klachten. Na een gesprek met Shimon besluit Ruchel dat zij uit de mogelijke aantekeningen die zij kan geven – ‘geen spoed’, ‘spoed’, ‘meer spoed’ – voor ‘meer spoed’ zal kiezen.

Ruchel denkt namelijk dat er sprake zou kunnen zijn van een darmperforatie, in welk geval zij dringend handelen noodzakelijk acht. In overeenstemming met het afdelingsprotocol betekent de waardering ‘meer spoed’ dat Shimon niet door een arts-assistent zal worden onderzocht, maar direct door Yankel.

Als de melding Yankel bereikt staat hij, na een lange dag met veel patiënten, net op het punt om te vertrekken naar de privékliniek, waar hij is ingeroosterd voor een operatie. Yankel raakt zeer geïrriteerd door de melding en roept Ruchel bij hem. Eerst vraagt hij haar waarom zij heeft gekozen voor de aantekening ‘meer spoed’. Als zij uitlegt dat zij denkt aan een darmperforatie en dat daarom naar haar oordeel onmiddellijk een CT-scan dient te worden verricht, slaat de irritatie van Yankel om in woede. Hij beschuldigt haar ervan dat zij hem probeert te frustreren. Tijdens een heftige woordenwisseling blijft Ruchel erop staan dat de situatie wel ernstig zou kunnen zijn, maar zij kan Yankel niet overtuigen. Yankel stuurt Shimon naar huis, met de opdracht de volgende dag terug te komen als hij zich niet beter voelt.

De volgende dag verschijnt Shimon weer rond 17:30 uur en meldt dat zijn buikpijn veel erger is geworden. Yankel heeft weer dienst en laat een CT-scan uitvoeren. Uit de scan blijken indicaties voor een darmperforatie. Yankel is evenwel nog steeds zeer geïrriteerd en overtuigt zichzelf ervan dat Shimon niets mankeert. Ruchel, die ook nog steeds overstuur is, vraagt om de scan te mogen bekijken. Zij zegt tegen Yankel dat de indicaties duidelijk zijn en dat de scan naar een radioloog dient te worden gestuurd voor nadere lezing. Wederom loopt het hoog op, totdat Yankel tegen Ruchel zegt dat ze geen arts is en dus geen recht van spreken heeft. Hij zegt haar ook dat als zij doorgaat, ze haar baan op het spel zet. Ruchel kan het niet meer aan en vertrekt, zonder iemand te spreken. Shimon wordt door Yankel met pijnstillers naar huis gestuurd. Yankel maakt geen verslag op van zijn bevindingen in het elektronisch patiëntendossier.

De volgende dag wordt Shimon door zijn echtgenote dood aangetroffen in bed. Na sectie wordt vastgesteld dat hij is overleden aan de gevolgen van een ernstige darmperforatie. Uit het rapport van de patholoog-anatoom blijkt dat niet valt vast te stellen of de darmperforatie hoe dan ook fataal zou zijn geweest, ook indien Shimon twee dagen eerder geopereerd zou zijn geweest. De echtgenote van Shimon doet aangifte van dood door schuld tegen het MCJ en Yankel. Tegelijkertijd wordt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek ingesteld.

Uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de aantekeningen van Yankel in het elektronisch patiëntendossier enkel de informatie bevatten dat Shimon op 10 januari 2015 naar huis is gestuurd zonder behandeling. Over de volgende dag zijn door Yankel geen aantekeningen gemaakt. Ruchel is als getuige gehoord maar heeft, omdat zij bang is voor mogelijke gevolgen, niets verklaard over wat zich gedurende de twee dagen voor het overlijden van Shimon bij de spoedeisende hulp heeft afgespeeld. Ook heeft zij gezegd niets te weten over het ontbreken van aantekeningen in het elektronisch patiëntendossier.

Ruchel kan het evenwel niet verkroppen dat Yankel vrijuit zal gaan. Zij besluit zelf gedetailleerde aantekeningen te maken over de behandeling van Shimon op beide dagen van zijn bezoek aan de afdeling, ook over haar rol daarin. Zij slaat die aantekeningen op op een USB-stick die ze meeneemt naar een afspraak met een vriend van haar, Dudel Finkelstein, een ICT-deskundige. Onder een kop koffie vertelt zij Dudel over haar vrees dat Yankel ermee weg komt, en hoe zij denkt dat Yankel eigenlijk nu al uit de bocht aan het vliegen is en dat een levensgevaarlijke situatie ontstaat voor andere patiënten op de afdeling spoedeisende hulp. Zij zegt hem zeer grote druk te voelen, eigenlijk radeloos te zijn. Zij vertelt over de aantekeningen die zij zelf heeft gemaakt en dat ze niet weet wat ze ermee kan doen. Als zij naar de wc gaat, laat ze de stick achter op tafel. Dudel pakt de stick en slaat de aantekeningen op op zijn laptop terwijl zij weg is. Verder hebben ze het er niet meer over. Dudel breekt die avond in op het computernetwerk van het MCJ, dringt binnen in de account van Yankel en past het elektronisch patiëntendossier van Shimon aan door de aantekeningen van Ruchel toe te voegen.

De volgende dag wordt de toegevoegde informatie door het MCJ bemerkt en wordt daarvan melding gedaan aan de officier van justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Op basis van de nieuwe gegevens komt de Inspectie tot de conclusie dat meerdere ernstige fouten zijn gemaakt door Yankel. De Inspectie komt tot het oordeel dat de vaststellingen van Ruchel op beide dagen waarop Shimon op de spoedeisende hulp was, juist waren. De Inspectie ziet aanleiding voor schorsing van Yankel. Het MCJ valt volgens het rapport geen verwijt te maken. Naar aanleiding van dit rapport alsmede het eigen opsporingsonderzoek is de officier van justitie van oordeel dat er aanleiding is Yankel te vervolgen voor het plegen van dood door schuld van Shimon.

Vraag 6

Ter terechtzitting voert de raadsman van Ruchel aan dat, ook indien de rechtbank tot bewezenverklaring van medeplichtigheid bij art. 350a Sr zou komen, Ruchel niet kan worden veroordeeld omdat zij handelde onder strafuitsluitende omstandigheden.

Geef aan waarop de raadsman doelt met dit verweer en of dat verweer naar geldend recht kans van slagen heeft. Motiveer uw antwoord.

Vraag 7

Gesteld dat de rechtbank het verweer van Ruchel gaat verwerpen, moet de rechtbank over dat verweer beslissen en zo ja, dient de rechtbank deze te motiveren?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Gezien de feiten in de casus zou Daan het meest waarschijnlijk een beroep kunnen doen op de strafuitsluitingsgrond overmacht. Er is namelijk sprake van een overmacht situatie, nu Daan in een dilemma verkeerde (hij dient te kiezen tussen het belang van naleving van de strafwet of bescherming van hemzelf tegen de dreiging door Kacper). Door te stellen dat Daan niet in vrijheid heeft gehandeld verwijst ook zijn raadsvrouw naar psychische overmacht. Deze strafuitsluitingsgrond vinden we in art. 40 Sr (3 punten).

Hier gaat het niet om noodtoestand omdat bij overmacht in de zin van noodtoestand (rechtvaardigingsgrond) en psychische overmacht omdat voor overmacht in de zin van noodtoestand een conflict van wettelijke plichten tegenover maatschappelijke plichten is vereist, waarin een verantwoordelijke keuze (voor het hoogste belang) moet worden gemaakt (1 punt) In het geval van psychische overmacht kán er wel anders worden gehandeld, maar door de druk die van een derde komt kan dat in sommige gevallen redelijkerwijs niet worden gevergd (1 punt). Omdat er in de casus sprake is van een druk van Kacper / omdat er sprake is van een dreiging / omdat er geen sprake is van een conflict van een wettelijke vs. een maatschappelijke plicht geldt dat hier een beroep wordt gedaan op psychische overmacht (1 punt).

Voor psychische overmacht is een ‘van buiten komende druk (die de verdachte bracht tot het plegen van het strafbare feit)’ vereist, waaraan de verdachte ‘geen weerstond kon bieden’ en ‘geen weerstond behoefde/behoorde te bieden’ (1 punt).

Was er in casus sprake van een van buiten komende druk die Daan ertoe heeft gebracht om zich schuldig te maken aan het medeplegen van afpersing? Het begon ermee dat Kacper, toen werd gesproken over het overvallen van Marlon, Daan laf noemde en zei dat hijzelf wel een lesje kon gebruiken. Kijken we naar omstandigheden waaronder de overval plaatsvond, dan zien we opnieuw dat Kacper het voortouw nam en dat hij Daan uitschold voor aansteller. Daarbij zei Kacper dat hij Daan zou laten voelen wat hij met die tape kon. Tijdens de overval werd Daan opgedragen Marlon vast te houden, waarbij hij werd gewaarschuwd hem niet los te laten. Ook kan gezegd worden dat het gegeven datMarlon opeens onverwacht de schuur inloopt en zich strijdbaar opstelt toe heeft gevoegd aan de druk, alsook dat Kacper daadwerkelijk tot geweldpleging is overgegaan. Dus ja, er is sprake van een van buiten komende druk (5 punten).

Had Daan weerstand kunnen bieden aan deze druk? Dit is een feitelijke vraag; het feit dat Daan zwicht voor de druk en ervoor kiest om een strafbaar feit te medeplegen, is reden om aan te nemen dat hij geen weerstand kon bieden (1 punt). Had Daan weerstand behoren te bieden aan deze druk? Deze eis wordt ingevuld aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit In sommige gevallen spelen ook de Garantenstellung en de culpa in causa een rol, alhoewel die rol in het geval van psychische overmacht gering is (2 punten).

Proportionaliteit: Is de door Kacper uitgeoefende druk zo groot dat daardoor het medeplegen van afpersing proportioneel is? Hier dient een weloverwogen afweging gemaakt te worden tussen de ernst van het overtreden van de strafwet (het medeplegen van afpersing) en de druk die afkomstig is van Kacper waardoor de kans bestaat dat Kacper Daan iets aan zal doen (2 punten).

Subsidiariteit: Bestond voor het overtreden van art. 47 juncto 317 Sr in redelijkheid een alternatief? Er kan onder andere beargumenteerd worden dat Daan zich op diverse momenten had kunnen onttrekken aan de situatie. Er is een van buiten komende druk vastgesteld, maar er kan met zekerheid gesteld worden dat Daan zich had kunnen onttrekken toen Kacper binnen in huis was (2 punten) .

Er doet zich hier niet de uitzonderlijke situatie voor dat de culpa in causa of de Garantenstellung, ondanks dat zij over het algemeen niet relevant zijn bij psychische overmacht, toch een rol spelen (1 punt). (NB: bij dit laatste punt dient duidelijk te zijn gemaakt dat de student weet dat de culpa in causa en de Garantenstellung in principe geen rol spelen bij psychische overmacht, tenzij sprake is van een uitzonderlijke situatie, en dat daarvan geen sprake is. Er zijn aldus geen punten toegekend voor antwoorden met de strekking dat zij wel in principe effect zouden kunnen hebben, maar in deze casus geen effect hebben op de uitkomst, omdat gelet op de feiten geen sprake was can culpa in causa of een Garantenstellung).

Vraag 2

Het verweer houdt een beroep op een schulduitsluitingsgrond in (1 punt).

Een schulduitsluitingsgrond neemt de verwijtbaarheid weg (1 punt). Art. 317 Sr is geen culpoos misdrijf. Wederrechtelijkheid is wel bestanddeel, maar verwijtbaarheid niet, waardoor de verwijtbaarheid ‘gewoon’ als element fungeert. Hierom zal t.a.v. het beslissen en motiveren de gebruikelijke volgorde in de wet gevolgd worden (1 punt).

Artikel 358 lid 3 Sv stelt dat dat het vonnis een beslissing geeft indien in strijd met een door de verdachte gevoerd uitdrukkelijk voorgedragen verweer dat een bepaalde strafuitsluitingsgrond (hier: psychische overmacht) niet aanwezig is (de rechtbank acht dat het beroep op de strafuitsluitingsgrond niet aannemelijk is geworden). Het vonnis van de rechtbank dient dus op grond van art. 358 lid 3 Sv een beslissing te bevatten over het verwerpen van het beroep op een strafuitsluitingsgrond (1 punt). Op grond van art. 359 lid 2 eerste volzin Sv dienen de beslissingen als vermeld in art. 358 lid 3 Sv (en van zo’n beslissing is in dit geval sprake, zie hiervoor) met redenen omkleed, dus gemotiveerd te zijn (1 punt).

Vraag 3

Gezien de feiten in de casus zou Carl het meest waarschijnlijk een beroep kunnen doen op de strafuitsluitingsgrond overmacht. Er is namelijk sprake van een overmacht situatie, nu Carl in een dilemma verkeerde (hij dient te kiezen tussen het belang van naleving van de strafwet of bescherming van zijn eigen belang waardoor de foto's niet bij zijn werkgever terecht komen). (1 punt)

Deze strafuitsluitingsgrond vinden we in art. 40 Sr., waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen overmacht in de zin van noodtoestand (rechtvaardigingsgrond) en psychische overmacht (schulduitsluitingsgrond). Voor overmacht in de zin van noodtoestand is een conflict van wettelijke plichten tegenover maatschappelijke plichten vereist, waarin een verantwoordelijke keuze (voor het hoogste belang) moet worden gemaakt. In het geval van psychische overmacht kán er wel anders worden gehandeld, maar door de druk die van een derde komt kan dat in sommige gevallen redelijkerwijs niet worden gevergd. (1 punt) Omdat er in de casus sprake is van een druk van Aris / omdat er sprake is van chantage / omdat er geen sprake is van een conflict van een wettelijke vs. een maatschappelijke plicht is hiersprake van psychische overmacht. (1 punt) Indien er hierna verder werd betoogd dat er sprake is van overmacht in de zin van noodtoestand, zijn hier geen punten voor toegekend. Er is overduidelijk geen sprake van een conflict van een wettelijke plicht tegenover een maatschappelijke plicht.

Voor psychische overmacht is een ‘van buiten komende druk (die de verdachte bracht tot het plegen van het strafbare feit)’ vereist, waaraan de verdachte ‘geen weerstond kon bieden’ en ‘geen weerstond behoefde/behoorde te bieden’. (1 punt) Veelal begon het antwoord met te stellen dat er sprake is van psychische overmacht, zonder dat uiteen werd gezet waarom Carl een beroep kan doen op overmacht, welke varianten we kennen en waarom er dan in dit geval sprake is van psychische overmacht. Hier zijn dan ook veel punten blijven liggen.

Was er in casus sprake van een van buiten komende druk die Carl ertoe heeft gebracht art. 138ab lid 1 Sr te overtreden? Aris confronteerde Carl met zeer gevoelig fotomateriaal. Hij dreigde daarbij dat de werkgever van Carl deze foto’s ook te zien zou zijn, als Carl Aris niet van dienst zou zijn. De kans is groot dat Carl als gevolg hiervan zijn baan zou verliezen. Dus ja, er is sprake van een van buiten komende druk. (2 punten)

Had Carl weerstand kunnen bieden aan deze druk? Dit is een feitelijke vraag; het feit dat Carl zwicht voor de druk en ervoor kiest om een strafbaar feit te plegen, is reden om aan te nemen dat hij geen weerstand kon bieden. (1 punt) In dit kader werd vaak de subsidiariteit al besproken. De vraag of Carl weerstand kán bieden doelt echter op de situatie zoals die feitelijk was. Indien hier de subsidiariteit uiteen werd gezet, zijn daar wel de punten voor toegekend.

Had Carl weerstand behoren te bieden aan deze druk? Deze eis wordt ingevuld aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In sommige gevallen spelen ook de Garantenstellung en de culpa in causa een rol, alhoewel die rol in het geval van psychische overmacht gering is. (1 punt)

Proportionaliteit: Is de door Aris uitgeoefende druk van de verspreiding van foto’s waardoor Carl zijn baan kan verliezen zo groot dat daardoor het overtreden van art. 138Ab lid 1 Sr proportioneel is? Hier dient een weloverwogen afweging gemaakt te worden tussen de ernst van het overtreden van de strafwet (het hacken) en de uitgeoefende druk door Aris waardoor er een kans(!) bestaat op baanverlies. De juiste afweging miste nogal eens. Er zijn geen punten gegeven indien er enkel werd gesteld dat hacken niet zo ernstig is (dit bepaalt de wetgever wel) tegenover het verliezen van een baan. Voor enkel het benoemen van de te maken afweging en vervolgens stellen dat dat niet proportioneel is, zijn ook geen punten gegeven.

Subsidiariteit: Bestond voor het overtreden van art. 138ab lid 1 in redelijkheid een alternatief waarmee hetzelfde effect kan worden bereikt? Er kan bijvoorbeeld beargumenteerd worden dat Carl ervoor had kunnen kiezen om niet in te loggen en niet alle informatie aan Aris had kunnen geven. Veel alternatieven zijn gegeven. Ook hier geldt dat er geen punten zijn gegeven indien enkel werd gesteld dat er niet wordt voldaan aan het subsidiariteitsvereiste.

De culpa in causa speelt hier geen rol. Het feit dat deze foto’s van Carl bestaan, betekent niet dat hij eigen schuld heeft aan het ontstaan van déze situatie. Dit is een heel erg veel gemaakte fout, waar overigens geen punten voor af zijn getrokken. Indien de conclusie echter (voornamelijk) gebaseerd is op het argument dat Carl eigen schuld heeft aan de situatie, is er geen punt gegeven voor de conclusie.Ook van een Garantenstellung is in dit kader geen sprake. Carl is wel it-deskundige bij defensie, maar de van buiten komende druk is al vastgesteld. Dat hij it-deskundige is bij defensie vraagt van hem geen heldenmoed en betekent dus ook niet automatisch dat hij getraind is om tegen deze druk weerstand te bieden. Ook voor dit (eventuele) vereiste geldt dat het vaak verkeerd is toegepast. Indien er wordt vastgesteld dat er sprake is van een van buiten komende druk, is het niet logisch om te zeggen dat Carl, omdat hij it-deskundige is, daar dan beter mee om moet gaan dan een ander. (6 punten) Conclusie. (1 punt)

Vraag 4

De vraag bestaat uit twee onderdelen: bepaal op welke strafuitsluitingsgrond een beroep wordt gedaan en bepaal of dat beroep naar geldend recht kans van slagen heeft. De vraag betreft één strafuitsluitingsgrond. Het was dus niet de bedoeling alle of een aantal strafuitsluitingsgronden te behandelen. Aan de student was het om een keuze te maken en die keuze te onderzoeken. Slechts één keuze had op het antwoordvel moeten worden uitgewerkt. Studenten die dus meerdere strafuitsluitingsgronden in hun antwoorden hebben meegenomen hebben de vraag niet goed gelezen.

De beoordeling van strafuitsluitingsgronden geschiedt aan de hand van – voor zover aanwezig – wettelijke en buitenwettelijke voorwaarden. De buitenwettelijke voorwaarden kunnen alle algemeen regulerende beginselen zijn, dat kunnen er ook een aantal zijn, omdat deze beginselen soms in de omschrijving van een strafuitsluitingsgrond tot uitdrukking komen. Het is nooit voldoende om bij de beantwoording van de vraag uitsluitend de algemeen regulerende beginselen langs te lopen. Enkel het benoemen van het gegeven dat er algemeen regulerende beginselen werkzaam zijn in de context van strafuitsluitingsgronden, zonder deze (feitelijk) uit te werken is onvoldoende.

Blijkens de in de casus beschikbare informatie ligt het voor de hand dat er Friedrich een beroep zal doen op psychische overmacht (art. 40 Sr). Voor psychische overmacht is vereist dat aannemelijk is dat sprake is geweest van een van buiten komende druk, waaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te worden geboden. Er was hier sprake van een van buiten komende druk. De passagiers oefenden druk uit op Friedrich om harder te rijden middels het tonen van hun neppe vuurwapen en het schreeuwen in de auto. De druk werd op hem uitgeoefend onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval. Er was dus sprake van een van buiten komende druk. Kon hij weerstand bieden aan die druk? Kan van Friedrich worden verwacht dat hij weerstand biedt tegen deze druk? Uit de casus blijken geen bijzonder persoonlijke omstandigheden van Friedrich aanwezig te zijn waaruit kan worden opgemaakt dat het niet redelijk is om aan te nemen dat hij weerstand kon bieden tegen de druk. Hij is bijvoorbeeld niet getraumatiseerd. Zo blijkt dat niet uit zijn verklaring.

Behoefde hij weerstand te bieden aan de druk? Mocht van Friedrich worden verwacht dat hij weerstand bood? Allereerst de proportionaliteit. Proportioneel is de handeling (de doodslag gepleegd door veel te hard te rijden) als deze in redelijke verhouding staat tot de uitgeoefende druk. Hoe verhoudt het schreeuwen van de drie mannen zich tot de reactie, het plegen van een doodslag door veel te hard te rijden? Op de snelweg 100 rijden is geen probleem, maar binnen de bebouwde kom is dat veel te hard. De mannen zetten hem onder druk om hen zo snel mogelijk naar Joure te brengen. Eenmaal daar aangekomen rijdt hij nog steeds zo hard. Zijn handelen is niet evenredig ten opzichte van de uitgeoefende druk. Nogmaals, hij wordt niet letterlijk onder schot gehouden. Subsidiariteit: Van een persoon mag worden verwacht dat hij of zij een andere keuze maakt in deze situatie. Het is misschien begrijpelijk dat Friedrich niet zijn deuren op slot heeft gedaan toen hij de mannen zag aan komen rennen en niet is weggereden. Het is misschien ook begrijpelijk dat hij, toen ze eenmaal in de auto zaten, niet zelf uit de auto is gestapt (men mag niet verwachten dat iemand zomaar zijn of haar auto laten stelen), maar dan mag in ieder geval worden verwacht dat een persoon niet zo hard in de bebouwde kom rijdt waarbij hij of zij het plegen van doodslag riskeert, en in ieder geval op dat moment weerstand biedt tegen de druk. Hij had ook kunnen zeggen: We zijn in Joure, nu uitstappen, of iets dergelijks, in plaats van door te rijden tot binnen de bebouwde kom. In ieder geval had hij de keuze kunnen maken om zachter te rijden, vooral in de berm, mede in het licht van de waarschuwingen en zichtbaarheid ter plekke men is het niet begrijpelijk dat hij dat niet heeft gedaan.

