Scriptie & Studiepaper: van verslag tot eindscriptie

 

Wat is een masterscriptie of bachelorwerkstuk?

Wat is een masterscriptie of bachelorwerkstuk?

  • Een scriptie is een verslag van een onderzoek of stage. Met de scriptie sluit je je opleiding af. Elke hbo of universiteit stelt zo zijn eigen eisen aan dit verslag. Zo richt een hbo-scriptie zich vaak op advies bij een praktijkprobleem. Een universitaire scriptie is in het algemeen een verslag van een zelfstandig uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek.
Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling?

Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling?

  • De oriëntatiefase is de eerste stap en is al gaande voordat je daadwerkelijk met je afstudeeronderzoek start. In deze fase zoek je uit wat de eisen en richtlijnen zijn voor je onderzoek en scriptie, denk je na over een onderwerp en begin je met het afbakenen van je onderwerp en onderzoeksvragen.

Wat zijn de richtlijnen voor een scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Voordat je aan je afstudeeronderzoek en scriptie begint is het van groot belang dat je weet wat er van je verwacht wordt. Informeer over de richtlijnen en vereisten aan een scriptie om op de hoogte te zijn voordat je begint aan je onderzoek. Achterhaal bijvoorbeeld hoeveel tijd en studiepunten er staan voor je afstudeertraject en scriptie. Dit heeft consequenties voor de omvang van je onderzoek, de afbakening van je onderwerp en je tijdsplanning.
  • Zoek uit of er richtlijnen zijn voor de omvang van je scriptie, voor de hoeveelheid literatuur die je dient te gebruiken en welke typen onderzoek relevant zijn en zijn toegestaan.
  • Daarnaast kun je ook alvast uitzoeken of het mogelijk is je onderzoek en scriptie te combineren met een stage, of je het onderzoek in opdracht van een bedrijf kunt uitvoeren, of dat het toegestaan is in het buitenland onderzoek te doen. In deze fase is het belangrijk uit te vinden wat je mogelijkheden zijn, zodat je deze kennis mee kunt nemen in het kiezen van een onderwerp en bij de vormgeving van je afstudeertraject.
  • In de meeste gevallen brengt een vakgroep, faculteit en/of universiteit een document uit waarin alle richtlijnen en vereisten voor een afstudeeronderzoek beschreven staan.
  • Het is aan te raden om dit document al voor je aan je afstudeeronderzoek begint door te lezen en indien deze informatie niet beschikbaar is de richtlijnen en vereisten na te vragen bij je toekomstige begeleider of studieadviseur.

Hoe kies je een onderwerp voor je scriptie of afstudeeronderzoek

  • Laten we beginnen met het goede nieuws: voor je grootste onderzoek tot nu heb je de vrijheid om je eigen onderwerp te kiezen, dus maak daar ook gebruik van! Tegenslagen tijdens je scriptie zullen er altijd zijn, maar je maakt het jezelf een stuk makkelijker als je een onderwerp kiest wat je leuk en interessant vindt.
  • Begin al een paar maanden voor de aanvang van je scriptie traject met nadenken over onderwerpen. Houd je ogen en oren open voor interessante krantenartikelen, tijdens discussies in de kroeg en colleges van die bevlogen docent. In wetenschappelijke artikelen en boeken worden vaak aanwijzingen gegeven voor interessante vragen om het onderzoek te vervolgen. Bevraag vrienden en ouderejaars over hoe zij een keuze hebben gemaakt en wat wel en niet goed is gegaan, zodat je van hun goede tips (maar ook van hun fouten!) kunt leren.
  • Maak voor jezelf een lijstje met een top 3 van onderwerpen. Houd bij de keuze van een onderwerp altijd de volgende punten in gedachten:
    • je persoonlijke interesse
    • maatschappelijke relevantie
    • wetenschappelijke relevantie
    • passend binnen het onderzoek van je vakgroep of werkgebied van je (potentiële) begeleider
  • Op het moment dat je een lijstje met een aantal interessante onderwerpen hebt is het tijd om je plannen eens door te spreken met een docent die onderzoek doet in dat vakgebied en/of je (potentiële) begeleider.
  • Neem een middag de tijd om te brainstormen; schrijf een onderwerp dat je aanspreekt op een groot vel papier en schrijf daaromheen begrippen die bij dat onderwerp passen. Op deze manier kun je snel ideeën verzamelen en uitzoeken welke begrippen met het onderwerp te maken hebben en misschien interessant zijn als insteek voor het exacte onderwerp van je scriptie. Deze brainstorm kan als input dienen voor de meer gestructureerde versie van een brainstorm
  • Als je eenmaal een onderwerp hebt gekozen is het tijd om dat onderwerp ook voldoende af te bakenen, zodat je duidelijkheid krijgt over wat je precies gaat onderzoeken en je probleemstelling en onderzoeksvraag vorm kunnen krijgen.

