Welke begrippen zijn belangrijk bij correlationeel en experimenteel onderzoek? - Chapter 1

In dit hoofdstuk worden statistische begrippen uitgelegd aan de hand van een praktisch voorbeeld: een groep onderwijzers heeft een cursus samengesteld, die als doel heeft om middelbare scholieren om te leren gaan met stress. Dit zou vervolgens een uitwerking moeten hebben op hun gevoel van eigenwaarde.

Welke belangrijke termen zijn er?

Het gaat te ver om de gehele populatie van middelbare scholieren in het land te onderzoeken, dat zijn er teveel en het is niet logisch is om alle scholieren te testen als nog niet duidelijk is of de cursus werkt. Daarom wordt een steekproef getrokken uit de populatie. Het liefst een willekeurige (random) steekproef. Om een willekeurige steekproef te trekken moet een set procedures gevolgd worden, die ervoor zorgen dat elke student in de populatie evenveel kans heeft om geselecteerd te worden. Een puur willekeurige steekproef bestaat eigenlijk niet. Na het trekken van de steekproef moet via willekeurige toewijzing de helft van de proefpersonen aan de cursus worden toegewezen, en de andere helft krijgt geen cursus.

Een populatie is het geheel aan gebeurtenissen waarin men geïnteresseerd is. Hier zijn dat dus de eigenwaarde scores van alle middelbare scholieren in een bepaald gebied. Populaties kunnen enorm in grootte variëren. Omdat het onmogelijk is om de hele populatie te meten, maken we gebruik van een steekproef, waarna we uitspraken proberen te doen over de gehele populatie. De representativiteit van de uitkomsten van de steekproef voor de populatie zijn afhankelijk van hoe willekeurig de steekproef getrokken was. Als deze weinig willekeurig is, zal het minder betekenisvol zijn, omdat het geen goede reflectie is van de populatie.

Hoe goed een steekproef de populatie representeert, wordt uitgedrukt in externe validiteit. Dit heeft te maken met hoe goed je conclusies kan trekken over de populatie vanuit de steekproef. Hoe representatief een steekproef is, ligt aan het type onderzoek. Een steekproef kan tegelijkertijd ook een populatie zijn: de scores van een klas kunnen als steekproef gebruikt worden voor de scores van alle leerlingen op een school, maar wanneer men alleen geïnteresseerd is in de scores van die klas, is dit de gehele populatie. Het willekeurig selecteren van participanten is belangrijk voor het generaliseren van de resultaten van de steekproef naar de populatie. Dit generaliseren is minder geloofwaardig wanneer een steekproef niet representatief is voor de populatie. Wanneer dit wel het geval is, hebben de schattingen validiteit.

Naast externe validiteit is er ook interne validiteit. Dit heeft te maken met het willekeurig toewijzen van participanten aan een conditie. We willen zeker weten dat de resultaten uit het onderzoek voortkomen uit de verschillen tussen de groepen door de verschillende behandeling (het volgen van de cursus of niet) en niet door bestaande verschillen tussen de groepen, zoals dat één groep vooral uit verlegen scholieren bestaat en de andere uit assertieve scholieren. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren als studenten zichzelf kunnen opgeven voor de cursus.

Wat zijn variabelen en welke soorten zijn er?

Na het selecteren van participanten en het toewijzen aan een van de groepen, moet bekeken worden hoe elke groep behandeld wordt en welke variabelen worden gemeten. Een variabele is een eigenschap van een object of gebeurtenis die verschillende waarden kan hebben, zoals haarkleur. In het voorbeeldonderzoek zijn variabelen bijvoorbeeld eigenwaarde, geslacht, sociale steun en de behandelconditie.

Variabelen kunnen afhankelijk of onafhankelijk zijn. De onafhankelijke variabele is de variabele die gecontroleerd wordt. In dit geval is het groepslidmaatschap (wel of geen cursus). Wij bepalen wie welke behandeling krijgt, maar ook wat die behandelingen inhouden. Geslacht kunnen we niet controleren, maar we kunnen wel kiezen welk geslacht we onderzoeken en dat we mannen en vrouwen willen vergelijken. Het resultaat van het onderzoek zijn de afhankelijke variabelen, zoals de eigenwaarde scores of gevoelens van persoonlijke controle. Afhankelijke variabelen zijn meestal kwantitatief en continu. Onafhankelijke variabelen kunnen zowel kwantitatief als kwalitatief en discreet als continu zijn.