Conclusie: Friedrich kan psychische overmacht niet aannemelijk maken. Het verweer slaagt niet.

Vraag 5

Het verweer houdt een beroep op een strafuitsluitingsgrond (schulduitsluitings- of rechtvaardigingsgrond) in. Een schulduitsluitingsgrond neemt de verwijtbaarheid weg./Een rechtvaardigingsgrond neemt de wederrechtelijkheid weg. Art. 350a Sr is geen culpoos misdrijf, en bevat ook niet de wederrechtelijkheid als bestanddeel, waardoor de verwijtbaarheid en wederrechtelijkheid ‘gewoon’ als element fungeren. Hierom zal t.a.v. het beslissen en motiveren de gebruikelijke volgorde in de wet gevolgd worden.

Artikel 358 lid 3 Sv stelt dat dat het vonnis een beslissing geeft indien in strijd met een door de verdachte gevoerd uitdrukkelijk voorgedragen verweer dat een bepaalde strafuitsluitingsgrond (hier: psychische overmacht) niet aanwezig is (de rechtbank acht dat het beroep op de strafuitsluitingsgrond niet aannemelijk is geworden). Het vonnis van de rechtbank dient dus op grond van art. 358 lid 3 Sv een beslissing te bevatten over het verwerpen van het beroep op een strafuitsluitingsgrond.

Op grond van art. 359 lid 2 eerste volzin Sv dienen de beslissingen als vermeld in art. 358 lid 3 Sv (en van zo’n beslissing is in dit geval sprake, zie hiervoor) met redenen omkleed, dus gemotiveerd te zijn.

Vraag 6

De vraag bestaat uit twee onderdelen: bepaal op welke strafuitsluitingsgrond een beroep wordt gedaan en bepaal of dat beroep naar geldend recht kans van slagen heeft. De vraag betreft één strafuitsluitingsgrond. Het was dus niet de bedoeling alle of een aantal strafuitsluitingsgronden te behandelen. Aan de student was het om een keuze te maken en die keuze te onderzoeken. Slechts één keuze had op het antwoordvel moeten worden uitgewerkt. Studenten die dus meerdere strafuitsluitingsgronden in hun antwoorden hebben meegenomen hebben de vraag niet goed gelezen. Zij hebben daarvoor geen aftrek gekregen, wel is slechts een deel van het antwoord nagekeken.

De beoordeling van strafuitsluitingsgronden geschiedt aan de hand van – voor zover aanwezig – wettelijke en buitenwettelijke voorwaarden. De buitenwettelijke voorwaarden kunnen alle algemeen regulerende beginselen zijn, dat kunnen er ook een aantal zijn, omdat deze beginselen soms in de omschrijving van een strafuitsluitingsgrond tot uitdrukking komen. Het is nooit voldoende om bij de beantwoording van de vraag uitsluitend de algemeen regulerende beginselen langs te lopen.

Blijkens de in de casus beschikbare informatie ligt het voor de hand dat er sprake is van een vorm van overmacht (art. 40 Sr). Overmacht is elke drang, elke dwang, waaraan geen weerstand kan worden geboden. Zo omschreef de wetgever overmacht. Dat was in 1881. Tegenwoordig onderscheiden we verschillende vormen van overmacht, in het bijzonder noodtoestand en psychische overmacht. Noodweer is, zoals sommigen kennelijk dachten, geen variant van overmacht in art. 40 Sr.

Het verschil tussen noodtoestand en psychische overmacht is dat er bij de eerste sprake is van een conflict als gevolg van een noodsituatie of (niet: en, zoals velen dachten) als gevolg van een conflict van plichten, terwijl in het tweede geval ook sprake is van een conflict om iets te doen, maar dat wordt veroorzaakt door een van buiten komende dwang. De staf dacht dat op basis van de feiten en omstandigheden noodtoestand het meest in de rede lag. Zouden we strak aan die conclusie hebben vastgehouden, dan had een groot deel deze vraag onvoldoende gemaakt. Een meerderheid oordeelde namelijk dat er in casu sprake was van psychische overmacht. Dat antwoord is niet fout gerekend, al was van de kwaliteit van de argumenten waarom er dan sprake was van een van buiten komende drang en de beoordeling van proportionaliteit zodanig dat nooit 20 punten werden gehaald. Omdat voor beide varianten punten zijn toegekend, worden ze allebei hier uitgewerkt.

We beginnen met noodtoestand. Deze rechtvaardigende variant van overmacht betreft een nood-situatie (acute, concrete nood) of een conflict van plichten waarbij de juiste keuze is gemaakt om de noodsituatie te beëindigen of het conflict op te lossen. De gemaakte keuze moet adequaat zijn, in de zin dat de gekozen oplossing de nood kon ledigen of het conflict kon oplossen, terwijl daarbij was gehandeld in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Garanten-stellung kan hierbij van belang zijn, terwijl de culpa in causa een rol kan spelen.

De feiten en omstandigheden uit de casus laten in het midden hoe groot de nood werkelijk was. Wat we weten is de interpretatie van Ruchel (en niet Rachel, Raisa, of welke variant we ook zijn tegengekomen). Zij schat in dat er een levensgevaarlijke situatie ontstaat voor de patiënten op de SEH door de toestand waarin Yankel verkeert. Als we ervan uitgaan dat de inschatting van Ruchel juist is, en haar positie als ervaren verpleegkundige (niet: arts, zoals velen dachten) vormt een argument om te stellen dat er sprake was van een acute, concrete nood. Stellen dat er sprake was van nood zonder nadere inbedding van dat antwoord, leverde slechts een deel van het maximum aantal punten op.

De feiten en omstandigheden zouden ook kunnen wijzen op een conflict van plichten. Enerzijds heeft zij de strafwet niet te overtreden, anderzijds heeft zij de plicht om informatie te openbaren die wijzen op de levensgevaarlijke situatie op de SEH. De radeloosheid van Ruchel kan worden gezien als een uiting van het conflict waarin ze zich bevindt. Ook hier geld dat dit conflict wordt versterkt door haar positie binnen de organisatie, haar ervaring en haar wetenschap van de toestand van Yankel.

De acute, concrete nood of het conflict van plichten moet Ruchel ertoe hebben gebracht het strafbare feit te plegen, of in dit geval daaraan medeplichtig te zijn. De vraag is vervolgens of haar handelen adequaat was. Heeft het geven van informatie aan Dudel die deze vervolgens aan het EPD van Shimon toevoegt, geholpen het conflict op te lossen? Het antwoord daarop lijkt positief. Als gevolg van deze informatie is nieuw onderzoek gestart naar Yankel en wordt hij vervolgd. In zoverre kan van een zekere effectiviteit worden gesproken. Voldeed het ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De proportionaliteitseis werd vaak niet goed uitgewerkt, want beschouwd als een aftreksel van de eis van subsidiariteit. Proportionaliteit betekent of het inbreken in het computernetwerk in verhouding staat tot het conflict of de nood waarin Ruchel verkeerde. Ten aanzien van de nood kan worden gesteld dat zij dacht en mocht denken dat mensenlevens in gevaar waren, terwijl ook dat punt bij het conflict van plichten aan de orde was. Wegen die omstandigheden zwaarder dan de veiligheid van een computernetwerk? De meesten vonden van wel. Sommigen vonden het te rigoureus. Voor beide opvattingen zijn, voor zover argumenten zijn gegeven, punten toegekend. Met betrekking tot de subsidiariteitseis was bijna iedereen het er wel over eens dat Ruchel voor een andere oplossing van het conflict of de noodsituatie had kunnen kiezen: ze had naar de politie kunnen gaan, in eerdere instantie een verklaring kunnen afleggen, naar de directie van het ziekenhuis kunnen stappen e.d. Net als in de praktijk strandt ook hier het beroep op noodtoestand. Speelt de culpa in causa dan nog een rol? Is het haar eigen schuld dat ze in een conflict van plichten of nood is geraakt? Misschien had ze eerder aan de bel moeten trekken of moeten verklaren, maar om dat nu culpa in causa te noemen, gaat wellicht wat ver, gelet op de omstandigheden. Veel uitmaken voor het antwoord doet het niet.

Ten aanzien van de psychische overmacht is met betrekking tot de subsidiariteit en culpa in causa wel een zekere overlap en die laat ik hier dus liggen. Van belang is dat er bij psychische overmacht sprake is van een van buiten komende druk waaraan men geen weerstand kon en behoefde te bieden. De omschrijving van psychische overmacht was nogal eens niet helemaal volledig.

De druk leidden veel studenten af uit de opmerking dat Ruchel zeer grote druk voelde. Daarmee was meteen het antwoord gegeven, maar dat is niet voldoende. Want Ruchel zegt niet dat ze druk van buiten voelde; ze spreekt enkel over druk. Het was dus aan de student om te construeren dat er inderdaad druk van buiten kwam en van wie die druk dan afkomstig was. Want algemene druk is niet voldoende. Sommige studenten stelden dat de druk van de patiënten kwam, maar dat is te algemeen en daarvoor zijn geen aanwijzingen in de casus, anderen stelden dat de druk van Yankel kwam. Dat kan, maar vergde wel de nodige argumenten, bijv. dat de tijd tussen de laatste confrontatie met Yankel en zijn opmerking over haar toekomst in het ziekenhuis en het gesprek met Dudel kort was. Of dat de tijd misschien niet kort was, maar dat die opmerking in algemene zin zoveel druk teweeg brengt dat ook een tijd later die druk nog aanwezig is en invoelbaar. De enkele opmerking dat Yankel druk op haar uitoefende is een begin van een antwoord, niet het hele antwoord. De casus laat echter te veel onduidelijk om van een van buiten komende druk in de zin van psychische overmacht te kunnen spreken. Onduidelijk is wanneer het gesprek tussen Ruchel en Dudel precies plaatsvond.

Vervolgens moet worden beoordeeld of was voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidia-riteit en culpa in causa en de Garantenstellung. Over subsidiariteit en culpa in causa (en de Garantenstellung) is eerder al wat gesteld. Het is goed stil te staan bij proportionaliteit, want dat werd vaak fout gedaan. Proportioneel is de handeling, in dit geval de overtreding van art. 350a Sr (iets wat velen uit het oog verloren), wanneer de uitgeoefende druk en de handeling van de verdachte (overtreding van art. 350a Sr) in redelijke verhouding staan. Die vraag werd veelal niet gesteld en dus ook niet beantwoord. Voor het antwoord op die vraag moet naar de mate van druk worden gekeken en de aard van de handeling die daarop volgde. Hoe erg is het dat je onder druk wordt gezet en wordt gezegd dat je je baan zult verliezen en hoe verhoudt zich dat tot de reactie, het inbreken in een computernetwerk van een ziekenhuis. Degenen die de vraag zo stelden antwoordden dat de verhouding scheef is. Dat valt te begrijpen.

Vraag 7

Psychische overmacht

Het verweer houdt een beroep op een strafuitsluitingsgrond (schulduitsluitingsgrond) in. Een schulduitsluitingsgrond neemt de verwijtbaarheid weg. Art. 350a Sr is geen culpoos misdrijf, waardoor de verwijtbaarheid ‘gewoon’ als element fungeert. Hierom zal t.a.v. het beslissen en motiveren de gebruikelijke volgorde in de wet gevolgd worden.

Artikel 358 lid 3 Sv stelt dat dat het vonnis een beslissing geeft indien in strijd met een door de verdachte gevoerd uitdrukkelijk voorgedragen verweer dat een bepaalde strafuitsluitingsgrond (hier: psychische overmacht) niet aanwezig is (de rechtbank acht dat het beroep op de strafuitsluitingsgrond niet aannemelijk is geworden). Het vonnis van de rechtbank dient dus op grond van art. 358 lid 3 Sv een beslissing te bevatten over het verwerpen van het beroep op een strafuitsluitingsgrond.

Op grond van art. 359 lid 2 eerste volzin Sv dienen de beslissingen als vermeld in art. 358 lid 3 Sv (en van zo’n beslissing is in dit geval sprake, zie hiervoor) met redenen omkleed, dus gemotiveerd te zijn.

Overmacht i.d.z.v. noodtoestand

Het verweer is inhoudelijk een beroep op een strafuitsluitingsgrond, specifieker een rechtvaardigingsgrond, maar wordt een bewijsverweer omdat bij art. 350a Sr de wederrechtelijkheid bestanddeel is. Dit verweer moet aldus gezien worden als een bewijsverweer. Bewijsverweren worden in beginsel geacht te worden gedekt door de opgave van de bewijsmiddelen op basis van artikel 359 lid 3 Sv, maar artikel 359 lid 2 tweede volzin Sv stelt: “Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte […] uitdrukkelijk onderbouwde standpunten in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.” Normaliter geldt voor een UOS de eisen uit Hennepkwekerij: een duidelijk, beargumenteerd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren gebracht standpunt (zie het Hennepkwekerij-arrest (NJ 2006, 393)). Echter, nu er een specifiek onderdeel van de tll wordt betwist dient dit verweer te worden beschouwd als een Dakdekkersverweer (Koopmans, p. 80 e.v.) en hiervoor geldt een lichte stelplicht (Koopmans, p. 85 e.v.), waardoor betrekkelijk snel aan de eisen van een UOS zal zijn voldaan. Hierom mag in casu worden aangenomen dat er van een dergelijk standpunt sprake is.

De conclusie die hieruit volgt is dat op grond van artikel 359 lid 2 tweede volzin Sv de rechter zijn beslissing tot verwerping van het door de verdachte gedane beroep op een strafuitsluitingsgrond in het vonnis dient op te nemen en deze beslissing ook dient te motiveren.

Uitbreiding van strafbaarheid: wat zijn poging en voorbereiding? - Tentamens 5

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht aan de Universiteit Leiden

Casus De Kroeg

In buurtkroeg Het Bierpul is het vaak gezellig en druk. Daan en Kacper behoren tot de vaste stamgasten. Sinds kort is ook Marlon geregeld in de kroeg te vinden. Hij voert daar vaak het hoogste woord en strooit met geld door de vele rondjes die hij geeft. Daan en Kacper storen zich mateloos aan het gedrag van Marlon. Het is een andere stamgast, Marijke, opgevallen dat Daan en Kacper telkens zeer geïrriteerd kijken wanneer Marlon weer eens het hoogste woord voert. Op een avond vertelt zij tegen hen dat er bij Marlon wel wat te halen valt, ook in de schuur, die altijd vrij toegankelijk zou zijn. Ze zegt erbij dat Daan en Kacper maar moeten bezien wat ze met die informatie doen. Kacper stelt voor om Marlon te overvallen. Daan vindt dat wat ver gaan, al is hij aangetrokken door het vooruitzicht zijn schulden te kunnen aflossen. Als Daan zijn twijfels uit, kijkt Kacper hem minachtend aan en antwoordt hij dat hij altijd al wel gedacht heeft dat Daan laf is en hij zelf ook wel ‘een lesje’ zou kunnen gebruiken.

Een week later besluiten Daan en Kacper een kijkje te nemen bij het huis van Marlon. Ze constateren dat de schuurdeur niet op slot zit en gaan naar binnen. Ze vinden niets van waarde. Kennelijk ligt het geld in de woning. Wel zien ze enkele rollen tape op de plank liggen. Kacper kijkt Daan veelbetekenend aan.

Als Daan dan opnieuw zijn twijfels uit en begint te protesteren noemt Kacper hem een aansteller en voegt er aan toe: ‘Zal ik jou ook eens laten voelen wat ik allemaal met die tape kan?’ Dan horen ze Marlon thuiskomen. Deze ziet dat zijn schuurdeur open staat en hij loopt naar binnen. Zodra Marlon de schuur in komt, pakt Kacper hem stevig vast en houdt hem in bedwang. Ondertussen wijst deze Daan op de tape en zegt dat hij die tape ‘misschien niet zal gebruiken wanneer Marlon zonder tegenstribbelen zijn portemonnee en huissleutels geeft.’ Marlon weigert en begint te schreeuwen, waarna Kacper hem tegen de grond werkt en tape over zijn mond plakt. Vervolgens gaat Kacper op hem zitten teneinde hem in bedwang te houden. Marlon weet zich los te worstelen en over en weer vallen klappen.

Daartoe aangespoord door Kacper houdt Daan Marlon vervolgens vast. Kacper pakt de portemonnee en huissleutels van Marlon en maakt aanstalten naar de woning te gaan. Voordat hij vertrekt zegt hij tegen Daan dat hij ‘dit karweitje straks zal afmaken’, waarbij hij naar Marlon wijst. Hij voegt er nog aan toe: ‘Waag het eens hem los te laten.’ Als Kacper na een paar minuten terug komt in de schuur ziet hij dat Marlon zich bijna uit de greep van Daan heeft los geworsteld. Wanneer Kacper in de buurt komt krijgt hij van Marlon een harde schop tegen zijn schenen, waarop hij erg driftig wordt en Marlon tegen het hoofd slaat waardoor deze op de grond valt. Hij schreeuwt dat Marlon eraan gaat. Terwijl Marlon versuft op de grond ligt bindt Kacper zijn handen en benen stevig vast met touw. Tevens plakt hij nog een extra stuk tape over de neus van Marlon. Hij wordt op zijn buik gelegd. Wanneer hij zich niet meer verroert, verlaten Kacper en Daan samen de schuur. De zwaargewonde Marlon wordt korte tijd later gevonden door zijn buurvrouw die het tape verwijdert en het alarmnummer belt. De ambulance is snel ter plaatse. Marlon wordt afgevoerd naar het ziekenhuis alwaar hij enkele weken verblijft. Hij blijft leven. Daan en Kacper zijn er ondertussen vandoor gegaan met vijfhonderd euro dat in de portemonnee van Marlon zat en nog eens vijftienhonderd euro dat Kacper in het huis van Marlon had gevonden. Zij spreken af om de buit later te verdelen, tot dat moment zal Kacper het contante geld in beheer houden.

Het opsporingsonderzoek brengt de politie snel bij Het Bierpul. Diverse stamgasten verklaren dat Daan en Kacper een grote hekel hadden aan Marlon. Er wordt ook verklaard dat Daan hem zijn portemonnee wilde afpakken, terwijl Kacper zou hebben gezegd Marlon een lesje te willen leren. De politie merkt beide heren aan als verdachte. Marijke, niet als getuige gehoord, verneemt in Het Bierpul van de overval op Marlon. Ook raakt zij op de hoogte van wat stamgasten aan de politie hebben verklaard over Daan en Kacper. Marijke krijgt daarbij echter niet te horen dat ze door de politie zijn aangemerkt als verdachte.

Daan en Kacper hebben zich sinds de overval niet meer in de kroeg vertoond. Via via krijgen ze te horen dat zij door de politie worden aangemerkt als verdachten en dat de politie naar hen op zoek is. Zijvluchten naar Marijke. Als ze vraagt naar de reden van hun verzoek om een tijdje bij haar te wonen, krijgt ze een vaag en nietszeggend antwoord. Het valt haar op dat de jongens veel contant geld bij zich hebben. Marijke gaat ermee akkoord dat Daan en Kacper een tijdje bij haar logeren. Marijke vertelt aan niemand dat ze logés heeft, terwijl Daan en Kacper zich niet op straat vertonen. Als dank krijgt Marijke elke dag een paar briefjes van vijftig euro in haar hand gedrukt. Daan en Kacper weten zich enige tijd schuil te houden. Op een dag worden zij door de politie in de woning van Marijke aangehouden.

Vraag 1

De officier van justitie besluit Kacper te vervolgen voor poging tot doodslag van Marlon (art. 45 jo. Art. 287 Sr). Is er op grond van het geldend recht en op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden sprake van een poging? Motiveer uw antwoord.

Casus IJscowagen als geldnetwagen

De zelfstandig automonteur Hugo, woonachtig in Leiden, heeft het financieel moeilijk omdat hij nauwelijks klussen binnenhaalt. Dit betekent wel dat hij meer tijd overhoudt om zijn dagboek bij te houden. Al enkele maanden schrijft hij hierin elke dag uitvoerig op wat hij allemaal doet en wat er in hem omgaat. Twee maanden geleden had hij eindelijk weer eens een klus. Het betrof een onderhoudsbeurt aan een geldnetwagen. Deze klus heeft hem op het ingenieuze idee gebracht om een geldnetwagen na te bouwen en daarmee bij de bank in Leiden geld ‘op te halen’. Ook dit ingenieuze idee tekent hij op in zijn dagboek. Na enkele weken de bank te hebben geobserveerd, heeft hij opgemerkt dat de geldnetwagen elke vrijdagavond (koopavond) om precies 21:00 uur de parkeerplaats van de bank oprijdt en dicht langs de muur waar het doorgeefluik zich bevindt, enkele seconden stil staat en weer vertrekt.