Hoe kan je een scriptie of afstudeeronderzoek afbakenen?

  • Om je onderwerp af te bakenen begin je met het verzamelen en doorlezen van relevante literatuur en achtergrondinformatie. In deze fase brainstorm je over je gekozen onderwerp; je zoekt naar mogelijke invalshoeken en leert de literatuur rond dit onderwerp kennen. Het is aan te raden om voor jezelf een overzicht te houden van interessante inzichten en belangrijke thema’s binnen je gekozen onderwerp. Dit kun je doen door middel van aantekeningen of het maken van een mindmap (zie Figuur 1). In een mindmap ga je vanuit het centrale onderwerp brainstormen en zet je alles wat in je opkomt, of wat je in de literatuur tegenkomt op papier. Nadien kun je deze termen gaan categoriseren en deel je je onderwerp op in sub-onderwerpen. Een overzicht van het onderzoek dat is gedaan naar het onderwerp dat je hebt gekozen helpt je om uit te vinden welke kennislacunes er zijn en welke actuele kwesties gerelateerd zijn aan het onderwerp. Door een globaal literatuuronderzoek weet je welke vragen er spelen en waar je relevante literatuur kunt vinden. Dit inzicht heb je nodig om toe te werken naar een scherpe probleemstelling en onderzoeksvraag.
  • Vraag jezelf tijdens het afbakenen van je onderzoek kritisch af of je plannen realistisch en haalbaar zijn in relatie tot de tijd die beschikbaar is voor je afstudeeronderzoek. Je zult niet de eerste student zijn die met té grote ambities aan een afstudeeronderzoek begint, om later teleurgesteld tot het inzicht te komen dat je scriptie niet het Nobelprijs-winnende materiaal is dat je gehoopt had. Het is belangrijk om met je begeleider en mede-studenten te overleggen over de haalbaarheid van je plannen. Daarnaast kan het helpen om in je tijdsplanning verschillende deeltaken met een eigen deadline op te nemen, zodat je gaandeweg je tijdsplanning in de gaten houdt en op tijd vertraging of andere problemen opmerkt.

Wat zijn de SMART doelen en hoe kan je die inzetten?

  • Een hulpmiddel kan zijn om SMART doelen te stellen. Stel jezelf daarbij de volgende vragen:
  1. Specifiek: met duidelijke doel- en probleemstelling.
    • Wat wil je bereiken? Wie zijn erbij betrokken? Waar ga je het doen? Wanneer gebeurt het? Welke delen van de doelstelling zijn essentieel? Waarom wil je dit doel bereiken?
  2. Meetbaar: met duidelijkheid over de voorwaarden en uiteindelijke vorm van je scriptie.
    • Hoeveel ga je doen? Hoe kun je dat meten? Welke methode en procedure kies je om te bepalen of, en in welke mate, het doel op een bepaald moment bereikt is? Welke vorm krijgt je scriptie?
  3. Aanvaardbaar: volgens de regels die zijn afgesproken met je docent/begeleider.
    • Wat zijn de regels en richtlijnen? Welke afspraken maak je met je begeleider? Hoe zorg je dat je je aan deze afspraken houdt? Wat gebeurt er als je je niet aan de afspraken houdt?
  4. Realistisch: haalbaar binnen de beschikbare tijd.
    • Hoeveel tijd staat er voor je afstudeeronderzoek? Wat ga je wanneer doen? Wat doe je als je planning niet blijkt te kloppen?
  5. Tijdgebonden: duidelijkheid over wat wanneer af moet zijn.
    • Wanneer moet je je scriptie inleveren? Welke afspraken maak je met je begeleider? Wat gebeurt er als je je scriptie niet op tijd inlevert?
Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?

Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?


Een onderzoeksvoorstel bestaat uit een aantal onderdelen. In de meeste gevallen geef je in je onderzoeksvoorstel een eerste overzicht van de literatuur over je onderwerp, uitmondend in een probleemstelling en onderzoeksvragen. Je hoofdvraag splits je op in een aantal deelvragen. Je geeft aan hoe je de onderzoeksvragen die je hebt voorgesteld denkt te gaan onderzoeken: je beschrijft je onderzoeksmethoden. Daarnaast presenteer je een globale inhoudsopgave: een indeling van de hoofdstukken waarin je de structuur van je scriptie aangeeft en de verschillende deelvragen behandelt. Ten slotte maak je een tijdsplanning, waarin je aangeeft welke werkzaamheden je wanneer gaat doen, wanneer je (deel)hoofdstukken af wilt hebben, en welke inlevermomenten je afspreekt.