Discrete variabelen zijn variabelen met een beperkt aantal mogelijke waarden, zoals geslacht of de klas waarin een middelbare scholier zit. Continue variabelen kunnen, in theorie, elke waarde tussen het laagste en hoogste punt op de schaal aannemen. Dit zijn variabelen zoals leeftijd en de score op eigenwaarde.

Kwantitatief versus kwalitatief

Kwantitatieve data (ook wel meet-data) is het resultaat van een bepaalde meting, zoals een cijfer voor een toets, het gewicht, of scores op een eigenwaarde schaal. Er is gebruik gemaakt van een meetinstrument om te kijken hoeveel van een bepaalde eigenschap een object bezit.

Kwalitatieve data wordt ook wel frequentie data of categorische data genoemd. Hierbij worden dingen gecategoriseerd (ingedeeld), zoals ‘15 mensen werden geclassificeerd als ‘zeer angstig’, 33 als ‘neutraal’, en 12 als ‘weinig angstig’. De data bestaat uit frequenties voor elke categorie.

Welke velden in de statistiek zijn belangrijk?

Als de variabelen gekozen zijn en het onderzoek is afgenomen, houden we ruwe data over: de scores. Twee velden in de statistiek houden zich bezig met deze data.

  1. Beschrijvende statistieken worden gebruikt om de data te beschrijven. We kunnen gemiddelden berekenen, de scores in een grafiek uitbeelden en op zoek gaan naar extreme scores. Dit veld werd lang als een oninteressant deel in de statistiek gezien. John Tukey liet echter met explorerende data-analyse zien dat het bestuderen van ruwe data nodig is voordat verdere analyses gedaan kunnen worden.
  2. Inferentiële (‘gevolgtrekkende’) statistieken gaat over het maken van inferenties over de populatie op basis van een bepaalde steekproef. Door middel van inferentiële statistieken proberen we hier antwoord op te geven. Wanneer een meting betrekking heeft op de gehele populatie, heet het een parameter. Wanneer het alleen betrekking heeft op de steekproef, is het een statistiek. Statistieken zijn dus schattingen van wat de parameter zal zijn.

Welke soorten meetschalen zijn er?

Halverwege de jaren ’50 zijn schalen gemaakt waarin variabelen konden worden ingedeeld. Tegenwoordig hecht men hier niet veel waarde meer aan, maar de termen blijven vaak voorkomen. Bij de volgende schalen geldt, dat elke schaal de eigenschappen overneemt van de schalen die daar vóór kwamen.

Nominale schalen zijn eigenlijk geen schalen: ze delen items niet in op een bepaalde dimensie, maar labelen ze alleen. Sekse is bijvoorbeeld een nominale variabele: een participant is een man of een vrouw, maar geen van beide opties is beter/hoger/meer waard dan de ander. Categorische data wordt meestal gemeten op een nominale schaal.

Ordinale schalen zijn de simpelste schalen: ze ordenen mensen, objecten of gebeurtenissen langs een continuüm. We kunnen niets zeggen over de intervallen tussen de schaalpunten. Zo is een commandant lager in rang dan een kapitein, maar hoger dan een soldaat. Maar het verschil tussen commandant en kapitein hoeft niet gelijk te zijn aan het verschil tussen soldaat en commandant.

Interval schalen bevatten gelijke intervallen tussen de schaalpunten, zoals graden Celsius. Een verschil van tien graden op de thermometer betekent altijd hetzelfde. Wat de interval schaal niet kan zeggen, is iets over verhoudingen. We kunnen niet zeggen dat 20°C de helft zo heet is als 40°C, of twee keer zo heet als 10°C.

Ratio schalen hebben een waar nulpunt (0°C is bijvoorbeeld geen waar nulpunt, want temperatuur houdt bij deze waarde niet op). Voorbeelden zijn lengte, volume of tijd. We kunnen nu ook zeggen dat tien seconden twee keer zo lang is als vijf seconden.

Om de schaal van een variabele te definiëren moet je kijken naar de onderliggende variabele die gemeten wordt. Bijvoorbeeld: als we temperatuur gebruiken om iemands comfort te meten, dan is de schaal niet meer interval, want comfortintervallen zijn niet van gelijke grootte.

JoHo: crossroads via de bundel

  Chapters 

Teksten & Informatie

JoHo: paginawijzer

JoHo 'chapter 'pagina

 

Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?

  •   JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke  lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Abonnement: nemen

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.

Abonnement: checken

  • Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee

Prints: maken

  • Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.
JoHo: footprint achterlaten