Na enig zoekwerk op marktplaats stuit Hugo op een ijscowagen met o.a. de volgende omschrijving; op versleten banden en versleten remblokken na een uitstekende ijscowagen. Vanwege de ingebouwde keukenapparatuur is het toegestane maximale gewicht van 3500 kilogram bereikt. Hugo koopt de ijscowagen en besluit hem tot geldnetwagen om te bouwen. Bij Sander - een oud ijzerboer, tevens een oude bekende van Hugo – bestelt Hugo een lading metalen platen (gewicht 500 kilogram). Hugo last al deze metalen platen op de ijscowagen. Nadat Hugo hiermee klaar is, geeft hij de ijscowagen een spuitbeurt. Het resultaat is dat de ijscowagen er van buiten als een geldnetwagen uitziet.

Op vrijdag 30 december 2016 besluit Hugo tot actie over te gaan. Er kan volgens Hugo niets fout gaan, omdat de weergoden hem gunstig zijn gezind; het regent namelijk al de hele dag heel hard waardoor weinig volk op de been is. Hij trekt een uniform aan dat niet te onderscheiden is van een echt uniform van het geldnetbedrijf. Verder bevestigt hij een pasje op zijn overhemd. Dit door Hugo gemaakte pasje is met het blote oog niet te onderscheiden van een echt medewerkerspasje van het geldnetbedrijf. Om enigszins onherkenbaar te zijn zet hij een nepsnor op en rijdt hij de omgebouwde ijscowagen, die van valse kentekenplaten is voorzien, richting de bank. Om 20:55 uur rijdt Hugo de parkeerplaats op en wordt (zoals gewoonlijk) direct opgemerkt door de bankmedewerker die alvast naar de kluis loopt waar het doorgeefluik zich bevindt. Hugo manoeuvreert de ijscowagen zodanig dat de schuifdeur aan de linkerzijde van de ijscowagen zich pal voor het doorgeefluik bevindt. Wanneer hij de schuifdeur opent, merkt de bankmedewerker dat de nepsnor van Hugo los zit en onmiddellijk trekt de bankmedewerker de geldkoffer terug en sluit het doorgeefluik. Hugo weet dat er iets mis is en rijdt weg.

Om zo min mogelijk op te vallen houdt hij zich zoveel mogelijk aan de verkeersvoorschriften. Wanneer hij enkele minuten later op een voorrangsweg rijdt, besluit hij de snelheid wat op te voeren. Hij rijdt 75 km per uur waar 70 km per uur is toegestaan. Plots komt er een auto van links. Hugo remt maar glijdt met de te zware ijscowagen door als gevolg waarvan er een verkeersongeval plaatsvindt. De bestuurder van deze auto, Marijke, overlijdt ter plekke als gevolg van dit verkeersongeval.

Hugo wordt aangehouden. Nadat Hugo is aangehouden worden verschillende goederen, waaronder zijn dagboek, bij hem thuis in beslag genomen. Tevens wordt onderzoek gedaan naar de omgebouwde ijscowagen, waarbij Hugo's aanpassingen worden ontdekt. De officier van justitie besluit Hugo te vervolgen voor poging tot oplichting van de bank (art. 45 juncto art. 326 Sr) en voor het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander wordt gedood (art. 6 juncto art. 175 WVW 1994).

Vraag 2

Heeft de vervolging van Hugo terzake de poging tot oplichting kans van slagen? U kunt er bij de beantwoording van deze vraag vanuit gaan dat de in art. 326 Sr vereiste ‘valse hoedanigheid’ zich heeft voorgedaan.

Casus: DNA-spray Drama

Aditya Wibowo en Kevin Kanslos zijn al jarenlang bevriend. Met elkaar gingen ze naar de basisschool, samen gingen ze naar voetbal, ze zaten in dezelfde klassen op de middelbare school, en samen gingen ze ook het verkeerde pad op. Het begon met kleine vergrijpen, waarvoor zij via bureau HALT allerlei kleine taakstraffen moesten uitvoeren. Nu zijn ze 25, en ze beraden zich, vanwege uitzichtloze geldnood, op een overval van een pompstation langs de A7 ter hoogte van De Marne (Fryslan). Bij dit pompstation is een winkel gevestigd, waar je (naast het afrekenen van de getankte brandstof) nog wat andere zaken kunt aanschaffen. Op de avond van 17 november 2015 kienen ze met z’n tweeën bij Kevin thuis het plan volledig uit: ze bespreken de route naar het tankstation, kopen twee identieke sjaals, twee identieke donkere zonnebrillen, een grote sporttas en twee niet van echt te onderscheiden nepwapens die ze kunnen gebruiken om het personeel mee te bedreigen. Bij het bespreken van het plan stuiten ze op één probleem: beiden hebben geen rijbewijs en ook geen auto, en dat is waar Lieuwe Hofstee in beeld komt. Lieuwe is de voormalig buurjongen van Aditya, en beschikt over zowel een auto als een rijbewijs. Ze nodigen hem uit bij Kevin, en vragen hem “of hij gemakkelijk en snel geld wil verdienen als chauffeur”. Lieuwe heeft daar wel oren naar, en Aditya en Kevin doen hun plan uit de doeken. Lieuwe sputtert tegen vanwege het mogelijk gebruik van geweld, maar stemt in met de overval, vanwege het prettige vooruitzicht van een flinke buit. Ze spreken af dat Lieuwe niet hoeft te dreigen met geweld, en dat Aditya en Kevin met de twee nepwapens naar binnen zullen gaan. Lieuwe zal bij de auto wachten, en uit angst om herkend te worden via de mogelijke beveiligingscamera’s schaft hij een donkere zonnebril en een sjaal aan, precies dezelfde als Aditya en Kevin. Ze spreken af dat Aditya en Kevin beiden 40% van de buit krijgen, en Lieuwe de resterende 20%.

Volgens afspraak ontmoeten ze elkaar de dag erop om 17:00 uur bij Kevin thuis, spreken het plan nog een keer door, en vertrekken per auto naar het pompstation terwijl de avond valt. Lieuwe zit achter het stuur, en parkeert de auto rond 18:00 bij één van de pompen. Alle drie hebben ze hun donkere zonnebril al op; en alle drie binden de sjaals om hun gezicht. De sjaals bedekken hun mond en het onderste gedeelte van hun neus. Op deze wijze wandelen Aditya en Kevin in rustig tempo de winkel van de benzinepomp binnen. De twee nepwapens hebben ze in de binnenzak van hun jas. Aditya heeft de lege sporttas in zijn hand. Lieuwe blijft bij de auto staan, ter hoogte van één van de benzinepompen. Zodra Aditya en Kevin zonder problemen en zonder aandacht te vestigen op hun aanwezigheid de winkel van het pompstation binnen wandelen reiken ze allebei met hun hand in hun binnenzak om hun nepwapen te pakken. Maar nog voordat ze het wapen uit hun zak hebben gehaald merken ze op dat de beveiliging veel strenger is dan ze verwacht hadden. Ze zien namelijk een aantal beveiligingscamera’s en een bordje bij de kassa hangen waarop de mededeling staat dat deze winkel beschikt over DNA-spray. Dit is een middel dat bij de uitgang op overvallers gespoten kan worden, waarmee de overvallers later eenvoudig geïdentificeerd kunnen worden door de politie. Beide heren weten niet precies wat die DNA-spray is, maar bedenken zich dat het wellicht toch niet zo’n verstandig plan was om het pompstation te overvallen. Ze wisselen hierom een stilzwijgende blik van verstandhouding uit, en verlaten ogenschijnlijk kalm de winkel weer, om nog eens goed na te denken over hun voorgenomen plan. Samen met een teleurgestelde Lieuwe rijden ze onverrichter zaken weer

naar huis. De ervaren medewerker van het pompstation Doni rook onraad toen Aditya en Kevin in zijn winkel waren, en is blij dat de heren weer zijn verdwenen.

Vraag 3a

Is er ten aanzien van Aditya en Kevin naar geldend recht, en gelet op de in de casus omschreven feiten en omstandigheden, sprake van een poging tot afpersing (art. 317 Sr)? Motiveer uw antwoord.

Vraag 3b

Kunnen Aditya en Kevin zich naar geldend recht, en gelet op de in de casus omschreven feiten en omstandigheden, beroepen op vrijwillige terugtred? Motiveer uw antwoord.

Vraag 4

Kan Lieuwe naar geldend recht, en gelet op de in de casus omschreven feiten en omstandigheden, worden veroordeeld als medepleger van de poging tot afpersing? Motiveer uw antwoord en beperk de beantwoording van deze vraag tot het leerstuk medeplegen.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Poging is een onvoltooide delictsvorm en geregeld in artikel 45 Sr. Blijkens de tekst van art. 45 Sr kan een verdachte onder de volgende voorwaarden worden vervolgd ter zake van een poging: zijn voornemen moet zich door een begin van een uitvoering hebben geopenbaard.Allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is van een misdrijf. Dat is het geval, art. 287 Sr staat in Boek II van het Wetboek van Strafrecht. (2 punt)

Is er een voornemen van de dader? Bij poging kan het voornemen van de dader worden gelijkgesteld met het opzet uit de delictsomschrijving van het te voltooien delict, in dit geval het opzet op de dood. Omdat er geen ‘oogmerk’ in de delictsomschrijving staat, kan het voornemen bewezen worden aan de hand van het voorwaardelijk opzet (Inrijden op agent). Daarbij zou de vraag zijn of Kacper bewust de aanmerkelijke kans op de dood van Marlon heeft aanvaard. Strikt genomen is het onnodig om dit te toetsen, nu het voornemen gegeven is in de casus. Terwijl Kacper naar de woning loopt zegt hij namelijk dat hij ‘dit karweitje straks zal afmaken’ en als hij terugkomt schreeuwt hij dat Marlon ‘eraan gaat’. Ook een toets aan voorwaardelijk opzet (bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans) zou, gezien de gedragingen van Kacper, getuigen van een voornemen. Het voornemen had zowel aan de hand van vol opzet als voorwaardelijk opzet vastgesteld kunnen worden. Indien correct uitgewerkt kon voor beide opties het volle aantal punten behaald worden. (6 punten) Heeft het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering geopenbaard? Om vast te stellen of er een begin van uitvoering is, hanteert de Hoge Raad sinds het Cito-arrest (HR NJ 1979, 52) het criterium dat ‘de [handelingen] naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf’. Het criterium van de uiterlijke verschijningsvorm moet worden beoordeeld aan de hand van een criteriumfiguur, namelijk de gemiddelde/geïnformeerde derde (of de deskundige waarnemer). De vraag die gesteld moet worden is of deze geïnformeerde derde de handelingen van Kacper, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, zal beschouwen als te zijn gericht op de voltooiing van de doodslag. Kacper werkt Marlon tegen de grond en gaat op hem zitten. Dit lijkt nog niet per se gericht te zijn op de voltooiing van doodslag. Gesteld kan worden dat dit ook nog geldt voor het slaan tegen het hoofd van Marlon. Al is het hoofd een kritieke plek, dit wil op zichzelf nog niet zeggen dat er sprake is van een begin van uitvoering van specifiek het delict doodslag. Dit verandert wanneer Kacper de handen van Marlon stevig vastbindt met touw en een extra stuk tape over de neus van Marlon plakt (er zat al tape over zijn mond!). Hierna wordt Marlon op zijn buik gelegd, hetwelk ademen (voor zover dat überhaupt mogelijk is met tape over je mond en neus) nog moeilijker wordt gemaakt. Naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen deze gedragingen wel aangemerkt worden als gericht op de voltooiing van het delict doodslag.(10 punten)

Op grond van het geldend recht en de in de casus omschreven feiten en omstandigheden is er zonder meer sprake van een poging tot doodslag van Marlon. (1 punt) 1 punt is toegekend aan de structuur van het antwoord; 1) toetsen of er sprake is van een misdrijf 2) toetsen of er sprake is van een voornemen(vol opzet dan wel voorwaardelijk opzet) 3) toetsen of er sprake is van een begin van uitvoering.

Vraag 2

Poging is een onvoltooide delictsvorm en geregeld in artikel 45 Sr. Blijkens de tekst van art. 45 Sr kan een verdachte onder de volgende voorwaarden worden vervolgd ter zake van een poging: zijn voornemen moet zich door een begin van een uitvoering hebben geopenbaard. (1 punt indien antwoord gestructureerd is a.d.h.v. de drie vereisten voor de poging)

Allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is van een misdrijf. Dat is het geval, artikel 326 staat in Boek II van het Wetboek van Strafrecht. (1 punt)

Is er een voornemen van de dader? Bij poging kan het voornemen van de dader worden gelijkgesteld met het opzet uit de delictsomschrijving van het te voltooien delict (1 punt), in dit geval het willens en wetens iemand, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, door het aannemen van een valse hoedanigheid bewegen tot het afgeven van een goed. Er moet dus sprake zijn van meer dan voorwaardelijk opzet, omdat er “oogmerk” in de delictsomschrijving staat (1 punt), maar dat is, gezien de voorbereidingen die zijn getroffen geen probleem. Hugo heeft de ijscowagen omgebouwd, kentekenplaten vervalst en voor een vermomming gezorgd (uniform, pasje en snor). Verder kan gewezen worden op het in beslag genomen dagboek, waarin hij zijn voornemen heeft opgetekend. (1 punt)

Heeft het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering geopenbaard? Om vast te stellen of er een begin van uitvoering is, hanteert de Hoge Raad sinds het Cito-arrest (HR NJ 1979, 52) het criterium dat ‘de [handelingen] naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf’. (1 punt) Het criterium van de uiterlijke verschijningsvorm moet worden beoordeeld aan de hand van een criteriumfiguur, namelijk de gemiddelde/geïnformeerde derde (of de deskundige waarnemer). (1 punt) De vraag die gesteld moet worden is of deze geïnformeerde derde de handelingen van Hugo, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, zal beschouwen als te zijn gericht op de voltooiing van de oplichting. Aangezien het delict in deze zaak oplichting betreft, brengt dit met zich dat gelet op de aard van dit delict - namelijk een verhullend delict - achteraf objectief vastgestelde gegevens meegenomen kunnen worden bij de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm. Dit was ook het geval in het arrest Videodozen (HR NJ 1993/321). (1 punt)

Voor wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm kan op de volgende feiten gewezen worden. Te zien is dat Hugo een nepsnor draagt. Daarnaast kan achteraf vastgesteld worden dat de geldnetwagen is omgebouwd, en valse kentekenplaten heeft. Eveneens kan de rest van de vermomming van Hugo achteraf vastgesteld worden (waaronder zijn uniform en zijn pasje). (3 punten)

Conclusie: De vervolging van Hugo terzake de poging tot oplichting heeft dus zeer zeker kans van slagen. (1 punt)

Veelgemaakte fouten:

  • Naast de poging, ook de volledige delictsomschrijving van art. 326 Sr bespreken. Dat levert veel overbodige tekst op.
  • Bij de toepassing van de uiterlijke verschijningsvorm wijzen op het dagboek, de observaties van Hugo en andere voorbereidende handelingen.
  • De vrijwillige terugtred ook bespreken. Ook dit is overbodig.

Vraag 3a

Poging is een onvoltooide delictsvorm en geregeld in artikel 45 Sr. Blijkens de tekst van art. 45 Sr kan een verdachte onder de volgende voorwaarden worden vervolgd ter zake van een poging: zijn voornemen moet zich door een begin van een uitvoering hebben geopenbaard. Allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is van een misdrijf. Dat is het geval, artikel 317 staat in Boek II van het Wetboek van Strafrecht.

Is er een voornemen van de daders? Bij poging kan het voornemen van de dader worden gelijkgesteld met het opzet uit de delictsomschrijving van het te voltooien delict, in dit geval het willens en wetens iemand dwingen tot afgifte van een goed met oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening/een overval plegen/iemand afpersen. Er moet dus sprake zijn van meer dan voorwaardelijk opzet, omdat er “oogmerk” in de delictsomschrijving staat, maar dat is, gezien de voorbereidingen die zijn getroffen geen probleem. Ze maken een plan en bespreken de route naar het tankstation, kopen twee identieke sjaals, twee identieke donkere zonnebrillen (waarmee ze hun gezicht kunnen bedekken/zichzelf onherkenbaar kunnen maken), een grote sporttas, twee niet van echt te onderscheiden nepwapens die ze kunnen gebruiken om het personeel mee te bedreigen en ze benaderen Lieuwe voor een vluchtmogelijkheid. Aldus is sprake van zuiver opzet van de daders. Heeft het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering geopenbaard? Om vast te stellen of er een begin van uitvoering is hanteert de Hoge Raad in het Cito-arrest (HR NJ 1979, 52) en het GWK-arrest (HR NJ

1988, 612) het criterium dat ‘de handeling naar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op de voltooiing van het delict’. Zou een ‘objectieve derde’ die twee mannen die een winkel van een benzinepomp ziet binnenlopen met een donkere zonnebril op, terwijl het winter is en ’s avonds, een sjaal om hun mond, waardoor zijn moeilijk te herkennen zijn, met een lege sporttas in de hand, reikend naar het nepwapen in hun binnenzak, terwijl de vluchtauto buiten staat te wachten, denken er sprake is van een overval? Die kans is erg groot, zodat hier sprake is van poging tot afpersing (in vereniging).

Conclusie: er is sprake van een strafbare poging tot afpersing.

Vraag 3b

Er is sprake van vrijwillige terugtred ‘indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk’ (art. 46b Sr). Belangrijk is dus dat de niet-voltooiing redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheden. De dader kan wel verder gaan met zijn daad, maar hij wil dat niet meer. Deze dadersluitingsgrond is in het leven geroepen om de verdachte die (op tijd) tot inkeer komt de gelegenheid te geven daar gehoor aan te geven om zo een veroordeling te voorkomen (zie De Hullu VI.4.3). In dit geval wordt de terugtred van Aditya en Kevin veroorzaakt door de beveiligingscamera’s en een bordje bij de kassa dat gebruik wordt gemaakt van een DNA-spray. Dit is een externe factor; het gaat niet om een plotselinge inkeer van Aditya en Kevin. In het arrest Kopje Onder is bepaald dat externe omstandigheden niet in de weg staan aan het aannemen van vrijwillige terugtred, mits deze niet in overwegende mate tot de terugtred hebben geleid, maar dat de terugtred in de kern vrijwillig is geweest. Conclusie: er is geen sprake van vrijwillige terugtred.

Vraag 4

Medeplegen is een deelnemingsvorm die we vinden in art. 47 Sr. De wet bepaalt niet wat onder medeplegen moet worden verstaan. In zijn algemeenheid geldt voor deelnemingsvormen dat aan twee eisen moet zijn voldaan: accessoriteit (er moet een strafbaar feit zijn begaan (ook poging/voorbereiding dus)) en dubbel opzet (opzet op de deelnemingshandeling en opzet op het grondfeit). Voor medeplegen geldt tevens dat vast moet komen te staan dat de verdachte en ten minste één andere persoon (die niet bekend hoeft te zijn geworden) nauw en bewust met elkaar moeten hebben samengewerkt bij het plegen van het feit. Nauwe en bewuste samenwerking is binnen medeplegen het centrale criterium.

Bij de beoordeling of er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking moet enerzijds worden gekeken naar de mate waarin de verdachten hebben samengewerkt (nauwe samenwerking of objectieve zijde van de samenwerking) en of er sprake is van opzettelijke samenwerking (bewuste samenwerking of subjectieve zijde van de samenwerking). In de bewuste samenwerking vinden we het dubbel opzet.

Accessoriteit

Aan deze eis, zo kan eenvoudig geconstateerd worden, is in principe voldaan: er is sprake van een poging tot afpersing, en dit levert een strafbaar feit op.

Nauwe samenwerking

Voor het invullen van de objectieve zijde van het medeplegen, de nauwe samenwerking, zijn in de loop der jaren verschillende gezichtspunten ontwikkeld in de rechtspraak, die onder meer gebundeld zijn in het Overzichtsarrest van 2014. Deze gezichtspunten kunnen benut worden om het oordeel met betrekking tot de nauwe samenwerking in te vullen (“de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.”) Van belang is om, op basis van de feiten, uiteindelijk een oordeel te vellen over de nauwe samenwerking. In casu dienen de volgende punten hiertoe in ogenschouw genomen te worden:

  • Lieuwe is bij het plan betrokken (dat wordt ‘uit de doeken gedaan’, en bovendien wordt er nog een gedeelte van dat plan in overleg met hem ingevuld)
  • Er wordt een specifieke taakverdeling tussen de drie heren gemaakt
  • Lieuwe beschikt, als enige, over een rijbewijs, en bestuurt de auto
  • Lieuwe blijft in de auto zitten (niet lijfelijk aanwezig tijdens de uitvoering in de winkel, maar wel ter plaatse in de auto);
  • Lieuwe schaft (zelf) een identieke zonnebril en sjaal aan.
  • (Lieuwe krijgt een deel van de buit)

Zijn rol in de voorbereiding was, al met al, minder groot dan die van Aditya en Kevin, maar niettemin voldoende groot, en er is voldoende samengewerkt, om van een nauwe samenwerking te kunnen spreken.