  • Wat is de probleemstelling?
  • Wat zijn veel gebruikte onderzoeksmethoden?
  • Hoe maak ik een opzet en tijdsplanning voor mijn scriptie?

Wat is een probleemstelling en wat is het conceptueel model?

De belangrijkste overwegingen bij het formuleren van een probleemstelling is dat deze specifiek en relevant moet zijn. Om tot een specifieke probleemstelling te komen kun je je onderwerp afbakenen in termen van tijd, plaats en doelgroep (zie Box 1 voor een voorbeeld). Vragen zoals: “Wat is het probleem?”, “Waarom is dit een probleem?” en “Voor wie is dit belangrijk?” kunnen je helpen bij het formuleren van een relevante probleemstelling. Gebruik de 5 W’s en 1 H om vragen te formuleren die je helpen bij het specificeren van je probleemstelling: Wie? Wat? Waar? Waarom? Wanneer? Hoe?

Op het moment dat je je probleemstelling formuleert heb je al groot inzicht in de samenhang tussen verschillende concepten die van belang zijn binnen het onderwerp dat centraal staat in jouw afstudeeronderzoek. Voor de formulering van je hoofdvraag, deelvragen en eventuele hypothese kan het van pas komen om een conceptueel model op papier te zetten (zie Box 1 voor een voorbeeld). Een eerder gemaakte mindmap kan hierbij als input van pas komen. In een conceptueel model worden verschillende elementen en variabelen met elkaar in relatie gebracht. Een conceptueel model wordt dan ook wel een causaal relatieschema genoemd. In feite laat je zien welke relaties en welke causale verbanden je gaat onderzoeken en op welke vragen je antwoorden verwacht in je resultaten hoofdstuk. Je conceptueel model is de kapstok voor je theoretisch kader: het introduceert de begrippen die van belang zijn in je onderzoek, en die je later verder zult uitleggen en eventueel zult beschrijven aan de hand van bestaande theorieën.

Wat is een hoofdvraag en wat zijn deelvragen?

De hoofdvraag van een onderzoek is in feite de probleemstelling in vraagvorm, als die al niet in vraagvorm geponeerd is. In de meeste onderzoeken wordt de hoofdvraag opgesplitst in een aantal deelvragen, omdat het onderwerp meestal te groot is om op een duidelijke manier met één vraag te kunnen worden beantwoord. Goede deelvragen overlappen elkaar niet, zijn niet overbodig, maar schieten ook niet tekort: samen vormen ze een volledig geheel en passen ze perfect binnen de hoofdvraag.

Wat zijn typen onderzoek en onderzoeksmethoden?

Als je een specifieke en relevante probleemstelling, een goede hoofdvraag en passende deelvragen hebt geformuleerd is het tijd om uit te zoeken hoe je de vragen die je stelt in je onderzoek kunt gaan beantwoorden. Wat voor type onderzoek ga je uitvoeren? En welke onderzoeksmethoden passen daarbij?

Er bestaan verschillende typen onderzoek, grofweg op te splitsen in:

  • Beschrijvend onderzoek: beantwoordt vragen die beginnen met ‘hoeveel, hoe vaak, wie, wanneer, wat, waar, in welke mate’. Voor dit type onderzoek kunnen survey onderzoek, observatie of interviews als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

  • Exploratief onderzoek: beantwoordt vragen die beginnen met ‘waarom, waardoor, wat zijn de oorzaken/effecten van, welke factoren spelen een rol’. Voor dit type onderzoek kunnen experimenten of case studies als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

  • Toetsend onderzoek: toetst een hypothese; een nog niet bewezen stelling. Er wordt geprobeerd het causale verband tussen variabelen aan te tonen, waar een verband vermoed wordt of waar een theorie over bestaat. Voor dit type onderzoek kunnen experimenten, survey onderzoek en secundaire analyse als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

Verschillende onderzoeksmethoden zijn hierboven al geïntroduceerd. Deze kunnen worden opgesplitst in kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden.

Binnen het kwantitatieve onderzoek zijn de bekendste onderzoeksmethoden:

  • Survey onderzoek: Dit type onderzoek wordt vooral gebruikt in de sociale wetenschappen. Middels een vragenlijst wordt een grote groep respondenten bevraagd over hun opinie, houding of kennis ten aanzien van een bepaald thema. Meestal zijn de vragen in een enquête gesloten vragen met een meerkeuze antwoordmodel. Door middel van deze constructie kan een grote groep mensen bevraagd worden en de informatie die daarmee gegenereerd wordt toch makkelijk geaggrereerd worden. Vragen moeten zorgvuldig geformuleerd worden, zodat er maar één wijze is waarop de vragen en antwoorden te interpreteren zijn. De data worden geanalyseerd door middel van statische analyses, bijvoorbeeld met het programma SPSS. Zie paragraaf 3.4 voor een uitgebreide beschrijving van survey onderzoek.