Bewuste samenwerking

Bij de bewuste samenwerking dient het dubbel opzet besproken te worden. Bij de beoordeling van bewuste samenwerking speelt mee de mate van samenwerking tussen de medeverdachten. Hoe intensiever de samenwerking bij het begaan van het delict, hoe sneller daaruit de bewuste samenwerking kan worden afgeleid. Het belang van de bewuste samenwerking neemt toe wanneer de samenwerking minder nauw is. Uit het Bacchus arrest kan worden afgeleid dat voor het vaststellen van bewuste samenwerking voorwaardelijk opzet voldoende is. Het voorwaardelijk opzet kan ook worden gebruikt bij de beoordeling van het opzet op het grondfeit. Dat kan van belang zijn wanneer de medeverdachten voorafgaand of ten tijde van het begaan van het feit niet hetzelfde doel voor ogen hadden. In dat geval wordt gesproken van uiteenlopend opzet. Dat hoeft aan het aantonen van medeplegen niet in de weg te staan, mits het opzet niet zodanig uiteenloopt dat niet meer kan worden gesproken dat de medeverdachten, zelfs al was het maar in voorwaardelijke zin, hetzelfde doel voor ogen hadden staan.

Was de samenwerking in casu bewust?

Voor het opzet op de samenwerking kan eventueel worden volstaan met voorwaardelijk opzet (Bacchus-arrest), maar in casu dient voor het opzet op het grondfeit rekening gehouden te worden met het ‘oogmerk’ uit art. 317 Sr (waartoe immers gepoogd wordt), waardoor voorwaardelijk opzet niet zou volstaan, althans niet voor die bestanddelen. Voor zowel het opzet op de samenwerking als op het grondfeit kan in casu gewezen worden op dezelfde feiten.

  • Lieuwe was van het volledige plan op de hoogte, en stemde daar (uiteindelijk) mee in.
  • Hij heeft hier tegengesputterd, ze hebben afgesproken dat hij geen geweld zou hoeven te gebruiken, echter heeft hij ingestemd met het gebruik van geweld door Aditya en Kevin
  • Hij wist derhalve van het plan om door te dreigen met geweld de winkelbediende te dwingen tot afgifte van geld
  • En hij heeft daarmee ingestemd

Deze feiten kunnen reeds de conclusie dragen dat Lieuwe met zuiver opzet (oogmerk) heeft samengewerkt tot het grondfeit, waardoor er sprake is van bewuste samenwerking.

Conclusie luidt dan ook dat Lieuwe als medepleger van de poging tot afpersing kan worden veroordeeld.

Wat zijn daderschap en deelneming? - Tentamens 6

 

Oefenvragen gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht aan de Universiteit Leiden

Casus De Kroeg

In buurtkroeg Het Bierpul is het vaak gezellig en druk. Daan en Kacper behoren tot de vaste stamgasten. Sinds kort is ook Marlon geregeld in de kroeg te vinden. Hij voert daar vaak het hoogste woord en strooit met geld door de vele rondjes die hij geeft. Daan en Kacper storen zich mateloos aan het gedrag van Marlon. Het is een andere stamgast, Marijke, opgevallen dat Daan en Kacper telkens zeer geïrriteerd kijken wanneer Marlon weer eens het hoogste woord voert. Op een avond vertelt zij tegen hen dat er bij Marlon wel wat te halen valt, ook in de schuur, die altijd vrij toegankelijk zou zijn. Ze zegt erbij dat Daan en Kacper maar moeten bezien wat ze met die informatie doen. Kacper stelt voor om Marlon te overvallen. Daan vindt dat wat ver gaan, al is hij aangetrokken door het vooruitzicht zijn schulden te kunnen aflossen. Als Daan zijn twijfels uit, kijkt Kacper hem minachtend aan en antwoordt hij dat hij altijd al wel gedacht heeft dat Daan laf is en hij zelf ook wel ‘een lesje’ zou kunnen gebruiken.

Een week later besluiten Daan en Kacper een kijkje te nemen bij het huis van Marlon. Ze constateren dat de schuurdeur niet op slot zit en gaan naar binnen. Ze vinden niets van waarde. Kennelijk ligt het geld in de woning. Wel zien ze enkele rollen tape op de plank liggen. Kacper kijkt Daan veelbetekenend aan.

Als Daan dan opnieuw zijn twijfels uit en begint te protesteren noemt Kacper hem een aansteller en voegt er aan toe: ‘Zal ik jou ook eens laten voelen wat ik allemaal met die tape kan?’ Dan horen ze Marlon thuiskomen. Deze ziet dat zijn schuurdeur open staat en hij loopt naar binnen. Zodra Marlon de schuur in komt, pakt Kacper hem stevig vast en houdt hem in bedwang. Ondertussen wijst deze Daan op de tape en zegt dat hij die tape ‘misschien niet zal gebruiken wanneer Marlon zonder tegenstribbelen zijn portemonnee en huissleutels geeft.’ Marlon weigert en begint te schreeuwen, waarna Kacper hem tegen de grond werkt en tape over zijn mond plakt. Vervolgens gaat Kacper op hem zitten teneinde hem in bedwang te houden. Marlon weet zich los te worstelen en over en weer vallen klappen.

Daartoe aangespoord door Kacper houdt Daan Marlon vervolgens vast. Kacper pakt de portemonnee en huissleutels van Marlon en maakt aanstalten naar de woning te gaan. Voordat hij vertrekt zegt hij tegen Daan dat hij ‘dit karweitje straks zal afmaken’, waarbij hij naar Marlon wijst. Hij voegt er nog aan toe: ‘Waag het eens hem los te laten.’ Als Kacper na een paar minuten terug komt in de schuur ziet hij dat Marlon zich bijna uit de greep van Daan heeft los geworsteld. Wanneer Kacper in de buurt komt krijgt hij van Marlon een harde schop tegen zijn schenen, waarop hij erg driftig wordt en Marlon tegen het hoofd slaat waardoor deze op de grond valt. Hij schreeuwt dat Marlon eraan gaat. Terwijl Marlon versuft op de grond ligt bindt Kacper zijn handen en benen stevig vast met touw. Tevens plakt hij nog een extra stuk tape over de neus van Marlon. Hij wordt op zijn buik gelegd. Wanneer hij zich niet meer verroert, verlaten Kacper en Daan samen de schuur. De zwaargewonde Marlon wordt korte tijd later gevonden door zijn buurvrouw die het tape verwijdert en het alarmnummer belt. De ambulance is snel ter plaatse. Marlon wordt afgevoerd naar het ziekenhuis alwaar hij enkele weken verblijft. Hij blijft leven. Daan en Kacper zijn er ondertussen vandoor gegaan met vijfhonderd euro dat in de portemonnee van Marlon zat en nog eens vijftienhonderd euro dat Kacper in het huis van Marlon had gevonden. Zij spreken af om de buit later te verdelen, tot dat moment zal Kacper het contante geld in beheer houden.

Het opsporingsonderzoek brengt de politie snel bij Het Bierpul. Diverse stamgasten verklaren dat Daan en Kacper een grote hekel hadden aan Marlon. Er wordt ook verklaard dat Daan hem zijn portemonnee wilde afpakken, terwijl Kacper zou hebben gezegd Marlon een lesje te willen leren. De politie merkt beide heren aan als verdachte. Marijke, niet als getuige gehoord, verneemt in Het Bierpul van de overval op Marlon. Ook raakt zij op de hoogte van wat stamgasten aan de politie hebben verklaard over Daan en Kacper. Marijke krijgt daarbij echter niet te horen dat ze door de politie zijn aangemerkt als verdachte.

Daan en Kacper hebben zich sinds de overval niet meer in de kroeg vertoond. Via via krijgen ze te horen dat zij door de politie worden aangemerkt als verdachten en dat de politie naar hen op zoek is. Zijvluchten naar Marijke. Als ze vraagt naar de reden van hun verzoek om een tijdje bij haar te wonen, krijgt ze een vaag en nietszeggend antwoord. Het valt haar op dat de jongens veel contant geld bij zich hebben. Marijke gaat ermee akkoord dat Daan en Kacper een tijdje bij haar logeren. Marijke vertelt aan niemand dat ze logés heeft, terwijl Daan en Kacper zich niet op straat vertonen. Als dank krijgt Marijke elke dag een paar briefjes van vijftig euro in haar hand gedrukt. Daan en Kacper weten zich enige tijd schuil te houden. Op een dag worden zij door de politie in de woning van Marijke aangehouden.

Vraag 1

De officier van justitie overweegt Daan te vervolgen voor deelneming aan afpersing. Zij twijfelt tussen medeplichtigheid en medeplegen. Geef gemotiveerd aan welke van deze twee deelnemingsvormen, gezien de gedragingen van Daan, het meest in aanmerking komt.

Ter terechtzitting voert de raadsvrouw van Daan ook het volgende aan:

Namens mijn cliënt wil ik erop wijzen dat uit het dossier blijkt dat niet mijn cliënt maar medeverdachte Kacper de kwade genius is in dit verhaal. Om het scherper te formuleren: mijn cliënt heeft niet in vrijheid gehandeld, noch voorafgaand aan, noch tijdens de overval. Ik ben op grond van het voorgaande van mening dat mijn cliënt niet strafbaar is.

Casus: Pech

Aris is een fervent dronevlieger. 1 Hij heeft thuis meerdere drones staan, en maakt vanuit zijn huis in Gorinchem (Zuid-Holland) regelmatig een vlucht met deze onbemande luchtvaartuigen. Hij is actief lid van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers. Een aantal van zijn drones is voorzien van een HD-camera, waarmee hij wekelijks prachtige beelden schiet van het Zuid-Hollandse landschap. Zijn Youtube-kanaal, waarop hij deze beelden plaatst, trekt wekelijks duizenden kijkers. Op het vliegen met drones is de Regeling modelvliegen van toepassing. In deze Regeling is onder meer het volgende bepaald:

  • Vluchten mogen alleen bij daglicht worden uitgevoerd.
  • Vluchten zijn alleen toegestaan tot een hoogte van maximaal 120 meter boven de grond.
  • Vluchten zijn niet toegestaan boven bebouwing, wegen en mensen.
  • Vliegen is verboden in no fly zones zoals rondom vliegvelden. In een straal van 3 km rondom vliegvelden is vliegen in elk geval verboden.
  • Modelluchtvaartuigen (zoals drones) dienen in elk geval voorrang te verlenen aan vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, vrije ballonnen en luchtschepen.

Aris, als actief lid van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers, kent deze Regeling goed.

Op vijf kilometer van zijn woonplaats Gorinchem bevindt zich het Lingebos, een klein natuurgebied van ongeveer één vierkante kilometer, waar twee riviertjes doorheen kronkelen. Dit Lingebos levert prachtige beelden op zodra het van bovenaf wordt gefilmd met een drone. Het Lingebos bevindt zich op hemelsbreed 200 meter afstand van Gorcumse Airport. Gorcumse Airport had tot voor kort de status van militair vliegveld, waarvan alleen militaire toestellen gebruik mochten maken. Het had weliswaar die status, maar sinds 2007 werd er door geen enkel militair toestel gebruik gemaakt van het vliegveld. Een maand geleden vond er een belangrijke verandering plaats op Gorcumse Airport: het is omgedoopt tot burgerluchthaven, waardoor sindsdien ook burgers en commerciële luchtvaartbedrijven intensief gebruik maken van het vliegveld.

Aris weet dat het Lingebos zich in de buurt van Gorcumse Airport bevindt, en weet ook dat het eigenlijk sinds 2007 buiten gebruik is, hoewel het de officiële status van ‘vliegveld’ in die tijd niet heeft verloren. Hij weet echter niet dat Gorcumse Airport een maand geleden is opengesteld voor burgerluchtvaart.

Op vrijdag 21 april 2017 rond het middaguur maakt Aris een vlucht met een drone (voorzien van een camera) boven het Lingebos. Tegen de weersvoorspelling in breekt zelfs de zon even door de wolken; het levert een prachtig gezicht op van het Lingebos. Om het gebied in één shot met de drone te kunnen filmen brengt hij de drone naar een hoogte van 150 meter.

Felix vliegt vlakbij het Lingebos in zijn Cessna-vliegtuig. Felix is de enige persoon in dit kleine eenmotorige vliegtuigje. Hij is erg blij dat hij sinds kort zijn Cessna in de hangar kan zetten op Gorcumse Airport, vlakbij zijn woonplaats. Zodra hij de landing inzet breekt tot zijn verbazing de zon door. Deze zon verblindt hem, maar een zonnebril heeft hij niet bij zich. Hij daalt hierdoor sneller dan gebruikelijk is, tot een hoogte van 150 meter boven het naast het vliegveld gelegen Lingebos. Plotseling hoort hij een harde knal, en onmiddellijk duikt zijn vliegtuig naar beneden. Hij probeert te redden wat er te redden valt, en weet zijn toestel nog met hangen en wurgen recht te trekken. Op dat moment raakt hij de landingsbaan, en crasht. Zijn Cessna ligt in verschillende stukken, en is total loss. Felix wordt zwaargewond uit het toestel getakeld, en met grote spoed richting het ziekenhuis gereden. Onderweg rijdt de ambulance met hoge snelheid op een spoorwegovergang af. Hoewel het sein op rood springt meent de ambulancechauffeur dit sein te kunnen negeren. Op dat moment komt er een goederentrein aan, waardoor de ambulancechauffeur (toch) vol op de rem moet trappen. Hierdoor schuift de brancard waarop Felix voor zijn leven ligt te vechten hard naar voren, waardoor een aantal slangetjes en snoertjes losraakt, waaronder de zuurstofslang. Dit zorgt voor een onderbreking in de zuurstoftoevoer aan Felix. Hierdoor komt hij te overlijden.

Tijdens de gebeurtenissen rondom de crash van Felix met zijn Cessna merkt Aris weinig, hij stelt alleen vast dat de drone niet meer terugkomt. Eenmaal thuis lukt het hem op afstand de beelden die de dronecamera heeft genomen te downloaden naar zijn harde schijf. Dan ziet hij dat de drone een klein vliegtuig heeft geraakt en ziet ook dat het vliegtuig een duik heeft gemaakt. De volgende dag leest hij in de krant dat Felix naar aanleiding van de vliegtuigcrash is komen te overlijden. Aris raakt in paniek en besluit de beelden die met de dronecamera zijn gemaakt te vernietigen. In het krantenbericht staat immers dat onderzoek gaande is, maar dat het voorlopig onduidelijk is waardoor het vliegtuig van Felix is neergestort. Wel wordt melding gemaakt van het gegeven dat op dat moment de zon is doorgebroken, en dat mogelijk sprake is geweest van verblinding. Aris hoopt dat als hij de beelden vernietigt het onderzoek tot die conclusie zal leiden. Het lukt Aris de beelden van zijn harde schijf te wissen. De beelden die met zijn drone gemaakt zijn worden echter automatisch in de met een wachtwoord beveiligde cloud 2 van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers geplaatst. Aris kent het wachtwoord niet, en heeft dus geen toegang tot deze cloud, maar wil wel graag de beelden op die cloud verwijderen. Hij wendt zich tot zijn buurman Carl, die IT-deskundige is bij het Ministerie van Defensie. Aris vertelt Carl niet waarom hij toegang tot de cloud wil, en de beelden vernietigd wil hebben. Carl vertelt aan Aris dat het soms eenvoudig kan zijn om een cloud te hacken, en geeft hem concrete aanwijzingen hoehij dat moet aanpakken. Carl start zijn computer op, en geeft aan Aris toestemming ter plekke een poging te wagen de cloud te hacken. Dat lukt niet meteen, waarop Carl voor Aris een internetforum opent en daarop inlogt met zijn gebruikersnaam en wachtwoord. Op dit forum delen hackers informatie en methodes met elkaar met betrekking tot hacken. Carl opent een pagina op dit forum waarop een stappenplan wordt omschreven om een cloud te hacken. Met behulp van dit stappenplan lukt het Aris de cloud van de Nederlandse Vereniging van Dronevliegers te hacken, en hij verwijdert daarin de beelden.

Vraag 2

De officier van justitie besluit Carl te vervolgen als medepleger van computervredebreuk (art. 138ab lid 1 Sr). Kan Carl rechtens worden aangemerkt als medepleger van dit strafbare feit?

Vraag 3

Net als bij natuurlijke personen, zal voor strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen veelal vereist zijn dat opzet of schuld kan worden bewezen. De Hullu zegt over de vaststelling van deze subjectieve bestanddelen “dat er meerdere invalshoeken, verschillende mogelijke constructies bestaan voor het bewijs van opzet of schuld bij een rechtspersoon”. Leg uit welke dat zijn.

Casus: DNA-spray Drama

Aditya Wibowo en Kevin Kanslos zijn al jarenlang bevriend. Met elkaar gingen ze naar de basisschool, samen gingen ze naar voetbal, ze zaten in dezelfde klassen op de middelbare school, en samen gingen ze ook het verkeerde pad op. Het begon met kleine vergrijpen, waarvoor zij via bureau HALT allerlei kleine taakstraffen moesten uitvoeren. Nu zijn ze 25, en ze beraden zich, vanwege uitzichtloze geldnood, op een overval van een pompstation langs de A7 ter hoogte van De Marne (Fryslan). Bij dit pompstation is een winkel gevestigd, waar je (naast het afrekenen van de getankte brandstof) nog wat andere zaken kunt aanschaffen. Op de avond van 17 november 2015 kienen ze met z’n tweeën bij Kevin thuis het plan volledig uit: ze bespreken de route naar het tankstation, kopen twee identieke sjaals, twee identieke donkere zonnebrillen, een grote sporttas en twee niet van echt te onderscheiden nepwapens die ze kunnen gebruiken om het personeel mee te bedreigen. Bij het bespreken van het plan stuiten ze op één probleem: beiden hebben geen rijbewijs en ook geen auto, en dat is waar Lieuwe Hofstee in beeld komt. Lieuwe is de voormalig buurjongen van Aditya, en beschikt over zowel een auto als een rijbewijs. Ze nodigen hem uit bij Kevin, en vragen hem “of hij gemakkelijk en snel geld wil verdienen als chauffeur”. Lieuwe heeft daar wel oren naar, en Aditya en Kevin doen hun plan uit de doeken. Lieuwe sputtert tegen vanwege het mogelijk gebruik van geweld, maar stemt in met de overval, vanwege het prettige vooruitzicht van een flinke buit. Ze spreken af dat Lieuwe niet hoeft te dreigen met geweld, en dat Aditya en Kevin met de twee nepwapens naar binnen zullen gaan. Lieuwe zal bij de auto wachten, en uit angst om herkend te worden via de mogelijke beveiligingscamera’s schaft hij een donkere zonnebril en een sjaal aan, precies dezelfde als Aditya en Kevin. Ze spreken af dat Aditya en Kevin beiden 40% van de buit krijgen, en Lieuwe de resterende 20%.

Volgens afspraak ontmoeten ze elkaar de dag erop om 17:00 uur bij Kevin thuis, spreken het plan nog een keer door, en vertrekken per auto naar het pompstation terwijl de avond valt. Lieuwe zit achter het stuur, en parkeert de auto rond 18:00 bij één van de pompen. Alle drie hebben ze hun donkere zonnebril al op; en alle drie binden de sjaals om hun gezicht. De sjaals bedekken hun mond en het onderste gedeelte van hun neus. Op deze wijze wandelen Aditya en Kevin in rustig tempo de winkel van de benzinepomp binnen. De twee nepwapens hebben ze in de binnenzak van hun jas. Aditya heeft de lege sporttas in zijn hand. Lieuwe blijft bij de auto staan, ter hoogte van één van de benzinepompen. Zodra Aditya en Kevin zonder problemen en zonder aandacht te vestigen op hun aanwezigheid de winkel van het pompstation binnen wandelen reiken ze allebei met hun hand in hun binnenzak om hun nepwapen te pakken. Maar nog voordat ze het wapen uit hun zak hebben gehaald merken ze op dat de beveiliging veel strenger is dan ze verwacht hadden. Ze zien namelijk een aantal beveiligingscamera’s en een bordje bij de kassa hangen waarop de mededeling staat dat deze winkel beschikt over DNA-spray. Dit is een middel dat bij de uitgang op overvallers gespoten kan worden, waarmee de overvallers later eenvoudig geïdentificeerd kunnen worden door de politie. Beide heren weten niet precies wat die DNA-spray is, maar bedenken zich dat het wellicht toch niet zo’n verstandig plan was om het pompstation te overvallen. Ze wisselen hierom een stilzwijgende blik van verstandhouding uit, en verlaten ogenschijnlijk kalm de winkel weer, om nog eens goed na te denken over hun voorgenomen plan. Samen met een teleurgestelde Lieuwe rijden ze onverrichter zaken weer naar huis. De ervaren medewerker van het pompstation Doni rook onraad toen Aditya en Kevin in zijn winkel waren, en is blij dat de heren weer zijn verdwenen.

Thuis aangekomen bespreken de drie heren hetgeen zich bij het pompstation heeft voorgedaan. Geen van hen kent de precieze werking van de DNA-spray, waarop ze besluiten hiernaar te zoeken via Google. Ze stuiten op een schimmig internetforum, waarop ze lezen dat, naast de gezichtsbedekkende sjaals, het dragen van handschoenen voldoende zou moeten zijn om te voorkomen dat de DNA-spray op hun terecht zal komen. Op die manier zouden ze de politie te slim af kunnen zijn, zo concluderen ze. Aditya en Kevin schaffen hierom voor elk van hen een paar zwarte leren handschoenen aan, die tot onder de mouwen van hun jas reiken. Ze besluiten een dag later nogmaals naar het pompstation te rijden, en ditmaal hun plan wel uit te voeren.

Een dag later rijden ze rond 18:00 met de auto van Lieuwe naar het pompstation, wederom met Lieuwe achter het stuur. Lieuwe blijft weer ter hoogte van de benzinepomp bij de auto. De overval slaagt ditmaal wel, en met de buit in de sporttas komen Aditya en Kevin naar de auto gerend. Het lot is ze echter niet gunstig gezind, want de auto weigert te starten en maakt slechts een droog, hoestend geluid zodra er geprobeerd wordt om hem te starten. De drie heren bedenken zich geen moment en rennen naar een auto die op dat moment aan komt rijden. Friedrich is de bestuurder van deze auto, en hij schrikt zich kapot zodra er opeens drie mannen in zijn auto springen. De drie mannen schreeuwen: “Rijden! Zo hard mogelijk!”, waarbij ze hun niet van echt te onderscheiden vuurwapen tonen. Hierop drukt Friedrich meteen het gaspedaal in. Friedrich verklaart hierover achteraf: “Ik voerde hun bevel maar uit en wilde zo snel mogelijk van deze ‘passagiers’ af”. Ter hoogte van Joure dwingen de heren Friedrich om de snelweg te verlaten, door te schreeuwen dat hij ze zo snel mogelijk in Joure moet brengen. Zodra ze de, als zodanig aangegeven, bebouwde kom van Joure (gemeente Fryske Marren) binnen rijden gaat het vreselijk mis: de auto vliegt uit een scherpe bocht, waarvoor op de verkeersborden nog was gewaarschuwd, en raakt met hoge snelheid (ongeveer 100 km per uur) de fietster Putri. Zij fietste op een goed verlicht fietspad naast de rijbaan. Putri komt als gevolg van deze botsing te overlijden. De auto is total loss, en de overvallers zetten hun vlucht te voet voort. Friedrich belt 112, meldt dat hij als bestuurder van een personenauto een fietser heeft aangereden en verleent eerste hulp aan Putri totdat de politie arriveert. Gelet op de snelheid waarmee Friedrich reed, arresteert de politie hem op verdenking van doodslag (art. 287 Sr).

Vraag 4

Stel dat na het noodlottige ongeval waarbij Putri is komen te overlijden er door de Inspectie Leefomgeving en Transport onderzoek wordt verricht naar de verkeerssituatie op de plaats van het ongeval. In dit onderzoek komt naar voren dat de bocht waaruit Friedrich met zijn auto vloog al jaren als zeer gevaarlijk bekend staat. Het is reeds het vijfde dodelijke ongeval in twee jaar tijd, en het wegdek is al geruime tijd aan vervanging toe. De voor verkeerszaken verantwoordelijk ambtenaar, Sandra Pietersen, van de gemeente Fryske Marren (waarbinnen Joure valt), heeft tot op heden echter verzuimd deze verkeerssituatie op enigerlei wijze te verbeteren. Het gemeentebestuur weet dat Sandra bekend staat als uiterst gierig. Het voor verkeerszaken bestemde geld is daarom al jaren vrijwel onaangeroerd. Na het onderzoek komt bij het Openbaar Ministerie de vraag op of de gemeente Fryske Marren strafrechtelijk zou moeten worden vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr).

Kan de gemeente Fryske Marren voor dit strafbare feit worden vervolgd, en zo ja, kan er daderschap ten aanzien van dit strafbare feit worden vastgesteld? Motiveer uw antwoord.

Casus Overwerkte Spoed brengt zelden Goed

Op de afdeling spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Jerusche (MCJ) heerst sinds het vertrek van de teamleider een gespannen sfeer. Chirurg Yankel Janssen is de afgelopen vier maanden aangesteld als waarnemend teamleider. Yankel is weliswaar een uitstekende arts, maar is niet erg geliefd onder de staf van de afdeling vanwege zijn te autoritaire stijl van leidinggeven. Yankel heeft ook nog een baan buiten het MCJ bij een privékliniek waardoor hij niet veel tijd heeft voor klachten van zijn collega’s, nog los van het feit dat hij slecht reageert op kritiek. Eigenlijk is Yankel het meest overwerkt van iedereen op de afdeling.

Op 10 januari 2015, om 17:30 uur meldt de 43 jarige Shimon Cohen zich op de afdeling spoedeisende hulp, met klachten over ernstige buikpijn. Shimon is een goede bekende bij de afdeling omdat hij zich relatief vaak meldt met allerlei kwalen, die veelal niet ernstig zijn. Bij de ontvangstbalie wordt aantekening gemaakt van buikklachten en wordt hij gevraagd plaats te nemen in de wachtruimte. Tien minuten later wordt hij door de verpleegkundige Ruchel Feingold opgevangen. Ruchel heeft buitengewoon veel ervaring en staat op de afdeling bekend als ‘arts-plaatsvervanger’, wegens haar feilloze beoordelingen van klachten. Na een gesprek met Shimon besluit Ruchel dat zij uit de mogelijke aantekeningen die zij kan geven – ‘geen spoed’, ‘spoed’, ‘meer spoed’ – voor ‘meer spoed’ zal kiezen.

Ruchel denkt namelijk dat er sprake zou kunnen zijn van een darmperforatie, in welk geval zij dringend handelen noodzakelijk acht. In overeenstemming met het afdelingsprotocol betekent de waardering ‘meer spoed’ dat Shimon niet door een arts-assistent zal worden onderzocht, maar direct door Yankel.

Als de melding Yankel bereikt staat hij, na een lange dag met veel patiënten, net op het punt om te vertrekken naar de privékliniek, waar hij is ingeroosterd voor een operatie. Yankel raakt zeer geïrriteerd door de melding en roept Ruchel bij hem. Eerst vraagt hij haar waarom zij heeft gekozen voor de aantekening ‘meer spoed’. Als zij uitlegt dat zij denkt aan een darmperforatie en dat daarom naar haar oordeel onmiddellijk een CT-scan dient te worden verricht, slaat de irritatie van Yankel om in woede. Hij beschuldigt haar ervan dat zij hem probeert te frustreren. Tijdens een heftige woordenwisseling blijft Ruchel erop staan dat de situatie wel ernstig zou kunnen zijn, maar zij kan Yankel niet overtuigen. Yankel stuurt Shimon naar huis, met de opdracht de volgende dag terug te komen als hij zich niet beter voelt.

De volgende dag verschijnt Shimon weer rond 17:30 uur en meldt dat zijn buikpijn veel erger is geworden. Yankel heeft weer dienst en laat een CT-scan uitvoeren. Uit de scan blijken indicaties voor een darmperforatie. Yankel is evenwel nog steeds zeer geïrriteerd en overtuigt zichzelf ervan dat Shimon niets mankeert. Ruchel, die ook nog steeds overstuur is, vraagt om de scan te mogen bekijken. Zij zegt tegen Yankel dat de indicaties duidelijk zijn en dat de scan naar een radioloog dient te worden gestuurd voor nadere lezing. Wederom loopt het hoog op, totdat Yankel tegen Ruchel zegt dat ze geen arts is en dus geen recht van spreken heeft. Hij zegt haar ook dat als zij doorgaat, ze haar baan op het spel zet. Ruchel kan het niet meer aan en vertrekt, zonder iemand te spreken. Shimon wordt door Yankel met pijnstillers naar huis gestuurd. Yankel maakt geen verslag op van zijn bevindingen in het elektronisch patiëntendossier.

De volgende dag wordt Shimon door zijn echtgenote dood aangetroffen in bed. Na sectie wordt vastgesteld dat hij is overleden aan de gevolgen van een ernstige darmperforatie. Uit het rapport van de patholoog-anatoom blijkt dat niet valt vast te stellen of de darmperforatie hoe dan ook fataal zou zijn geweest, ook indien Shimon twee dagen eerder geopereerd zou zijn geweest. De echtgenote van Shimon doet aangifte van dood door schuld tegen het MCJ en Yankel. Tegelijkertijd wordt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek ingesteld.

Uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de aantekeningen van Yankel in het elektronisch patiëntendossier enkel de informatie bevatten dat Shimon op 10 januari 2015 naar huis is gestuurd zonder behandeling. Over de volgende dag zijn door Yankel geen aantekeningen gemaakt. Ruchel is als getuige gehoord maar heeft, omdat zij bang is voor mogelijke gevolgen, niets verklaard over wat zich gedurende de twee dagen voor het overlijden van Shimon bij de spoedeisende hulp heeft afgespeeld. Ook heeft zij gezegd niets te weten over het ontbreken van aantekeningen in het elektronisch patiëntendossier.

Ruchel kan het evenwel niet verkroppen dat Yankel vrijuit zal gaan. Zij besluit zelf gedetailleerde aantekeningen te maken over de behandeling van Shimon op beide dagen van zijn bezoek aan de afdeling, ook over haar rol daarin. Zij slaat die aantekeningen op op een USB-stick die ze meeneemt naar een afspraak met een vriend van haar, Dudel Finkelstein, een ICT-deskundige. Onder een kop koffie vertelt zij Dudel over haar vrees dat Yankel ermee weg komt, en hoe zij denkt dat Yankel eigenlijk nu al uit de bocht aan het vliegen is en dat een levensgevaarlijke situatie ontstaat voor andere patiënten op de afdeling spoedeisende hulp. Zij zegt hem zeer grote druk te voelen, eigenlijk radeloos te zijn. Zij vertelt over de aantekeningen die zij zelf heeft gemaakt en dat ze niet weet wat ze ermee kan doen. Als zij naar de wc gaat, laat ze de stick achter op tafel. Dudel pakt de stick en slaat de aantekeningen op op zijn laptop terwijl zij weg is. Verder hebben ze het er niet meer over. Dudel breekt die avond in op het computernetwerk van het MCJ, dringt binnen in de account van Yankel en past het elektronisch patiëntendossier van Shimon aan door de aantekeningen van Ruchel toe te voegen.

De volgende dag wordt de toegevoegde informatie door het MCJ bemerkt en wordt daarvan melding gedaan aan de officier van justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Op basis van de nieuwe gegevens komt de Inspectie tot de conclusie dat meerdere ernstige fouten zijn gemaakt door Yankel. De Inspectie komt tot het oordeel dat de vaststellingen van Ruchel op beide dagen waarop Shimon op de spoedeisende hulp was, juist waren. De Inspectie ziet aanleiding voor schorsing van Yankel. Het MCJ valt volgens het rapport geen verwijt te maken. Naar aanleiding van dit rapport alsmede het eigen opsporingsonderzoek is de officier van justitie van oordeel dat er aanleiding is Yankel te vervolgen voor het plegen van dood door schuld van Shimon.

Vraag 5

De officier van justitie heeft ook onderzoek gedaan naar de wijze waarop de nieuwe gegevens in het elektronisch patiëntendossier terecht zijn gekomen. Dat onderzoek leidde snel tot Dudel, die na zijn aanhouding een bekennende verklaring aflegt. De officier van justitie besluit op basis van die verklaring ook tot vervolging over te gaan van Ruchel voor medeplichtigheid bij art. 350a Sr, het opzettelijk en wederrechtelijk veranderen van gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen. Dudel wordt ook voor dit feit vervolgd.

In verband met het tenlastegelegde opzettelijk en wederrechtelijk veranderen van gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen voert de raadsman van Ruchel aan dat medeplichtigheid bij art. 350a Sr door Ruchel niet kan worden bewezen. Heeft dit verweer naar geldend recht kans van slagen? Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

Vraag 1

De verschillende vormen van deelneming staan in art. 47 en 48 Sr. Medeplegen is een deelnemingsvorm en staat vermeld in art. 47 lid 1, sub 1 Sr (1 punt). Medeplichtigheid is ook een deelnemingsvorm en staat vermeld in art. 48 Sr (1 punt). Voor beide deelnemingsvormen gelden de vereisten van accessoriteit (1 punt) en dubbel opzet (1 punt). Met accessoriteit wordt de delictsafhankelijkheid van de deelnemingsvormen aangegeven. Deelneming als zodanig is nie strafrecht; slechts deelneming aan een bepaald nader genoemd strafbaar feit. Voor strafbare deelneming is vereist dat het strafbare feit is begaan. Alle delicten (misdrijven en overtredingen) kunnen worden medegepleegd. Dit is anders bij medeplichtigheid, waarvoor geldt dat er sprake moet zijn van een misdrijf (1 punt). Dubbel opzet houdt in dat zowel opzet op de deelnemingsgedraging als opzet op het strafbare feit waaraan wordt deelgenomen moet worden vastgesteld, mits dat strafbare feit (het gronddelict) een doleus delict is.

Naast deze algemene voorwaarden, gelden voor elke deelnemingsvorm bijzondere voorwaarden. De Hoge Raad omschrijft medeplegen als nauwe en bewuste samenwerking (1 punt). Deze omschrijving bevat een objectief deel (nauwe samenwerking) en een subjectief deel (bewuste samenwerking). In dat laatste deel vinden we het dubbel opzet, dat dus deel uit maakt van de bijzondere voorwaarden van medeplegen en dus niet twee keer afzonderlijk hoeft te worden vastgesteld. Voor medeplichtigheid geldt in algemene zin dat er sprake moet zijn van het bevorderen ofvergemakkelijken van het delict. Daarbij moeten de gedragingen van de medeplichtige enig effect hebben gehad op het strafbare feit (1 punt).

De Hoge Raad stelt dat het bij medeplegen moet gaan om samenwerking van voldoende gewicht of van een wezenlijke bijdrage aan het delict. Hier vinden we vooral een andere omschrijving van de objectieve zijde van het medeplegen. Aan de nauwe samenwerking worden bepaaldelijk eisen gesteld. De Hoge Raad heeft zich de laatste jaren vooral beziggehouden met de ondergrens van het medeplegen en de afbakening ten opzichte van medeplichtigheid. Voorkomen moet worden dat medeplegen wordt vastgesteld op basis van gedragingen die eerder doen denken aan medeplichtigheid. Indien op basis van die gedragingen toch medeplegen wordt vastgesteld, moet er meer zijn om te kunnen komen tot een samenwerking van voldoende gewicht. Dan moet bijvoorbeeld worden gekeken naar de rol voorafgaand, ten tijde of na afloop van het delict. Ook de onderlinge taakverdeling, het belang van de rol van de verdachte en het niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip zijn voor het vaststellen van medeplegen van belang. Het enkele niet distantiëren is op zichzelf niet voldoende om nauwe samenwerking aan te nemen (Overzichtsarrest medeplegen).

Kan de officier van justitie Daan vervolgen voor het medeplegen van afpersing? Is er sprake van nauwe samenwerking? Wat is het gewicht van de bijdrage van Daan? In casu zien we dat Kacper voorstelt om Marlon te overvallen, terwijl Daan dat wat ver vindt gaan en zijn twijfels uit. Het initiatief komt dan ook van Kacper en niet van Daan. Zij besluiten wel om een week later samen een kijkje te nemen bij het huis van Marlon, en gaan ook samen naar binnen waarbij zij op zoek zijn naar iets van waarde maar dat niet vinden. Vervolgens is het Kacper die Daan veelbetekenend aankijkt bij het zien van de rollen tape, waarna Daan wederom zijn twijfels uit en begint te protesteren. Opgemerkt dient te worden dat Daan zich tijdens het plegen van het delict niet distantieert, maar dat dat op zichzelf niet per se voldoende is voor het aannemen van medeplegen (Overzichtsarrest medeplegen). De enige gewelddadige gedraging van Daan tijdens het plegen van het delict die we hier zien is dat hij Marlon, op aandringen van Kacper, vast houdt zodat Kacper de portemonnee en huissleutels kan pakken. Kacper is degene die het geweld daadwerkelijk toepast, van een gelijkwaardige bijdrage lijkt dan ook geen sprake te zijn.

Inwisselbaarheid van rollen lijkt hier ook niet op te gaan; dat het initiatief van Kacper kwam doet er op zichzelf niet toe, maar Daan heeft tot tweemaal toe (expliciet dan wel impliciet) geprotesteerd tegen het plan van Kacper om Marlon te overvallen. Wanneer het dan toch gebeurd is Kacper diegene die Daan opdracht geeft om Marlon vast te houden. Gezien het passieve optreden van Daan en de opdrachten van Kacper aan hem lijkt het er hier niet op dat de rollen van Kacper en Daan inwisselbaar zijn. Hier kan tegenin worden gebracht dat de handeling van Daan, het vasthouden van Marlon, wel cruciaal is omdat het anders niet mogelijk was om de afpersing te plegen. In het antwoord dient ook meegewogen te worden dat Marlon op zijn buik wordt gelegd voordat Daan en Kacper de schuur verlaten en dat dat ook door Daan gedaan zou kunnen zijn. Van belang hierbij is dat zij vervolgens samen de schuur verlaten en Daan ‘voor dood’ achter laten. Ook spreken zij af om de buit later te verdelen, terwijl Kacper het tot die tijd in beheer zal houden. M.b.t. de buit zou ook nog opgemerkt kunnen worden dat driekwart daarvan door Kacper uit het huis wordt gehaald. Voor dit gedeelte konden maximaal 9 puntenwordenbehaald indien alle relevante gedragingen werden verwerkt en gewogen in het licht van het uitgangspunt dat de samenwerking van voldoende gewicht moet zijn. Hoe minder omstandigheden werden genoemd en hoe minder duidelijk de weging, hoe lager het aantal punten voor dit onderdeel. Het enkele noemen van omstandigheden zonder weging, kostte ook punten.

Indien wordt aangenomen dat er sprake is van nauwe samenwerking, moet het dubbel opzet worden vastgesteld (bewuste samenwerking). Ook indien van nauwe samenwerking geen sprake was en het antwoord het spoor van de medeplichtigheid ging volgen, diende dubbel opzet te worden vastgesteld.

Ten aanzien van opzet op de samenwerking moet worden bepaald of Daan willens en wetens met Kacper heeft samengewerkt. Die samenwerking blijkt uit het maken van een afspraak, het meegaan naar de plaats delict, het gedurende enige tijd vastpakken van Marlon en niet distantiëren (2 punten). Voor het vaststellen van het opzet op de medeplichtigheid (behulpzaamheid) konden min of meer dezelfdeomstandigheden worden betrokken (vooral het vasthouden van Marlon) en konden ook 2 punten worden gescoord. Het dubbel opzet op de afpersing is minder eenvoudig vast te stellen, omdat weliswaar het oogmerk was van Daan om zich wederrechtelijk te bevoordelen, maar het lastiger is om het opzet op het gebruik van geweld vast te stellen. Hier is het oogmerk niet op gericht, zodat kon worden volstaan met voorwaardelijk opzet. Door mee te gaan met Kacper en te blijven terwijl duidelijk is dat Kacper geweld niet schuwt aanvaardde Daan bewust de aanmerkelijke kans op dat geweld, zodat ook het opzet op het grondfeit kan worden aangetoond (2 punten). Ook het opzet op het grondfeit bij medeplichtigheid kan worden aangenomen, vooral omdat het opzet van Daan niet heel ver van dat van Kacper is gelegen. Ook voor dit onderdeel konden 2 punten worden behaald.

Vraag 2

Let op: bij deze vraag zijn geen deelpunten in de kantlijn weergegeven. Dit gaf de beoordelaar de vrijheid om een totaaloordeel te geven dat meer was dan de som der delen. Die vrijheid was gewenst vanwege het onderdeel nauwe samenwerking, waarvoor verreweg het grootste aantal punten werd toegekend. Het standaardantwoord dat de docent gebruikte kende wel deelpunten. Die zijn in dit standaardantwoord opgenomen.

Medeplegen is een deelnemingsvorm en staat vermeld in Titel V van het Tweede Boek, namelijk in art. 47 lid 1, sub 1 Sr (1 punt). Gelijk alle deelnemingsvormen gelden voor deelnemingsvormen twee algemene voorwaarden: accessoriteit en dubbel opzet (2 punten). Met accessoriteit wordt de delictsafhankelijkheid van de deelnemingsvormen aangegeven.

Deelneming als zodanig is niet strafbaart; slechts deelneming aan een bepaald nader genoemd strafbaar feit. Voor strafbare deelneming is vereist dat het strafbare feit is begaan. Anders dan bij medeplichtigheid, geldt dat alle delicten (misdrijven en overtredingen) kunnen worden medegepleegd. Daarvoor volstaat een verwijzing naar de wettekst, die kennelijk niet door iedereen tijdens het tentamen nauwkeurig werd bekeken. Dubbel opzet houdt in dat zowel opzet op de deelnemingsgedraging als opzet op het strafbare feit waaraan wordt deelgenomen moet worden vastgesteld, mits dat strafbare feit (het gronddelict) een doleus delict is.

Naast deze algemene voorwaarden, gelden voor elke deelnemingsvorm bijzondere voorwaarden. Zo ook voor medeplegen. Bij ontstentenis van een wettelijke definitie zijn we aangewezen op de Hoge Raad. Hij omschrijft medeplegen als nauwe en bewuste samenwerking ( 1 punt). Deze omschrijving bevat een objectief deel (nauwe samenwerking) en een subjectief deel (bewuste samenwerking). In dat laatste deel vinden we het dubbel opzet, dat dus deel uit maakt van de bijzondere voorwaarden van medeplegen en dus niet twee keer afzonderlijk hoeft te worden vastgesteld. In tentamens viel nogal eens op dat dubbel opzet naast bewuste samenwerking werd vastgesteld. Drievoudig opzet hoeft bij medeplegen in de regel niet te worden vastgesteld.