  • Experimenteel onderzoek: Dit type onderzoek wordt zowel in de sociale wetenschappen als in de natuurwetenschappen gebruikt. In een experiment wordt het effect van X op Y gemeten. Met deze effectmeting probeer je een causaal verband te onderzoeken of te bewijzen. Een bewust opgezette experimentele situatie, die een situatie in het ‘echte leven’ nabootst, zorgt er voor dat er met variabelen gespeeld kan worden, en dat de invloed van één variabele op een andere variabele geïsoleerd kan worden van andere (omgevings)factoren. Experimenteel onderzoek kan fysiek worden uitgevoerd – met proefpersonen (in de sociale wetenschappen) of tastbare materie (in de natuurwetenschappen) – maar kan ook worden uitgevoerd door gebruik te maken van een model. De variabelen worden dan gemodelleerd in een programma dat daarvoor geschikt is. Als onderzoeker kun je de variabelen aanpassen en de verschillende uitkomsten analyseren.

  • Secundaire analyse: Hierbij wordt gebruik gemaakt van al bestaande datasets, die dan door de onderzoeker gebruikt kunnen worden als input voor statistische analyses of voor een model. Het voordeel is dat het een stuk makkelijker en goedkoper is om bestaande data te gebruiken, het nadeel is dat de data lang niet altijd precies is wat je zoekt en datasets moeilijk met elkaar te vergelijken zijn, omdat ze vaak niet hetzelfde gebied beslaan of een verschillend aggregatieniveau hebben.

Binnen het kwalitatieve onderzoek zijn de bekendste onderzoeksmethoden:

  • Observatie: Hierbij worden de gedragingen van een kleine groep personen systematisch geobserveerd en (meestal) gecodeerd (ondergebracht in een bepaalde categorie), om bepaalde patronen te ontdekken. Er wordt alleen gelet op gedragingen die van belang zijn voor het onderzoek.

  • Interview: Interviews worden afgenomen door de onderzoeker om inzicht te krijgen in de opinies of beweegredenen van de geïnterviewde. Er wordt normaal gesproken van te voren een vragenlijst of topiclijst (geen uitgeschreven vragen, maar een lijst met onderwerpen die worden besproken in het interview) opgesteld om grofweg hetzelfde interview af te kunnen nemen bij verschillende mensen. Op deze manier kun je verschillende perspectieven op een bepaald onderwerp boven water te krijgen. Soms wordt ook gebruik gemaakt van codering, om antwoorden in bepaalde categorieën te kunnen onderbrengen. Zie paragraaf 3.5 voor een uitgebreide beschrijving van onderzoek doen door middel van interviews.

  • Literatuuronderzoek: Voor literatuuronderzoek onderzoek je bestaande literatuur over het onderwerp van je onderzoek. Bronnen voor literatuuronderzoek zijn boeken, wetenschappelijke artikelen, krantenartikelen, beleidsdocumenten en het internet. Literatuuronderzoek is een onderdeel van ieder onderzoek, om meer te leren over je onderwerp, je onderzoek af te bakenen, en voor gebruik in je theoretische kader. In sommige studies wordt literatuuronderzoek echter ook als onderzoeksmethode voor de beantwoording van de deelvragen gebruikt.

  • Case study: Een case study is niet één onderzoeksmethode, maar is een wijze van onderzoek doen waarin verschillende onderzoeksmethoden kunnen samenkomen. Wat een case study onderzoek karakteriseert is dat een onderzoeksvraag of hypothese wordt onderzocht in een specifieke situatie: de case. Een case kan een groep personen, een gebied, of een sector zijn, maar moet duidelijk afgebakend zijn. Een vergelijkend case study onderzoek, waarin 2 of meer case studies met elkaar vergeleken worden, is ook een mogelijkheid.

Hoe maak je een opzet en een inhoudsopgave?

In je onderzoeksvoorstel presenteer je ook een globale opzet van je scriptie. Je moet dus al nadenken over de structuur van je scriptie, en hoe je onderzoek een kop en een staart krijgt. Er zijn verschillende typen onderzoek, en daarmee ook verschillende mogelijkheden voor de opzet van je scriptie.