De Hoge Raad stelt dat het bij medeplegen moet gaan om samenwerking van voldoende gewicht of van een wezenlijke bijdrage aan het delict. Hier vinden we vooral een andere omschrijving van de objectieve zijde van het medeplegen. Aan de nauwe samenwerking worden bepaaldelijk eisen gesteld. De Hoge Raad heeft zich de laatste jaren vooralbeziggehouden met de ondergrens van het medeplegen en de afbakening met medeplichtigheid. Voorkomen moet worden dat medeplegen wordt vastgesteld op basis van gedragingen die eerder doen denken aan medeplichtigheid. Indien op basis van die gedragingen toch medeplegen wordt vastgesteld, moet er meer zijn om te kunnen komen tot een samenwerking van voldoende gewicht. Dan moet bijvoorbeeld worden gekeken naar de rol voorafgaand, ten tijde of na afloop van het delict. Ook de onderlinge taakverdeling, het belang van de rol van de verdachte en het niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip zijn voor het vaststellen van medeplegen van belang. Het enkele niet distantiëren is op zichzelf niet voldoende om nauwe samenwerking aan te nemen (Overzichtsarrest medeplegen). Indien de verdachte niet lijfelijk aanwezig is ten tijde van het delict, kan er toch sprake zijn van medeplegen. De rol van verdachte in het realiseren van het delict zal dan behoorlijk groot moeten zijn (Containerdiefstal-arrest).

In casu stapt Aris op Carl af en vraagt hij hem om hulp. Carl geeft hem die hulp door het bieden van concrete aanwijzingen. Die aanwijzingen zijn kennelijk niet voldoende om de cloud te hacken, want Carl moet nog meer hulp bieden door voor Aris een internetforum te openen en daarop in te loggen met zijn gebruikersnaam en wachtwoord. Carl opent een pagina waarop een stappenplan wordt omschreven om een cloud te hacken. Dit stappenplan helpt Aris om het delict computervredebreuk te plegen. Carl is ervan op de hoogte dat Aris toegang tot de cloud wil en beelden vernietigd wil hebben. Uit de casus blijkt dat een strafbaar feit is gepleegd, namelijk computervredebreuk (art. 138Ab Sr). Slechts wanneer uitdrukkelijk werd aangegeven dat dit delict is gepleegd, werd voor dit onderdeel 1 punt toegekend. Stellen dat computervredebreuk een strafbaar feit is (of zelfs een misdrijf, wat kennelijk voor velen van cruciaal belang was), leverde geen punten op, omdat een dergelijk antwoord niet duidelijk maakt dat dit strafbare feit is gepleegd.

Is er sprake van nauwe samenwerking? Wat is het gewicht van de bijdrage van Carl? In eerste instantie kan worden gesteld dat hij hulp verleent door concrete aanwijzingen te geven. Zou het daarbij zijn gebleven, dan was Carl geen medepleger, maar zou hij wellicht als medeplichtige kunnen worden gestraft. Carl staat, na het geven van concrete aanwijzingen, Aris toe ter plekke een poging te wagen de cloud te hacken. Carl is bij die poging kennelijk bij aanwezig. Als de hack dan niet lukt, neemt Carl plaats achter de computer en opent hij een internetforum en logt hij in met zijn gebruikersnaam en wachtwoord.

Vervolgens opent Carl een pagina waarop een stappenplan wordt omschreven om een cloud te hacken. Met dit stappenplan lukt het Aris het delict te plegen. Waar dat gebeurt, vertelt de casus niet, zodat geen verschil is gemaakt in studenten die ervan uitgingen dat Carl bij de hack aanwezig is en studenten die ervan uitgingen dat hij daarbij niet aanwezig was. Voor het beantwoorden van dit onderdeel konden maximaal 11 punten worden gehaald. Het toegekende puntenaantal hing af van een aantal factoren:

  • Zijn alle omstandigheden die in de casus werden genoemd meegenomen en meegewogen in de beoordeling? Hoe minder omstandigheden werden vermeld, hoe lager het aantal punten.
  • Werd bij de beoordeling van de gedragingen van Carl gebruik gemaakt van termen als ‘geholpen’, ‘vergemakkelijkt’ of ‘bevorderd’, kortom termen die verwijzen naar medeplichtigheid in plaats van naar de voor medeplegen vereiste nauwe samenwerking? Het gebruik van die woorden is verwarrend en op basis daarvan tot het oordeel komen dat er sprake is van nauwe samenwerking niet juist, mede gelet op het overzichtsarrest.
  • Werd stilgestaan bij de vraag of de gedragingen duiden op hulpverlening en ingegaan op de vraag of er meer was, namelijk een samenwerking van voldoende gewicht? Wanneer niet werd stilgestaan bij het karakter van de handelingen van Carl en – in het licht van het overzichtsarrest – werd nagegaan of er sprake was van meer dan het bevorderen van het delict door Aris, kostte dat een aantal punten. Juist wanneer een weging zichtbaar werd gemaakt (en dus de relatie met medeplichtigheid uitdrukkelijk in het antwoord werd genoemd), kon het maximale aantal punten worden gehaald. Studenten die alle omstandigheden noemden en tot het oordeel kwamen dat er sprake was van nauwe samenwerking konden maximaal 7 punten krijgen.
  • Hoe werden de voorgeschreven arresten gebruikt? Opvallend was dat soms vrij (lees: te) eenvoudig de onderhavige casus werd gelijkgeschakeld met bestudeerde rechtspraak, zoals het Containerdiefstal-arrest of het arrest Wormerveerse brandstichting. Het gebruik maken van die arresten ter onderbouwing van het eigen oordeel is iets anders dan de casus gelijkschakelen met de casus die aan deze arresten ten grondslag ligt. Wie deze casus goed kent, ziet dat zij niet gelijk zijn aan de casus in het tentamen. Het overzichtsarrest werd vaak genoemd en gebruikt. Daarbij viel op dat de in dat arrest genoemde omstandigheden als cumulatieve voorwaarden werden gepresenteerd. Dat wijst op een verkeerde lezing van het arrest. Studenten verkeerden soms in de veronderstelling dat alle elementen uit het arrest moesten worden genoemd, ook die in casu niet van toepassing waren. Die ‘overkill’ aan argumenten werd in negatieve zin meegenomen in de totale beoordeling van het antwoord of er sprake was van nauwe samenwerking. Als het overzichtsarrest iets duidelijk maakt, is dat de gezichtspunten geen cumulatieve voorwaarden zijn die een voor een moeten worden afgevinkt.

Een antwoord zou als volgt kunnen luiden. De gedragingen van Carl wijzen op het verlenen van hulp aan Aris. Het geeft inlichtingen, gelegenheid en middelen om te hacken, maar voert verder geen handelingen uit. Tegelijkertijd zijn de handelingen van Carl voor Aris van bijzonder groot belang. Het voert te ver om hier te spreken van inwisselbaarheid van rollen, omdat duidelijk is dat Aris de hack wil plaatsen. Carl maakt gelet op de casus geen aanstalten zelf te gaan hacken; zijn rol is verschaffen van zoveel mogelijk bruikbare informatie. Ook van een eerder tot stand gekomen taakverdeling is geen sprake. Aris komt binnen en stelt Carl een vraag.

Wellicht zou kunnen worden gesteld dat de taken ten tijde van de totstandkoming van het delict werden verdeeld (Carl maakt de hack mogelijk door informatie te verschaffen, waarop Aris de hack vervolgens plaatst). Belangrijker is echter dat het er veel van weg heeft dat Aris zonder Carl weinig kon uitrichten. Het is Carl die toegang heeft tot een obscuur forum en het is Carl die zich daartoe toegang verschaft en een stappenplan tevoorschijn haalt en dat vervolgens aan Aris geeft. Het is met behulp van dit stappenplan dat de hack wordt geplaatst en de beelden worden verwijderd. Maakt het dan uit dat niet duidelijk is waar Carl was ten tijde van de hack? Sommige studenten zullen wellicht denken dat Carl er bij was. Dan ligt het voor de hand te denken dat de handelingen van Aris direct volgden op die van Carl wat de conclusie rechtvaardigt dat de bijdrage van Carl aan het delict verder wordt versterkt. Afwezigheid van Carl hoeft aan het aannemen van medeplegen niet in de weg te staan. Immers, het belang van de gedragingen van Carl en de informatie die hij boven water haalt, is zo wezenlijk voor het begaan van het delict, dat de gedragingen meer omvatten dan het enkele geven van gegevens, middelen en inlichtingen en gesproken kan worden van een nauwe samenwerking tussen Carl en Aris.

Is er sprake van bewuste samenwerking? De bewuste samenwerking lijkt vrij eenvoudig uit de casus te kunnen worden afgeleid. Carl is Aris twee keer ter wille en hij weet waar hij Aris bij helpt. Eerst geeft hij hem concrete aanwijzingen, vervolgens levert hij hem een stappenplan om de cloud te kunnen hacken. Indien we niet twijfelen aan de nauwe samenwerking, kan op basis hiervan worden aangenomen dat Carl opzet heeft om met Aris samen te werken. Velen stelden dat uit de nauwe samenwerking de bewuste samenwerking volgt. Dat is niet onjuist, maar verdient in een tentamen toch op zijn minst een korte toelichting. Voor dit onderdeel konden maximaal 2 punten worden gehaald. Het beantwoorden van de vraag met behulp van voorwaardelijk opzet lijkt niet nodig, maar werd niet fout gerekend, mits aan de eisen van het voorwaardelijk opzet werd voldaan.

Is er sprake van opzet op het grondfeit? Ook hier werd voorwaardelijk opzet massaal van stal gehaald. Uit de casus blijkt niet letterlijk dat hij wil hacken, maar het opzet op het binnendringen kan impliciet wel uit de casus worden afgeleid, bijvoorbeeld uit het volgende: ‘Aris vertelt Carl niet waarom hij toegang tot de cloud wil, en de beelden vernietigd wil hebben. Carl vertelt aan Aris dat het soms eenvoudig kan zijn om een cloud te hacken, en geeft hem concrete aanwijzingen hoe hij dat moet aanpakken. Carl start zijn computer op, en geeft aan Aris toestemming ter plekke een poging te wagen de cloud te hacken.’ Opnieuw werd toepassing van voorwaardelijk opzet niet fout gerekend, mits die toepassing correct was. Dan zou het antwoord moeten luiden dat er naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestaat dat door het geven van informatie over het binnendringen in een cloud in een cloud wordt binnengedrongen, waarvan Carl zich bewust was (althans het niet anders kan zijn dan dat Carl zich daarvan bewust was), terwijl door die informatie toch te verschaffen hij die kans op het binnendringen in een cloud ook heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). Opvallend was dat veel studenten het opzet op de computervredebreuk vaststelden. Daar ziet het opzet echter niet op. Zoals veel studenten terecht weergaven ziet opzet op alles wat na opzet in de delictsomschrijving staat vermeld (behalve de wederrechtelijkheid). Die theorie werd evenwel niet altijd goed toegepast. Dat is studenten aangerekend. Voor dit onderdeel konden maximaal 2 punten worden gehaald.

Vraag 3

Het enkele noemen van de drie invalshoeken is niet genoeg voor het volledige aantal punten dat voor deze vraag kon worden behaald. Daarvoor was ook een toelichting bij die punten vereist. Die toelichting kon op meerdere manieren plaatsvinden. Hieronder volgen enkele elementen die bij de beantwoording van deze vraag werden goedgekeurd.

De Hullu geeft drie opties:

  • Het toerekenen van subjectieve bestanddelen van de natuurlijke persoon (= de dader van het strafbare feit) aan de rechtspersoon. In hoeverre opzet/culpa kan worden toegerekend aan de rechtspersoon zal afhangen van de rechtspersoon waar de natuurlijke persoon in dienst is, de interne organisatie van die rechtspersoon, de taken en verantwoordelijkheden van de natuurlijke persoon. Toerekening zal meer voor de hand liggen wanneer het gaat om een bestuurder (van een niet al te grote of complexe rechtspersoon) (1 punt).
  • Het perspectief van de rechtspersoon zelf. Het gaat dan om het afleiden van opzet/culpa uit de bedrijfspolitiek, bepaalde besluitvorming of feitelijk door de rechtspersoon bevorderde handelingen, kortom, het psychisch klimaat binnen de rechtspersoon (1 punt).
  • Een gecombineerde beoordeling. Ook bijeengeharkt of gefragmenteerd opzet/culpa genoemd. In dat geval gaat het om elementen uit de vorige opties. Bij deze optie moest worden toegelicht wat met bijeengeharkt opzet/culpa wordt bedoeld (1 punt).

Elementen die bij de beoordeling onder meer werden meegewogen, zijn:

  • De IJzerdraadcriteria omvat ook een subjectief elementen, namelijk in de vorm van aanvaarding. Als aanvaarden vaststaat, is niet veel extra nodig om opzet/culpa vast te stellen, al hangt die af van de delictsomschrijving in de concrete zaak (1 punt).
  • Het vaststellen van opzet/culpa betreft een casuïstische beoordeling. Het gaat erom dat de rechtspersoon een eigen verwijt kan worden gemaakt. Ook voor de rechtspersoon geldt geen straf zonder schuld. Ook hier geldt de onschuldpresumptie. De opties op basis waarvan opzet/culpa is vastgesteld moeten in de motivering van de rechter tot uitdrukking komen (1 punt).
  • Het perspectief van de rechtspersoon zelf. Het gaat dan om het afleiden van opzet/culpa uit de bedrijfspolitiek, bepaalde besluitvorming of feitelijk door de rechtspersoon bevorderde handelingen, kortom, het psychisch klimaat binnen de rechtspersoon. Deze variant ligt voor de hand bij een bekennende verklaring door de rechtspersoon. Culpoze delicten lenen zich hier goed voor (nadruk op de normatieve zijde; normschending enz.). (1 punt)

Vraag 4

Strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en door rechtspersonen (art. 51 lid 1 Sr). Een gemeente is een rechtspersoon, namelijk een publiekrechtelijke rechtspersoon (art. 2:1 lid 1 BW). Vervolging van publiekrechtelijke rechtspersonen, anders dan de staat, is mogelijk mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze zijn omschreven in het Pikmeer II arrest. In dat arrest besliste de HR dat een publiekrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde de staat, niet strafrechtelijk kan worden vervolgd in geval van een specifiek aan haar opgedragen bestuurstaak (r.o. 5.4). Strafrechtelijke vervolging is wel mogelijk. Immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen, anders dan de staat, kan slechts dan worden aangenomen als de gedragingen naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen. In andere gevallen wordt immuniteit niet aangenomen en is een publiekrechtelijke rechtspersoon vervolgbaar (r.o. 5.7).

In casu gaat het om een bocht in de weg die als gevaarlijk bekend staat en waaraan werkzaamheden moeten worden verricht. De vraag is of het verrichten van wegwerkzaamheden (waaronder het vervangen van het wegdek) naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak. Hoewel de gemeente eigenaar zal zijn van de weg en de gemeente de noodzakelijke verbeteringen aan de weg kan aanbrengen, kan de gemeente deze werkzaamheden ook door derden laten verrichten, die op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen. Er is in casu dus geen immuniteit en dus kan de gemeente worden vervolgd.

Dat de gemeente kan worden vervolgd, maakt het mogelijk de volgende vraag te beantwoorden, namelijk of de gemeente dader kan zijn van het in de casus genoemde strafbare feit (dood door schuld, art. 307 Sr). Verschillende stappen moeten voor het beantwoorden van deze vraag worden gezet. De eerste vraag is of er sprake is van een rechtspersoon. In casu is dat het geval: een gemeente is een publiekrechtelijke rechtspersoon (art. 2:1 lid 1 BW). De tweede vraag is of een gemeente dood door schuld kan begaan. Het antwoord op die vraag luidt positief. In beginsel kunnen rechtspersonen alle commune delicten begaan, dus ook dood door schuld. De uitzondering, namelijk kwaliteitsdelicten, is hier niet aan de orde. De derde vraag is of de rechtspersoon dader is. Om deze vraag te beantwoorden moet gebruik gemaakt worden van het Zijpe- of Drijfmestarrest. In dat arrest komt naar voren dat voor het vaststellen van daderschap redelijke toerekening het te gebruiken criterium is. Nadere invulling van dit criterium kan plaatsvinden door een oriëntatiepunt, namelijk of de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden.

Dit oriëntatiepunt wordt nader ingevuld aan de hand van een aantal omstandigheden:

  • het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon (i.c. is de persoon die heeft nagelaten werkzaamheden te verrichten aan de bocht teneinde deze veiliger te maken, een ambtenaar, in dienst van de gemeente Fryske Marren)
  • De gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon (i.c. gaat het om het uitvoeren wegwerkzaamheden, waarvan kan worden aangenomen dat zij tot de normale activiteiten van een gemeente behoren)
  • De gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf (i.c. zal het door schuld veroorzaken van de dood van een (vermoedelijke) inwoner van de gemeente de gemeente niet dienstig zijn geweest)
  • De rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de verboden gedraging al dan niet zou plaatsvinden (feitelijk kunnen ingrijpen) en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging (blijkbaar billijken). (i.c. zal beschikken kunnen worden aangenomen, nu het gaat om een ondergeschikte die door haar gierigheid niet de noodzakelijke werkzaamheden uitvoert, terwijl de gemeente op de hoogte is van de noodzaak van de uit te voeren werkzaamheden en kan ingrijpen en haar kan opdragen de werkzaamheden te verrichten) (i.c. zal het aanvaarden ook kunnen worden aangenomen, niet omdat er sprake is van opzet, maar omdat onvoldoende zorg is betracht het ongeval te voorkomen. De gemeente heeft de ambtenaar jarenlang haar gang laten gaan en de gevaarlijke situatie laten voortbestaan, terwijl het tot de verplichting van de gemeente kan worden gerekend dat zij binnen de gemeentegrenzen waakt voor de verkeersveiligheid).

Vraag 5

Medeplichtigheid is een deelnemingsvorm die staat vermeld in artikel 48 Sr. Het gaat bij medeplichtigheid om het behulpzaam zijn bij, of het gelegenheid, middelen, inlichtingen verschaffen tot het plegen van een misdrijf. Het dient daarbij te gaan om het opzettelijk bevorderen of vergemakkelijken van het plegen van het misdrijf (art. 49 lid 4 Sr).

Voor medeplichtigheid geldt een bijzonder accessoriteitsvereiste. Er moet namelijk sprake zijn van een misdrijf. Dat is het geval, nu artikel 350a Sr in Boek II van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen. Ruchel moet gelegenheid, middelen of inlichtingen hebben verschaft tot het plegen van het misdrijf of behulpzaam zijn geweest bij het plegen van het misdrijf. Dat is het geval, zij heeft aantekeningen gemaakt, deze op een USB stick gezet en me egenomen naar de afspraak met Dudel. Haar medeplichtigheidshandeling moet enigszins effectief zijn geweest. Dat is i.c. het geval, nu zonder de gegevens op haar USB-stick het voor Dudel niet kenbaar was hoe de patiëntengegevens zouden moeten worden aangepast. Voorts dient bij medeplichtigheid sprake te zijn van dubbel opzet: opzet op de medeplichtigheidshandeling en opzet op het grondfeit.

Ruchel heeft zuiver opzet gehad op de medeplichtigheidshandeling. Zij heeft willens en wetens inlichtingen verschaft aan Dudel en de gelegenheid verschaft om de gegevens te kopiëren. Ruchel heeft zelf de aantekeningen gemaakt die later door Dudel zijn toegevoegd aan het elektronisch patiëntendossier en deze ook digitaal beschikbaar gesteld op haar USB-stick. Zij heeft voorts nader gelegenheid geboden om het misdrijf te plegen, althans dat gemakkelijker gemaakt, door de USB-stick waarop de gegevens waren opgeslagen bij Dudel achter te laten terwijl zij naar de wc ging. Zij wilde het misdrijf vergemakkelijken of bevorderen, zij was namelijk radeloos en zij wilde dat Dudel het patiëntendossier aan zou passen. Bovendien weet zij dat Dudel ICT-er is. Zij heeft bewust met hem afgesproken, haar goede vriend.

OF

Ruchel heeft geen zuiver opzet gehad op de medeplichtigheidshandeling, omdat zij per ongeluk haar USB-stick op tafel liet liggen/anderszins niet uit de casus blijkt dat zij willens en wetens handelde. Haar opzet kan echter ook in voorwaardelijke zin worden aangetoond.

Volgens HR HIV-1 kan voorwaardelijk opzet worden bewezen indien Ruchel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg intreedt, namelijk dat zij medeplichtig zou zijn. Was er een aanmerkelijke kans dat zij medeplichtig zou zijn, m.a.w. behulpzaam zou zijn of inlichtingen/gelegenheid zou verschaffen? Misschien niet onder normale omstandigheden. Het zou raar zijn als de kans aanmerkelijk is dat een willekeurige vriend met wie ze koffie drinkt de inhoud van haar USB-stick zou kopiëren. Dudel is echter een goede vriend van haar, bovendien ICT-er, en zij lucht haar hart bij hem. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat zij, door haar USB-stick te laten liggen behulpzaam is bij het begaan van het misdrijf (te weten artikel 350a Sr). Daarvan is de gemiddelde derde zich onder deze omstandigheden bewust, dus zij ook. Bovendien heeft zij de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij gelegenheid zou verschaffen tot het begaan van het misdrijf, nu zij deze kans op de koop toe heeft genomen door de USB-stick zo op tafel te laten liggen. Zij heeft bijvoorbeeld niet de USB stick meegenomen naar de wc.

Ruchel heeft zuiver opzet gehad op het grondfeit (artikel 350a Sr). Het was haar bedoeling dat Dudel iets met de USB-stick zou doen, namelijk het patiëntendossier aan te passen door het systeem te hacken en wel met de gegevens uit haar aantekeningen. Ruchel weet dat Dudel een ICT-deskundige is, Dudel weet dat zij dat weet.

Zij vertelt hem niet alleen wat zich heeft afgespeeld op de afdeling spoedeisende hulp, maar heeft sterk benadrukt dat zij het niet alleen erg zou vinden als Yankel er mee weg komt, maar ook dat zij vreest dat er een voor de gezondheid van patiënten gevaarlijke situatie is ontstaan. Verder lijkt het redelijk om aan te nemen dat zij niet voor niets de door haar opgemaakte gegevens meeneemt naar een koffieafspraak met Dudel, zegt dat ze niet weet wat ze ermee kan doen om ze vervolgens bij hem achter te laten. Het is haar bedoeling dat hij het patiëntendossier aanpast.

OF

Ruchel heeft geen zuiver opzet gehad op het grondfeit, omdat zij per ongeluk haar USB-stick op tafel liet liggen/anderszins niet uit de casus blijkt dat zij willens en wetens handelde. Haar opzet kan echter ook in voorwaardelijke zin worden aangetoond.

Volgens HR HIV-1 kan voorwaardelijk opzet worden bewezen indien zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg intreedt, namelijk dat het patiëntendossier op illegale wijze wordt gewijzigd (artikel 350a Sr). Was er een aanmerkelijke kans dat Dudel het patiëntendossier op illegale wijze zou wijzigen (artikel 350a Sr)? Misschien niet onder normale omstandigheden. Naar algemene ervaringsregels zou het raar zijn als de kans aanmerkelijk is dat een willekeurige vriend met wie ze koffie drinkt de inhoud van haar USB-stick zou kopiëren en vervolgens het ziekenhuissysteem zou hacken en de gegevens in het patiëntendossier zou aanpassen. Dudel is echter een goede vriend van haar, bovendien ICT-er, en zij lucht haar hart bij hem. Door haar USB-stick te laten liggen is de kans aanmerkelijk dat hij het feit, het veranderen van de gegevens, pleegt. Daarvan is de gemiddelde derde zich onder deze omstandigheden bewust, dus zij ook. Bovendien heeft zij de aanmerkelijke kans dat hij het grondfeit zou begaan ook aanvaard, nu zij deze kans op de koop toe heeft genomen door de USB-stick zo op tafel te laten liggen. Zij heeft bijvoorbeeld niet de USB-stick meegenomen naar de wc. Het verweer van de raadsman heeft naar geldend recht geen kans van slagen.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Boeksamenvatting bij Elementair materieel strafrecht - Ter Haar e.a. - 3e druk

Boeksamenvatting bij Elementair materieel strafrecht - Ter Haar e.a. - 3e druk


Wat is het (materieel) strafrecht? - Chapter 1

Inleiding

Het materieel strafrecht gaat over welk gedrag strafbaar is. Het is de tegenhanger van het formele strafrecht, waar procedureregels worden behandeld. Het materieel strafrecht gaat over de geboden (niet iemand vermoorden, verkrachten etc.) maar het geeft ook regels die gaan over wanneer je als dader kan worden aangemerkt (medeplegen bijvoorbeeld). In het formele strafrecht worden als het ware de spelregels vastgesteld van de aansprakelijkheidsvraag die wordt gesteld in het materieel strafrecht.

Wat is een strafbaar feit?

Wat zijn de voorwaarden voor een strafbaar feit

Het strafbare feit wordt in de ten laste legging omschreven en bepaalt het speelveld van het strafproces. Er moet aan vier voorwaarden worden voldaan om te kunnen spreken van een strafbaar feit.

  • Er moet sprake zijn van een menselijke gedraging;

  • Die past binnen een wettelijke delictsomschrijving;

  • Die wederrechtelijk is;

  • En aan schuld van de verdachte te wijten is.

De menselijke gedraging

Een gedraging kan zijn een handelen of een nalaten. Het houdt in dat er een zekere mate van wil aanwezig moet zijn (geweest) die heeft geleid tot de gedraging.

Een formeel omschreven delict houdt in dat de gedraging op zich strafbaar is gesteld. Bijvoorbeeld diefstal. Een materieel omschreven delict houdt in dat er een bepaald gevolg moet zijn ingetreden. Bijvoorbeeld bij doodslag. In geval van een materieel omschreven delict moet er sprake zijn van causaal verband tussen de gedraging (schieten) en het gevolg (de doodslag).

De wettelijke delictsomschrijving

Uit art. 1 Sr blijkt dat er geen strafbaar feit bestaat dan uit kracht van een daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling. Ook wel bekend als het legaliteitsbeginsel. In de bepaling is een omschrijving gegeven van het strafbare feit. De omschrijving bestaat uit bestanddelen. Een bestanddeel is een vereiste waar de strafbare gedraging aan moet voldoen. Aan alle bestanddelen moet zijn voldaan om te kunnen spreken van een strafbaar feit.

In sommige gevallen staat er in de delictsomschrijving ook een strafbedreiging. In het Wetboek van Strafrecht (WvSr) is dat altijd het geval. In bijzondere bepalingen, zoals de Opiumwet, staan de strafbedreigingen vaak in een aparte bepaling.

Wederrechtelijkheid en schuld

Wederrechtelijkheid en schuld zijn kernvoorwaarden van het strafbare feit. Soms staan ze expliciet genoemd in de delictsomschrijving en soms niet. Dit verschil in opschrijven doet echter niet af aan het feit dat ze altijd relevant zijn. Als ze expliciet genoemd zijn in de delictsomschrijving zijn wederrechtelijkheid of schuld bestanddeel van het strafbare feit. Als ze niet expliciet worden genoemd heten ze ‘elementen’. In geval van elementen kan er een straf of schulduitsluitingsgrond bestaan waardoor de verdachte, hoewel hij het feit heeft begaan, alsnog niet schuldig wordt geacht.

Welke soorten strafbare feiten zijn er?

Er bestaan verschillende soorten strafbare feiten. Het belangrijkste verschil is het verschil tussen overtredingen (minder ernstige feiten) en misdrijven (ernstigere feiten). Het is van belang omdat bij misdrijven opzet en/of schuld relevant zijn. Bij een overtreding heb je vaak geen subjectieve bestanddelen. De gevolgen zijn dus anders. Een overtreding kan je bijvoorbeeld ook niet medeplegen.

Onderverdelingen

  • Commune delicten en delicten uit bijzondere wetgeving

Commune delicten worden strafbaar gesteld in het wetboek van Strafrecht (WvSr). Binnen het WvSr is een onderverdeling gemaakt van strafbare feiten per rechtsgoed (openbare orde, persoonlijke vrijheid etc.). De bijzondere wetten zijn specifieke wet. Let op! Bijzondere wetgeving gaat altijd voor commune wetgeving!

  • Krenkings- en gevaarzettingsdelicten

Een krenkingsdelict stelt de daadwerkelijke krenking strafbaar. Bijvoorbeeld mishandeling. In een gevaarzettingsdelict wordt het veroorzaken van gevaar strafbaar gesteld. De gevaarzettingsdelicten kunnen worden onderverdeeld in concrete en abstracte gevaarzettingsdelicten. Concrete gevaarzettingsdelicten houden in dat het gevaar zich feitelijk heeft voorgedaan, abstract houdt in dat er een vermoeden bestaat dat een bepaalde gedraging gevaarlijk is voor het rechtsgoed (dronken autorijden). Het gevaar hoeft niet daadwerkelijk plaats te hebben gevonden.

  • Formele en materiele delicten

Voor formele delicten is de handeling op zich al voldoende. De gedraging is dus voltooid zonder dat er een bepaald gevolg moet intreden. Bijvoorbeeld het op zak hebben van een pistool. Het zijn dus ook vaak gevaarzettingsdelicten. Materieel omschreven delicten hebben het gevolg als centraal punt en de eventuele gedraging die daartoe heeft geleid. Dit zijn dan dus ook vaak krenkingsdelicten. Het onderscheid is helaas niet altijd even duidelijk.

  • Kwaliteitsdelicten en algemene delicten

Algemene delicten kunnen door iedereen worden gepleegd. Kwaliteitsdelicten kunnen enkel door iemand van een bepaalde hoedanigheid worden gepleegd.

  • Commissie- en commissiedelicten

Commissiedelicten zijn strafbare feiten die ontstaan door handelen. Een omissiedelict is een delict dat wordt begaan door een nalaten. Ofwel het niet handelen. Je hebt in dat laatste geval dan een gebodsnorm geschonden, bijvoorbeeld onder het genot van een glas wijn toekijken terwijl iemand verdrinkt. De uitzondering is het oneigenlijk emissiedelict. Dat zijn commissiedelicten die worden begaan door een nalaten. Bijvoorbeeld het niet voldoende voeden van een kind waardoor het zwaar letsel oploopt.

Wat is de plaats van het legaliteitsbeginsel in het strafrecht?

Wat vereist het legaliteitsbeginsel?

Het legaliteitsbeginsel eist dat alle wetgeving duidelijk, verifieerbaar en non-retrospectief is. Het wordt ook wel uitgelegd als het ‘nullum crime, noela poena sine lege’ (geen delict zonder voorafgaande strafbepaling). Er is dus geen sprake van terugwerkende kracht. Een straf van een strafbaar feit met terugwerkende kracht verhogen is dus ook een schending van het legaliteitsbeginsel. Het legaliteitsbeginsel beschermt tegen willekeurige of terugwerkende bestraffing door de staat. Van belang daarbij is ook dat de wet duidelijk moet zijn geformuleerd, zodat je ook daadwerkelijk weet (of in ieder geval kan inschatten) wat strafbaar is. Dit is van belang voor de geldigheid van het legaliteitsbeginsel. Je moet kunnen kiezen om een strafbaar feit te begaan of niet. Dat kan enkel het geval als er duidelijkheid bestaat over wat er strafbaar is.

Een delictsomschrijving is voldoende duidelijk als de burger met behulp van de bewoordingen, jurisprudentie of rechtsgeleerd advies kan weten welk handelen en nalaten strafbaar is. Dit wordt ook wel (in het internationaal recht) ‘accessibility’ en ‘foreseeability’ genoemd. Toegankelijkheid en voorspelbaarheid dus. Wat wel kan is dat delictsomschrijvingen die altijd enigszins vaag moeten zijn (om zo een reeks aan delicten te kunnen dekken) nader worden gespecificeerd in de rechtspraak. Dat is niet direct strijdig met het legaliteitsbeginsel.

Hoe worden regels geïnterpreteerd?

Een bepaling moet altijd op bepaalde wijze worden aangepast (door interpretatie) aan de veranderende maatschappelijke omstandigheden. De grens ligt bij analoge interpretatie. Het resultaat van de interpretatie mag geen afbreuk doen aan de essentie van de strafbepaling en moet redelijkerwijs te voorzien zijn geweest. Er zijn dus goede argumenten nodig om een extensieve interpretatie toelaatbaar te laten zijn (aldus het EHRM). Het wordt niet vaak aangenomen maar een goed voorbeeld is de zaak Dragotinio v. Romania.

Welke interpretatiemogelijkheden zijn er?

  • Grammaticale interpretatie gaat uit van de letter van de wet;

  • Wetshistorische interpretatie gaat uit van de ontstaansgeschiedenis;

  • Systematische interpretatie gaat uit van de plaats van de regel in de wet;

  • Teleologische interpretatie gaat uit van het maatschappelijk doel dat de wetgever wilde dienen;

  • Anticiperende interpretatie gaat over het vooruitlopen op wetgeving die nog niet is ingevoerd.

Hoe werkt het verbod op terugwerkende kracht?

Een daad kan niet met terugwerkende kracht strafbaar gemaakt worden. Als wetgeving veranderd wordt met betrekking tot verjaring is dit echter wel meteen van toepassing, zelfs al was dit ten tijde van het delict nog niet het geval. Al verjaarde delicten blijven ongemoeid. De wetgeving kan natuurlijk ook ten voordele van de verdachte veranderen. Het daarvoor relevante gebod staat in artikel 1 lid 2 WvSr. Hieruit blijkt dat als de delictsomschrijving wordt gewijzigd - in lopende vervolgingen - de wijziging met onmiddellijke ingang (en dus zonder toetsing van de strafwaardigheid van de verdachte) moet worden toegepast. Als het gaat om een gewijzigde delictsomschrijving die positief uitpakt voor de verdachte, moet wel eerst blijken dat de wetgever anders is gaan denken over de strafwaardigheid van het door de verdachte gepleegde feit, voordat de gunstige wijziging daadwerkelijk op hem van toepassing is.

Rechtsmacht?

Onder de rechtsmacht (jurisdictie) van een staat wordt verstaan het bereik dat de staat aan de strafwet heeft gegeven. Het is dus feitelijk de bevoegdheid die de staat zichzelf heeft gegeven om de strafwet toe te passen. Zonder deze rechtsmacht is er geen aansprakelijkheid. Zonder rechtsmacht kan de staat immers niemand veroordelen.

De staat heeft onder andere rechtsmacht als het strafbare feit op haar grondgebied is begaan. Dit heet ook wel het territorialiteitsbeginsel. Er bestaan nog meer beginselen en die komen tot uitdrukking in art. 2-8d van het WvSr.

In art. 2 WvSr wordt het ‘territorialiteitsbeginsel’ verder uitgewerkt. In artikel 4 WvSr wordt duidelijk dat de strafwet ook van toepassing is op iedere Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf. Er worden een aantal feiten in dit artikel opgenoemd, zoals misdrijven tegen de fysieke integriteit van de koning. Dit wordt het beschermingsbeginsel genoemd. In artikel 5 staat dat de strafwet van toepassing is op een Nederlander die buiten Nederland een misdrijf pleegt tegen een Nederland. Dit is het ‘passief personaliteitsbeginsel’. Het actief personaliteitsbeginsel staat in artikel 7 WvSr en houdt in dat de strafwet van toepassing is op Nederlanders die zich buiten Nederland schuldig maken aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. Dit is dus een vereiste van dubbele strafbaarheid. Zowel in Nederland als het buitenland. Dit geldt niet voor de in artikel 7 lid 2 WvSr genoemde misdrijven, zoals bijvoorbeeld sekstoerisme. In de artikelen 8b en 8c WvSr staan artikelen die Nederland geen eigen rechtsmacht geven maar een mogelijkheid deze van een andere staat af te leiden. In artikel 8c WvSr staat dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de vreemdeling die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld, de vreemdeling zich in Nederland bevindt, uitlevering is geweigerd. Nederland treedt als het ware op als zaakwaarnemer voor de strafrechtelijke belangen van de andere staat.

Het Universaliteitsbeginsel is het laatste beginsel. Op basis van dit beginsel kunnen personen die een misdrijf hebben begaan die verder geen enkele band met een staat hebben maar toch door die staat vervolgd worden. Het gaat daarbij om misdrijven die door de internationale gemeenschap als heel erg ernstig worden beschouwd. Samengevat moet duidelijk zijn geworden dat er een aanknopingspunt moet zijn voor de Nederlandse staat om jurisdictie te mogen claimen in de zin van het toepassen van zijn strafwetten op een persoon.

Ne bis in idem - beginsel?

Het ‘ne-bis-in-idem’-beginsel houdt in dat je niet twee of meer keer vervolgd mag worden voor een feit waarover al onherroepelijk door een rechter is beslist. Het ne-bis-in-idem beginsel is neergelegd in artikel 68 WvSr. Het beginsel is vrijwel universeel en is in meerdere verdragen vastgelegd. In Amerika wordt het ook wel ‘double jeopardy’ genoemd.

Hetzelfde feit?

Hetzelfde feit uit artikel 68 WvSr is een belangrijk begrip. De criteria van dat artikel zijn van toepassing voor meerdere artikelen, namelijk 313 Sv, 74 WvSr, 5:43 Awb en 5:44 Awb. Het woord ‘feit’ zoals in artikel 68 WvSr betekent niet ‘strafbaar feit’. Het gaat namelijk om het materiele gebeuren, niet de juridische kwalificatie. Het EHRM noemt het ‘same offence’. Er mag volgens het EHRM geen acht meer worden geslagen op de legal characterisation van de feiten, enkel de feiten zelf mogen als uitgangspunt worden genomen in de vergelijking. Een voorbeeld is het arrest van het EHRM ‘Maresti v. Croatia (No. 55759/07)’. Ook de Hoge Raad kijkt voornamelijk naar feitelijke gebeurtenissen. Toch lijkt de toetsing door de Hoge Raad niet helemaal overeen te komen met die van het EHRM. Volgens de Hoge Raad handelen ze zelf niet in strijd met het beleid van het EHRM, maar de vraag is of dit waar is. De Hoge Raad ziet namelijk nog wel een - kleine - rol voor de juridische toets, in die zin dat ze vinden dat de strekking van de delictsomschrijving niet wezenlijk uiteen mag lopen. Zo zeggen ze een soort vangnet gecreëerd te hebben voor onaanvaardbare uitkomsten. Bijvoorbeeld een veroordeling voor iets kleins, waar achteraf nog iets heel groots relevant blijkt te worden.

Het woord ‘vervolgen’ in ‘niet andermaal vervolgen voor hetzelfde feit’?

Hier onder moet worden begrepen het door het OM betrekken van de strafrechter in een strafzaak en het opleggen van een strafbeschikking door het OM. Dit is anders als er bijvoorbeeld al een bestuursrechtelijke uitspraak is gedaan. In dat geval is artikel 68 WvSr strikt genomen niet van toepassing omdat er geen sprake is van meerdere onherroepelijke beslissingen van de strafrechter. Dit gaat echter niet op als de bestuursrechtelijke uitspraak een ‘criminal charge’ inhoudt in de zin van artikel 6 EVRM. In dat geval kan wel strijd met het ne-bis-in-idembeginsel ontstaan. Of er sprake is van een dergelijke criminal-charge kan worden beoordeeld aan de hand van de ENGEL-Criteria (is de handhaving van de overleden norm naar nationaal recht als strafrechtelijk aangemerkt, wat is de aard van het delict en wat is de aard en zwaarte van de maatregel). Voor nu is het voldoende om te beseffen dat er naast een daadwerkelijk strafrechtelijke procedure, ook een andere procedure loopt waarin een sanctie wordt opgelegd met betrekking tot dezelfde feiten die een probleem kunnen opleveren met ne-bis-in-idem. Het label dat de wetgever plakt op een bepaalde procedure is dus niet beslissend of doorslaggevend voor de vraag of er sprake is van een strafrechtelijke situatie. Dit wordt overigens wel enigszins gerelativeerd in relatie tot het bestuursrecht en bestuurlijke boetes.

Wat houdt onherroepelijk in?

Er moet sprake zijn van een onherroepelijk oordeel. Een nietigverklaring of een niet-ontvankelijk verklaring valt hier niet onder. Ten aanzien van een veroordeling in het buitenland geldt dat - behoudens gratie en verjaring - de gehele straf moet zijn ondergaan. Dit gebeurt dus niet als iemand gevlucht is of slechts een deel heeft uitgezeten. Dit werkt andersom ook. Een in het buitenland onherroepelijke situatie heeft een blokkerend effect op een nieuwe vervolging in Nederland.

Wat als de uitspraak wordt herzien?

In oktober 2013 is de wet ‘herziening ten nadele’ in werking getreden. Het heeft tot doel om onherroepelijke uitspraken van de strafrechter in geval van ernstige misdrijven te herzien. De vraag is of dit te rijmen valt met het ne-bis-in-idem beginsel. Het gaat volgens de wetgever over een heropening van de strafzaak waardoor het niet in strijd zou zijn met ne-bis-in-idem maar velen vragen zich af of dit wetshistorisch en teleologisch gezien juist is. Dit was immers precies niet de bedoeling van artikel 68 WvSr.

Wat is strafrechtelijke causaliteit? - Chapter 2

Inleiding

Zoals eerder vermeld zijn er materieel omschreven misdrijven, waarbij een bepaald gevolg noodzakelijk is voor het intreden van strafbaarheid. Er moet hiervoor causaal verband worden vastgesteld om strafrechtelijke aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. Het causaal verband bestaat tussen de gedraging en het gevolg. Normaal gesproken levert het weinig problemen op maar in sommige gevallen levert het toch nog discussie op. Dit is voornamelijk het geval in situaties waarbij andere factoren dan de gedraging van de verdachte aan het ontstaan van het gevolg hebben of lijken te hebben bijgedragen. Om vast te stellen of er sprake is van causaal verband wordt de leer van de ‘redelijke toerekening’ gebruikt.

Arrest Letale longembolie

Dit is het eerste arrest waar de leer van de redelijke toerekening werd gebruikt door de Hoge Raad. De bestuurder van een busje verleende een auto op een kruising geen voorrang waarna de auto op de auto van het slachtoffer botste. Het slachtoffer overleed twaalf dagen na het ongeval in het ziekenhuis aan de gevolgen van een door de botsing opgelopen longembolie. De verdediging vroeg zich af of er geen medische fouten waren gemaakt die het direct causale verband teniet zoeken doen. Het slachtoffer was weliswaar zwaargewond maar dodelijk was het niet. Dit verweer verwierp de Hoge Raad. Het optreden van de longembolie als gevolg van na een botsing bekomen letsel was ‘niet van zodanige aard dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijze niet meer als gevolg van de botsing aan de dader zou kunnen worden toegerekend’.

Wat is de redelijke toerekening?