Een gebruikelijke opzet voor een scriptie, en veel andere geschreven stukken, is:

  • Titelpagina

  • Voorwoord

  • Inhoudsopgave

  • Overzicht van figuren, tabellen, afkortingen

  • Samenvatting

  • Inleiding

  • Probleemstelling / onderzoeksvragen / hypothese

  • Theoretisch kader

  • Onderzoeksmethoden

  • Resultaten

  • Analyse / interpretatie van resultaten

  • Discussie

  • Conclusie

  • Aanbevelingen

  • Literatuurlijst

  • Bijlagen

Afhankelijk van het doel van je onderzoek en de omvang van je onderzoeksvragen behandel je de verschillende onderdelen wel of niet, of in een andere volgorde. Ook kan een bepaald onderdeel van je scriptie meerdere hoofdstukken omvatten in plaats van slechts één (je resultaten presenteren in verschillende hoofdstukken, bijvoorbeeld aan de hand van je deelvragen), of kunnen verschillende onderdelen juist samen één hoofdstuk vormen (veel voorkomend is een samenvoeging van de discussie en conclusie in één hoofdstuk).

Vaak wordt verwacht dat je je inhoudsopgave geannoteerd presenteert. Dit betekent dat je ook de nummering van je hoofdstukken, en eventuele paragrafen, al presenteert (zie volgende pagina voor een voorbeeld).

Een bekend model om je scriptie op te bouwen is het zandlopermodel. Dit model volgt de vorm van een zandloper: breed-smal-breed. In de context van onderzoek wordt daarmee bedoeld: algemeen-specifiek-algemeen. Schrijven volgens het zandlopermodel betekent dus dat je breed begint bij de beschrijving van je onderwerp in je inleiding, naar het smallere deel met je onderzoeksvragen en resultaten toewerkt, en van daaruit weer breed uitwaaiert als je je resultaten in een bredere context plaatst in je analyse, discussie en conclusie.

Hoe maak je een tijdsplanning?

Een belangrijk onderdeel van je onderzoeksvoorstel is je tijdsplanning. Hierin geef je in grote lijnen aan wat je wanneer gaat doen, wanneer je conceptversies van (bepaalde delen van) je scriptie instuurt, wanneer je afspreekt met je begeleider, en natuurlijk wanneer je van plan bent je afstudeeronderzoek af te ronden en je scriptie in te leveren. Het is uiteraard moeilijk om aan het begin van je afstudeeronderzoek in te schatten hoeveel tijd je nodig gaat hebben voor verschillende onderdelen. De tijdsplanning die je maakt voor je onderzoeksvoorstel is dan ook geen vast gegeven, maar is bedoeld als richtlijn, zodat jij en je begeleider kunnen bijhouden in hoeverre je nog op schema ligt en actie kunnen ondernemen als dat niet het geval is. Je tijdsplanning kun je gaandeweg dus ook bijstellen zo nodig.

Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?

Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?

In de onderzoeksfase ga je je onderzoek in praktijk brengen door het veld in te gaan of op andere wijze empirisch onderzoek te doen.

  • Hoe maak je een onderzoeksontwerp?
  • Hoe verzamel je gegevens
  • Wat houdt data-analyse in?
  • Wat zijn voorbeelden van een kwantitatieve en een kwalitatieve onderzoeksmethode; een survey onderzoek en een interview?

Onderzoeksontwerp opstellen?

  • Na het kiezen voor een probleemstelling, onderzoeksvragen en bijpassende onderzoeksmethode(n) is het tijd om deze verder uit te werken: je moet je onderzoeksmethoden namelijk operationaliseren. Het is belangrijk om de begrippen die je gaat gebruiken in je onderzoek duidelijk te definiëren. Hierbij geef je zowel aan welke betekenis een begrip in de bredere literatuur heeft, maar laat je vooral zien welke definitie jij geeft aan het begrip, en ook wat buiten de scope van je onderzoek valt. Nadat je duidelijk hebt gemaakt wat jij verstaat onder de begrippen die je gebruikt, welke begrippen je wilt meten en welke relaties je onderzoekt, kun je de onderzoeksmethode verder uitwerken. In deze stap kijk je naar je conceptueel model en de begrippen die van belang zijn voor de beantwoording van je onderzoeksvragen, en ga je op zoek naar manieren om deze begrippen en de relaties tussen de begrippen daadwerkelijk te meten. Instrumenten die je hiervoor gebruikt zijn bijvoorbeeld de vragen in je vragenlijst, de topics voor je interviews of de experimentele variable in je experiment.
  • Het is belangrijk om op dit punt nog eens goed naar je onderzoeksvragen en uitgewerkte onderzoeksmethode(n) te kijken. Dit is namelijk het laatste moment waarop je nog iets in je ontwerp kunt veranderen; vanwege de tijd en moeite die je steekt in dataverzameling kun je dit niet zomaar opnieuw doen als je er later achter komt dat er fouten in je ontwerp zitten. Kijk nog eens goed of je uitgewerkte onderzoeksmethode de antwoorden kan genereren die je nodig hebt. Je kunt je onderzoeksmethode ook eens kritisch laten bekijken door een ander: laat je vragenlijst door een aantal testpersonen invullen, oefen je interviewvragen op je begeleider, een vriend(in) of huisgenoot, of maak testruns in je model.
  • Reflectie is in deze fase belangrijk. Dit is het laatste moment waarop je je probleemstelling kunt bijstellen. Om te toetsen of je onderzoeksontwerp voldoet, kun je jezelf de volgende drie vragen stellen:
  1. Past het onderzoeksontwerp bij de realiteit? Kun je middels het onderzoeksontwerp ook echt een antwoord geven op de vraag die centraal staat in je onderzoek?
  2. Past het onderzoeksontwerp bij het conceptueel model? Voldoet het onderzoeksontwerp aan de vragen die worden opgeworpen in het conceptueel model?
  3. Is het onderzoek praktisch uitvoerbaar? Zijn de middelen en technieken die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek voorhanden en beschikbaar voor de onderzoeker?

Data verzamelen?

  • De keuze voor de wijze van dataverzameling – je uitgewerkte onderzoeksmethode; het onderzoeksontwerp – hangt af van je onderzoeksvraag, de onderzoeksmethode(n) die je gebruikt en de tijd en middelen die je beschikbaar hebt. Voor de meeste onderzoeksmethoden zijn verschillende opties mogelijk: zo kan survey onderzoek schriftelijk, telefonisch, online of persoonlijk worden uitgevoerd, kan een interview telefonisch of persoonlijk worden afgenomen, en kan een experiment met proefpersonen, maar ook door middel van modelleren, worden uitgevoerd.
  • In de meeste onderzoeken is de eerste stap van dataverzameling literatuuronderzoek. Door middel van literatuuronderzoek krijg je een duidelijk beeld van het vakgebied en kun je je eigen onderzoek positioneren in het veld. Uit de literatuur kun je definities voor de begrippen die je gebruikt, aanknopingspunten voor fenomenen die je observeert of analyseert en bestaande data(sets) vinden.
  • Voor literatuuronderzoek kun je op verschillende plekken terecht:
    • Bibliotheek: voor informatie uit boeken, tijdschriften, kranten en wetenschappelijke journals.
    • Online zoekmachines: voor het vinden van wetenschappelijke publicaties kun je gebruikmaken van zoekmachines zoals Google Scholar, Scirus en Scopus.
    • Websites: voor informatie over en publicaties van organisaties, overheidsinstanties en bedrijven.
    • Databases: voor datasets, zowel online als in documenten of op CD-rom, zoals het CBS voor gegevens over Nederland, EuroStat voor gegevens over de Europese Unie en UNstat voor gegevens over andere landen of informatie op wereldniveau.
  • Op welke manier je ook gegevens verzamelt, het is belangrijk om de data die je genereert duidelijk op te slaan. Ontwikkel een manier om data consistent en duidelijk op te slaan, zodat je geen gegevens kwijt raakt en benodigde gegevens altijd snel en makkelijk kunt opzoeken.

Data analyseren?

  • Na het verzamelen van data, op basis van je onderzoeksontwerp, ga je de verzamelde data analyseren. Kwantitatieve data worden geanalyseerd door middel van statistische analyse, kwalitatieve data worden geanalyseerd door middel van een cyclus van redeneren en observeren.
  • Kwantitatieve data worden over het algemeen geanalyseerd in een programma dat speciaal voor statistische analyse ontwikkeld is, zoals SPSS. Er zijn verschillende statistische toetsen om te bepalen of je hypothese bevestigd of ontkracht wordt. Je kunt bepalen welke invloed variabelen op elkaar hebben en hoe sterk die invloed is. Je kunt kiezen of je een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen) wilt uitvoeren.
  • Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
  • Kwalitatieve data volgt een cyclus van redeneren en observeren. In het onderzoek staat een bepaalde vraag of hypothese centraal, die de zoektocht naar gegevens inspireert en beïnvloedt. Door middel van interviews, observatie en literatuuronderzoek worden data verzameld. Deze data vallen in twee categorieën: gegevens die de hypothese bevestigen, en gegevens die de hypothese ontkrachten. Vanuit observatie van gegevens kan de redenatie worden bijgesteld, totdat zich geen nieuwe inzichten meer voordoen en er een redenatie is die past bij de gevonden gegevens.

Wat is een voorbeeld van kwantitatief onderzoek, en wat is een Survey onderzoek?

  • Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van survey onderzoek omvat het ontwikkelen van een vragenlijst en codeboek, het bepalen van de populatie en het trekken van een representatieve steekproef.
  • Je bepaalt welke items van belang zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvragen en ontwikkelt vragen en stellingen omtrent deze items. Vragenlijsten moeten standaard zijn; de vragen en antwoorden moeten voor alle respondenten hetzelfde zijn, zodat je betrouwbare resultaten kunt genereren die gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele populatie. Een goede vragenlijst is leesbaar, helder, niet voor meer dan één uitleg vatbaar, compleet, neutraal, en niet te lang. De vragenlijst moet de vragen bevatten die meten wat je wilt weten, niet meer, maar ook niet minder.
  • Er zijn verschillende manieren om vragen te stellen of stellingen te poneren, en verschillende antwoordmodellen mogelijk. De verschillende soorten vraag- en antwoordmogelijkheden worden hier behandeld:
    • Enkelvoudig: “In welk jaar bent u geboren?” Het jaartal kan worden ingevuld.
    • Meervoudig: “In welke Nederlandse provincies heeft u gewoond?” Meerdere antwoorden mogelijk, alle antwoorden staan aangegeven.
    • Schaal: “Hoe tevreden bent u met uw huidige woonplaats?” Beantwoording van deze vraag vindt plaats middels een schaal. Deze kan bijvoorbeeld opgebouwd zijn aan de hand van rapportcijfers, van 1 (zeer ontevreden) tot 10 (zeer tevreden). Als de vraag als stelling wordt geponeerd – “Ik ben tevreden met mijn huidige woonplaats” – kan beantwoording plaatsvinden aan de hand van een Likertschaal, vaak bestaande uit een 5 punts interval schaal, zoals: helemaal mee eens – mee eens – neutraal – mee oneens – helemaal mee oneens.
    • Open antwoord: “Wat zijn volgens u de pluspunten van uw huidige woonplaats?” Door respondenten vrij in te vullen.
    • Half open antwoord: “Hoe heeft u uw huidige huis gevonden?” Hierbij zijn een aantal categorieën zeer waarschijnlijk voor het merendeel van de respondenten voldoende, zoals: via de woningstichting, via een makelaar, via een website, via kennissen / familie. Toch is het mogelijk dat de juiste categorie er voor een aantal respondenten niet bijstaat. Daarvoor kun je een laatste antwoordcategorie aanmaken, de restcategorie: anders, namelijk ...
  • Goede vragen zijn helder, enkelvoudig (bevatten maar één vraag), onafhankelijk, objectief en bevatten geen dubbele ontkenning. Goede antwoorden zijn herkenbaar, uitputtend (alle mogelijke antwoorden zijn aanwezig, of er is een restcategorie), uitsluitend (geen overlap in de antwoorden), meetbaar (de antwoorden kunnen numeriek verwerkt worden, zie hieronder) en in een logische volgorde geplaatst.
  • Schrijf altijd een introductietekst of –brief bij je vragenlijst, om het onderwerp en de context van je onderzoek toe te lichten. Zorg voor een nette en duidelijke lay-out om onduidelijkheden of irritaties bij respondenten te voorkomen.

Codeboek maken

  • Als je vragenlijst af is kun je een codeboek aanmaken. In een codeboek maak je een lijst, waarop je aangeeft hoe de gemeten kenmerken – de verschillende antwoordmogelijkheden op de vragen – worden omgezet in variabelen die je gebruikt in je kwantitatieve analyse. Je kent getallen toe aan de verschillende antwoordcategorieën, bijvoorbeeld:

Geslacht:

  • Vrouw: 0

  • Man: 1

Geboortejaar:

  • Getal kan worden ingevuld, bv. 1988

Provincies waarin respondent gewoond heeft:

  • Noord-Holland (N-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

  • Zuid-Holland (Z-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

  • Zeeland 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

  • etc.

Als bepaalde data ontbreekt, kun je ze een waarde geven die aangeeft dat ze ontbreken. Bijvoorbeeld 999, zoals hieronder in het codeboek te zien is bij het geboortejaar van respondent 3.

Open vragen kunnen niet voor kwantitatieve analyse worden gebruikt, ze kunnen enkel als kwalitatieve gegevens worden gebruikt in het onderzoek.

Een codeboek ziet er als volgt uit:







Respondent nummer

Geslacht

Geboortejaar

Provincies

N-H

Z-H

Zeeland

etc.

1

0

1956

0

1

1

 

2

0

1977

1

0

0

 

3

1

999

0

1

0

 

4

0

1985

1

0

1

 

5

1

1967

0

0

1

 

etc.

 

 

 

 

 

 

 

Vragenlijst uitzetten

  • Als je vragenlijst klaar is, is het tijd om je vragenlijst uit te zetten. Daarvoor moet je bepalen welke groep mensen je onderzoekt en hoe je een representatieve steekproef trekt uit deze groep. De populatie is de groep mensen over wie je met je onderzoek een uitspraak wil doen, zoals ‘HBO studenten’ of ‘vrouwen tussen de 25 en 35 jaar’. Je kunt niet iedereen uit deze groep bereiken, daarom stel je een steekproef samen.