De rechter moet zich afvragen of het redelijk is om het gevolg toe te rekenen aan het gedrag van de verdachte. Het begrip heeft een open karakter. Dit biedt de rechter de mogelijkheid om in te spelen op verschillende situaties. Waar het in feite om draait is of het fair en billijk is het gevolg aan het gedrag van de verdachte toe te rekenen (en hem of haar dus als hoofdveroorzaker van het gevolg aan te merken). Dat is het geval als het gedrag naar zijn aard geschikt was of het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen of het gevaar daarvoor te vergroten. Als in een dergelijk geval het gevolg eveneens intreedt, doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet. Dat is niet anders als bijkomende omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs de rechtstreekse oorzaak van het gevolg zijn. Het is redelijk om het toe te rekenen omdat het voor de dader te voorzien was dat dit het gevolg zou zijn van zijn handelen of

Read more
Boeksamenvatting bij Materieel strafrecht - De Hullu - 6e druk

Boeksamenvatting bij Materieel strafrecht - De Hullu - 6e druk


Hoe is het materieel strafrecht afgebakend? - Chapter 1 (6e druk)

Paragraaf 1.1 Opbouw van het boek

Het strafrecht is voortdurend aan het veranderen. Het materiële strafrecht wordt veel beïnvloed door andere rechtsgebieden. Met het strafrecht worden bepaalde doeleinden nagestreefd. Door deze doeleinden wordt het ingrijpende karakter van strafrechtelijke sanctionering gerechtvaardigd. De meest belangrijke doeleinden zijn:

  • Vergelding: verdiende leed toevoegen.

  • Generale preventie: normbevestiging en afschrikking.

  • Speciale preventie: resocialisatie en beveiliging.

  • Reparatie: genoegdoening aan een slachtoffer van een strafbaar feit, het herstellen van de oude toestand.

In Nederland wordt de verenigingstheorie aangehangen. Dit is een combinatie van alle doeleinden. De oude absolute theorieën (vergelding rechtsgrond voor bestraffing, leed toevoegen) en de tegenhanger ervan, de relatieve theorie (bestraffing uitsluitend door het doel bepaald), voldoen niet meer omdat er geen grenzen aan worden gesteld. De straftheorieën dragen bij aan een brede fundering van het materiële strafrecht. De indeling tussen de moderne en de klassieke richting hangt hiermee samen. Voor de klassieke richting, met Beccaria en Montesquieu als grondleggers, staat voorop dat de burger beschermd moet worden tegen de overheid. Humane straffen, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid waren erg belangrijk. Het strafrecht heeft een instrumentele functie en moet de burger beschermen tegen maatschappelijke onveiligheid en chaos. Het legaliteitsbeginsel staat centraal: het is daadstrafrecht.

In de moderne richting wordt er juist meer gekeken naar de persoon van de dader. Het is daderstrafrecht. De nadruk wordt gelegd op maatschappijbescherming. Strafrechtelijk beleid en aandacht voor de politiek staan voorop. De criminaliteit wordt doelmatig bestreden. De discussie is nog steeds actueel. ´t Hart en Foqué hebben het samengevat in de begrippen instrumentaliteit en rechtsbescherming. Aan de ene kant is het de taak van de overheid om de criminaliteit te bestrijden en de maatschappelijke orde te handhaven. Anderzijds is het ook de taak van de overheid om de burgers te beschermen, tegen andere burgers en tegen de overheid. Deze spanning is altijd aanwezig in ons strafrecht.

De laatste jaren heeft het slachtoffer een steeds belangrijkere rol gekregen binnen het strafrecht. Deze ontwikkeling werkt door in het sanctierecht en het procesrecht, maar is ook van belang voor de nadere vormgeving van algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Het Wetboek van Strafrecht (WvSr of Sr) is ingevoerd in 1886. Veel dingen zijn onveranderd gebleven, maar de maatschappelijke context is wel sterk veranderd. De criminaliteit is nu bijvoorbeeld van een andere aard dan in 1886. Naast het WvSr zijn ook andere wetten belangrijk geworden voor het strafrecht, zoals de Wegenverkeerswet, de Opiumwet, de WED en de Wet wapens en munitie. Het WvSr van 1886 wordt vaak geplaatst in een klassiek liberale traditie. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van een verzorgingsstaat naar een veiligheidsstaat.

In de huidige veiligheidsstaat wordt misdaad niet meer echt gezien als een uitzondering, maar meer als een sociaal probleem dat de overheid hoort op te lossen. Veiligheid en normhandhaving worden essentieel. Vragen als wanneer er strafrechtelijk ingegrepen mag worden en hoever je mag gaan om risico’s te beperken, worden steeds vaker gesteld. Strafrecht strekt zich verder uit. Door deze ontwikkelingen is de rol van de staat veranderd. De staat voelt zich nu minder beperkt om strafrecht alleen als ultimum remedium te gebruiken bij het ingrijpen in de maatschappelijke arrangementen. Dit wordt ook wel de ontwikkeling van codificatie naar modificatie genoemd. De wet wordt gebruikt om bestaande opvattingen vast te leggen, maar ook om opvattingen en gedrag in de samenleving te veranderen.

De legitimiteit van het strafrechtelijke handhaven is gelegen in een viertal functies (zie ook de Nota Criminaliteitsbeheersing uit 2001: ‘Strafrechtelijke handhaving levert een onmisbare bijdrage aan de sociale cohesie in de samenleving’):

  • Expressieve functie: de maatschappelijke afkeuring van crimineel gedrag wordt uitgedrukt;

  • Het moet mensen weerhouden van het plegen van strafbare feiten;

  • Het biedt ruimte aan gereguleerde genoegdoening voor slachtoffers, eigenrichting wordt hiermee tegengegaan;

  • Het strafrecht legitimeert het ingrijpen van de overheid ter beheersing van de criminaliteit.

Deze punten komen voor een deel overeen met de doelstelling van de EU. De burgers moeten in een ruimte van vrijheid, rechtvaardigheid en veiligheid kunnen leven. Het niveau van zekerheid moet hoog zijn (art. 29 EU-verdrag).

Door deze ontwikkelingen ontstaan er problemen voor het materiële strafrecht. Ten eerste wordt het stelsel kwetsbaar omdat niet alle doeleinden kunnen worden gerealiseerd. Ook worden de grenzen van het strafrecht wel erg ruim. Er vindt een verschuiving plaats van bescherming van bepaalde rechtsgoederen naar bescherming van de maatschappelijke orde. Zo verliest ook het ultimum remedium gedachte aan betekenis.

Er wordt nog altijd discussie gevoerd over het strafrecht. De meningsverschillen baseren zich vooral op de reikwijdte daarvan. Daarnaast bestaat er veel overeenstemming over de hoofdlijnen van het materiële strafrecht.

Paragraaf 1.2 Beginpunten voor materieel strafrecht

Bij strafrechtelijke aansprakelijkheid gaat het om aansprakelijkstelling van een bepaald strafbaar feit.

Maar wanneer is strafbaarstelling van bepaald gedrag gerechtvaardigd? De wetgever van 1886 vond dat het moest gaan om onrecht ter bestrijding waarvan andere middelen onvoldoende soelaas bieden terwijl strafbaarstelling wenselijk blijkt op grond van een afweging van argumenten die in het concrete geval voor en tegen inzet van het strafrecht gelden. Terughoudendheid met strafrecht was uitgangspunt. Het strafrecht als een ultimum remedium. Deze opvattingen leven nog steeds. De noodzaak en nut van de strafbaarstelling moeten aannemelijk worden gemaakt. Er zijn verschillende criteria ontwikkeld door bijvoorbeeld Hulsman en Cleiren. De Roos geeft in zijn ‘crimineelpolitieketoetsingsschema voor de primaire criminalisering’ zes criteria:

  • De gedraging moet schadelijk zijn;

  • Deze schadelijke gedraging kan ten behoeve van de individuele vrijheid niet worden getolereerd;

  • Subsidiariteitsbeginsel: de wetgever dient zich te onthouden van strafbaarstelling wanneer de regel met andere middelen kan worden gehandhaafd;

  • Proportionaliteitsbeginsel: dat vereist evenredigheid tussen de schadelijkheid van het gedrag en de reactie van de staat daarop;

  • Legaliteitsbeginsel: het gedrag moet voldoende duidelijk te omschrijven zijn;

  • Beginsel van de praktische hanteerbaarheid een effectiviteit: er moet uitzicht op de zinvolle toetsing zijn daarbij moet ook worden beoordeeld of er een redelijk niveau van handhaving is gewaarborgd.

Hij beschouwt het strafrecht als een gegeven, dat ondanks begrensde mogelijkheden en negatieve bijeffecten toch belangrijke maatschappelijke functies vervult. Het moet de samenleving beschermen, het moet zorgen voor de vrijheid en veiligheid van de burgers en het moet de orde in de maatschappij handhaven. Zo wordt eigenrichting tegengegaan en het overheidsingrijpen gereguleerd. Er zijn twee belangen die in het strafrecht constant tegen elkaar moeten worden afgewogen: rechtsbescherming en instrumentaliteit.

Hij vindt dat er te negatief over de strafbaarstelling wordt gedacht. Er moeten positieve criteria voor strafbaarstelling komen.

Uit een oogpunt als normdemonstratie of bescherming van zwakkere groepen in de samenleving kan strafbaarstelling toch wel als iets positiefs worden gezien. Niet zozeer het strafrecht in het algemeen, maar het strafrecht waarbij een vrijheidsstraf kan gegeven worden, moet als ultimum remedium gezien worden. Hij vraagt zich af of de pretentie van een algemene theorie over strafbaarstelling zinvol is, en of de discussie niet beter concreter kan worden gevoerd. Ook de internationale invloeden op het materiële strafrecht toetsen een stuk concreter. Bij sterk internationaal geïnspireerde delicten is de keuzevrijheid minder en de argumentenafweging kan ook een eigen invulling krijgen. Aan de andere kant leveren de mensenrechten diverse aanvullende richtlijnen op. Volgens De Hullu is een zorgvuldige afweging tussen argumenten voor en tegen strafbaarstelling in een concreet geval het beste uitgangspunt. De strafrechtelijke reactie zal afhangen van de volgende punten:

  • Het gewicht van het te beschermen rechtsbelang;

  • De ernst van de inbreuk op dit belang;

  • Of het rechtsgevoel straf eist.

De beslissing zal niet overal en in dezelfde tijd hetzelfde zijn, want de maatschappij verandert.

Het strafrecht als geheel moet de vrijheid van de burger respecteren, adequate bescherming bieden en op een redelijke manier handhaafbaar zijn. Strafbaarstelling is uiteindelijk een keuze na de belangenafweging.

Strafrecht is volgens De Hullu een problematisch rechtsgebied. Met straffen wil men vaak bewust leed toevoegen en dat is lastig te verenigen met een geciviliseerde samenleving. Materieel strafrecht creëert ook een basis voor overheidsbevoegdheden die in de rechten en vrijheden van de burgers kunnen ingrijpen. Een beperking en een duidelijke regeling van het strafrecht is belangrijk, zodat het overheidsoptreden begrensd kan worden. Zelfs vanuit de instrumentaliteit is het problematisch: berechting is duur en weinig beschikbaar. Preventie verdient daarom veel aandacht. Stelselmatigheid is tot op zekere hoogte gewenst. De voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid zijn dan ook te zien als een geheel, als een stelselmatige verzameling.

Bij de beoordeling van het geldende recht beschrijft en analyseert De Hullu argumenten die voor een bepaald thema belangrijk zijn, maar daarbij speelt het algemene kader wel een rol op de achtergrond.

Begrippen die binnen het strafrecht een feitelijk ogende benadering en inhoud lijken te hebben (bijvoorbeeld opzet, overmacht en medeplegen) moeten uiteindelijk altijd in hun juridische context worden geplaatst. Het gaat dan steeds om juridische vragen waarbij de fysieke en psychische realiteit wel belangrijk is, maar niet doorslaggevend bij de beantwoording van die vragen.

Het draait bij het vaststellen van strafrechtelijke aansprakelijkheid om een normatieve vraag, om redelijke toerekening. Dit is een kwestie van argumentenafweging. Het nadeel hiervan is dat eenduidige antwoorden moeilijk gegeven kunnen worden.

Wanneer men straffen zinvol vindt en sanctiedoeleinden als vergelding, reparatie en preventie worden aanvaard, dan wordt het denken over de voorwaarden voor aansprakelijkheid hierdoor beïnvloed. Ook de vormgeving van het strafproces heeft hier invloed op. Het opportuniteitsbeginsel (die een corrigerende rol heeft) en de straftoemetingsvrijheid (zorgt voor nadere nuancering) drukken een groot vertrouwen in het OM en de rechter uit, dat de regels goed en redelijk worden uitgevoerd.

Materieel strafrecht komt tot uiting in een procesrechtelijke context (bij opsporing, vervolging en berechting). Processuele doeleinden mogen niet ten grondslag liggen aan materieelrechtelijke normen. Het procesrecht vervult in de verwezenlijking van de materiële normen een dienende functie. De voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid moeten net als de delictsomschrijvingen praktisch en effectief toepasbaar zijn. Dit is de eis die het procesrecht stelt. Doordat het procesrecht betrokken wordt bij de leerstukken van materieel recht krijgt de rechtspraak een belangrijke plaats.

Rozemond heeft in ‘De methode van het materiële strafrecht’ uitgewerkt wat het belang is van de rechtspraak voor het beantwoorden van materiële rechtsvragen. Het uitgangspunt is dat het materiële strafrecht ter omschrijving van algemene leerstukken begrippen bevat die niet nader worden gedefinieerd in de wet. De Hoge Raad geeft in standaardarresten algemene criteria voor de toepassing van die algemene begrippen. Deze criteria worden verhelderd in variatie-arresten. In positieve variatie-arresten wordt een zaak met behulp van het criterium onder het wetsbegrip gebracht, bij negatieve variatie-arresten is dat omgekeerd.

Paragraaf 1.3 Strafrecht en andere rechtsgebieden

Er zijn overeenkomsten tussen het strafrecht, het privaatrecht en het bestuursrecht. Toch kan er wel onderscheid worden gemaakt. Het strafrecht onderscheidt zich vooral door de sanctie die aan overtreding van de regel kan worden verbonden, de manier waarop de organen de sanctie vaststellen en de doeleinden van de sanctionering. Wanneer een rechtsgebied wordt getypeerd als strafrechtelijk dan zijn daar consequenties aan verbonden.

Denk bijvoorbeeld aan het ultimum remedium gedachte, het beperken van het overheidsoptreden en rechtsbescherming voor de burger.

Tussen het strafrecht en het bestuursrecht ontstaan steeds meer vervagende grenzen. De Wet-Mulder is hier een belangrijk voorbeeld van. De minder ernstige strafbare feiten worden uit het strafrecht gehaald en overgeheveld naar het bestuursrecht.

Het verschil tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke delicten ligt in de kern in de ernst van het delict en de aard van de daaraan verbonden sancties. Vooral als deze sanctie bestraffend en preventief is bedoeld. Dan moeten de rechten uit art. 6 EVRM worden gerespecteerd.

Als de handhaving van de normen niet kan worden overgelaten aan de (rechts)persoon wiens belang is geschonden, dan zullen die normen publiekrechtelijk gehandhaafd worden met behulp van straf- of bestuursrecht. Strafrecht wordt toegepast als de aard van het strafbare feit, de ernst van de overtreding, de samenhang met een ander strafbaar feit of de behoefte aan een opsporingsfase met dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden daar aanleiding toe geeft.

Bij algemene denkbeelden en concepten van juridische aard wordt gestreefd naar harmonie tussen de verschillende rechtsgebieden. Toch krijgen bepaalde begrippen in een ander rechtsgebied een eigen en andere betekenis.

Paragraaf 1.4 Internationale inwerking op het materieel strafrecht

Het bereik van strafrecht wordt uitgebreid. Strafrecht is niet meer puur nationaal, maar wordt veel door internationaal recht beïnvloed. Vooral de mensenrechtenverdragen spelen een belangrijke rol voor het procesrecht, maar ook voor het materiële strafrecht. De internationale invloed is ook merkbaar door de internationaal gecoördineerde aanpak van criminaliteit. Vanuit de EU komen veel afspraken over strafbaarstelling voort. Deze invloed is zeer instrumenteel van aard en gericht op uitbreiding van het bereik van strafrecht. Er wordt ook indirecte internationale druk uitgeoefend op het Nederlandse sanctiestelsel en de straftoemeting. De EU hanteert bijvoorbeeld via kaderbesluiten het instrument van de zogenaamde minimale maximumstraf. De opkomst van supranationaal strafrecht is ook van invloed op ons materieel strafrecht. Daarnaast zijn culturele en politieke invloeden ook denkbaar.

Grondrechten en mensenrechten zijn voor de vormgeving en toepassing van het materiële strafrecht van belang. Grondrechten kunnen een beperking opleveren in de mogelijkheden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Aan de andere kant kunnen ze ook argumenten vóór strafrechtelijke aansprakelijkheid opleveren. Sommige verdragsbepalingen richten zich op slachtoffers van strafbare feiten en daaruit wordt soms een verplichting tot adequate strafwetgeving afgeleid. Een voorbeeld hiervan is het folterverbod van art. 3 EVRM.

Het gaat dan niet alleen om de toetsing van de strafrechtelijke regelgeving, maar ook om het gebruik daarvan. In veel recente rechtspraak ligt het accent op deze positieve verplichting tot feitelijk gebruik van strafrechtelijke bevoegdheden. De grondrechten hebben invloed op het Nederlandse materiële strafrecht, deze is echter beperkt.

Binnen de EU bestaat onenigheid over de vraag hoe groot de rol van de Gemeenschap moet zijn in het nationale strafrecht. Veel lidstaten vinden dat drie beginselen beslissend zijn:

  • Het strafrecht behoort in beginsel niet tot de bevoegdheid van de gemeenschapswetgever;

  • Richtlijn moet zijn ter bescherming van de Gemeenschapsnormen en niet voor nationale normen;

  • De strafbaarstelling behoort toe aan de lidstaten.

Bij de toenemende Europese invloeden op ons strafrecht is de pijlerstructuur van de EU van belang. In de eerste pijler functioneert de EU als supranationale organisatie. Dit leidt tot veel verplichtingen voor economische strafwetgeving met betrekking tot de vrijheid van economisch verkeer. Door het nemen van nationale maatregelen worden de verplichtingen die voortvloeien uit het EU-recht vervuld. Men noemt dit ook wel het positieve effect van de EU op het nationale strafrecht. Wanneer een regel van nationaal recht moet wijken voor het EU-recht dan spreekt men van een negatief effect. De justitiële samenwerking in de derde pijler van de EU wordt steeds belangrijker (het zogenaamde Eurostrafrecht). Het intergouvernementele karakter staat voorop. Dit heeft gevolgen voor het Nederlandse materiële strafrecht. Het voorkomen en bestrijden van (georganiseerde) criminaliteit, vooral mensenhandel, misdrijven tegen kinderen en terrorisme, staat centraal.

De EU-invloed blijkt ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad. Deze leunt soms sterk op een uitspraak uit Luxemburg of geeft daaraan een eigen interpretatie. Er worden ook steeds vaker prejudiciële vragen gesteld.

Hoe moet deze internationale beïnvloeding op het nationale strafrecht worden beoordeeld? Er is in ieder geval een zekere gelijkenis met de criteria van strafbaarstelling zoals deze in ons nationaal recht zijn ontwikkeld. Strafrechtelijk optreden dient noodzakelijk te zijn, de strafbaarstelling moet redelijke zin hebben en het legaliteitsbeginsel moet worden nageleefd. Deze eisen zijn zo redelijk dat ze niet snel verzet zullen oproepen. Het toetsingsschema van het Eurostrafrecht is nog niet erg uitgewerkt. Is harmonisatie wenselijk en zo ja, welke instrumenten moeten dan worden gebruikt? Welke soorten criminaliteit lenen zich voor een gemeenschappelijke aanpak? Grensoverschrijdendheid is een basisvoorwaarde, maar dit is niet voldoende want veel criminaliteit is grensoverschrijdend. Het moet dan vooral om berekende misdaden gaan, waarbij bewust wordt uitgeweken naar landen met een gunstige regeling.

Wanneer nationale waarden (bijvoorbeeld als het gaat om abortus en euthanasie) in het geding komen dan moeten deze delicten echter buiten de internationalisering worden gehouden.

Door de eerste supranationale pijler van de EU ontstaat er naast ons Nederlandse strafrecht een ander stelsel dat wel invloed kan uitoefen op ons recht. Deze internationalisering is belangrijker geworden door de oprichting van het Internationaal Strafhof.

Deze heeft rechtsmacht ten aanzien van de ernstige misdrijven die de gehele internationale gemeenschap met zorg vervullen. Voorlopers van dit strafhof zijn de verschillende tribunalen voor oorlogsmisdrijven, zoals het Tribunaal van Joegoslavië en van Neurenberg..

Het legaliteitsbeginsel krijgt binnen deze dimensie veel aandacht. Er mag niet met terugwerkende kracht worden opgetreden, er moet strikt worden geïnterpreteerd en het verbod van analogie moet worden gehandhaafd. Het gaat dus in hoofdlijnen om algemeen aanvaarde, globale beginselen van een behoorlijk strafrecht. Toch zijn er afwijkingen en vernieuwingen mogelijk in het internationale denken over deze algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Een belangrijk voorbeeld hiervan is dat het Statuut er vanuit gaat dat degenen die werkelijk verantwoordelijk wordt gehouden, ook daadwerkelijk strafrechtelijk aansprakelijk moet worden gesteld.

De internationalisering van de strafrechtspleging zorgt voor de dynamiek die inherent is aan het Nederlandse materiële strafrecht.

Stampvragen

  1. Wat zijn de belangrijkste doeleinden voor het

Read more