Een goede steekproef – een steekproef die gegeneraliseerd kan worden naar de grotere populatie – voldoet aan een aantal regels:

  • De steekproef moet representatief zijn: de respondenten binnen de steekproef moeten een aantal kenmerken delen met de populatie. Afhankelijk van de populatie en onderzoeksvraag kunnen dit kenmerken als leeftijd, geslacht, woonplaats, en occupatie zijn
  • De steekproef moet willekeurig zijn. De steekproef moet aselect worden getrokken. Iedere persoon in de populatie moet een even grote kans hebben om in de steekproef te worden meegenomen.
  • De steekproef moet voldoende groot zijn. Om statistische analyses op de data te kunnen uitvoeren, moet de steekproef van een bepaalde grootte zijn. Hoe groot dat precies is, is echter moeilijk te bepalen.

Kwantitatief onderzoek

  • Als je kwantitatief onderzoek wilt doen geniet een aselect getrokken, representatieve steekproef de voorkeur. Aselect getrokken betekent dat de steekproef niet bewust geselecteerd is; het is een blinde steekproef waarbij iedereen in de populatie evenveel kans heeft om te worden getrokken. Dit kan op verschillende manieren.
  • Voor een aselecte steekproef kun je bijvoorbeeld uit databases (zoals ledenadministraties of de gemeentelijke basis administratie) iedere tiende persoon op de lijst in je onderzoek betrekken. Er zijn ook variaties, zoals de clustersteekproef, waarbij je bepaalde clusters (groepen) selecteert, zoals bijvoorbeeld ‘een klas van een HBO instelling’ als je populatie ‘HBO studenten’ is. Een andere optie is een gestratificeerde steekproef. Hierbij deel je je populatie op in logische deelpopulaties. Zo kun je de populatie ‘inwoners van Nederland’ opdelen in deelpopulaties per provincie: ‘inwoners van Noord-Holland’, ‘inwoners van Zuid-Holland’, etc. Deze deelpopulaties heten strata. Uit deze strata trek je dan een aselecte steekproef.

Gegevens verzamelen in codeboek

  • Voor het verzamelen van gegevens tijdens survey onderzoek worden de vragenlijsten uitgezet bij de deelnemers aan de steekproef. De verzamelde gegevens worden ingevuld in het codeboek.
  • Survey onderzoek kan op verschillende manieren worden afgenomen: via internet, telefonisch, op papier (per post of op straat), of per sms. De verschillende manieren hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Verdiep je in de verschillende mogelijkheden om te bekijken welke manier het beste bij jouw onderwerp en doelgroep past. Overwegingen die meespelen in deze beslissing zijn de beschikbare tijd, middelen en de verwachte respons.
  • Om te zorgen dat je resultaten generaliseerbaar zijn heb je een voldoende grote en representatieve steekproef nodig. Dit kan in geding komen door non-respons: uitval van respondenten. Houd van te voren rekening met uitval en zet dan ook meer vragenlijsten uit dan je minimaal nodig hebt.

Gegevens analyseren

  • In de data analyse fase van survey onderzoek worden de gegevens die verzameld zijn geanalyseerd. Dit gebeurt met een programma voor statistische analyse, zoals Excel of SPSS. Met deze programma’s kun je je gegevens analyseren en weergeven in grafieken en tabellen.
  • Je codeboek staat nu vol met getallen, wat kun je daar eigenlijk mee? Het is belangrijk om te weten dat er verschillende soorten waarden bestaan, en dat je niet met alle getallen kunt rekenen. Er zijn verschillende meetniveau’s, van laag naar hoog:
    • Nominaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën. Deze categorieën zijn discreet: er zit geen overlap tussen. Voorbeelden van nominale variabelen zijn geslacht (vrouw = 0, man = 1) of HBO instellingen (Inholland = 1, Fontys = 2, Saxion =3, etc.). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden, maar er kan niet mee gerekend worden.
    • Ordinaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën met een bepaalde rangorde. Een voorbeeld van ordinale variabelen is opleidingsniveau (mbo = 1, hbo = 2, wo = 3). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden en om de rangorde aan te geven. Er kan echter niet mee gerekend worden.
    • Interval: variabelen met een vaste interval tussen twee categorieën. De waarden zijn echter continu, elke waarde tussen twee categorieën kan voorkomen. Waarden worden dan ook ingedeeld in categorieën. Een voorbeeld is temperatuur in graden Celcius (18˚C, 19˚C, 20˚C). Een verschil met ratio waarden is dat een interval variabele geen natuurlijk nulpunt heeft en er dus niet gezegd kan worden dat iets ‘twee keer zoveel’ of ‘twee keer zo weinig’ is gebeurd. 20˚C is niet twee keer zo warm als 10˚C, omdat 0˚C geen natuurlijk nulpunt is maar als nulpunt is afgesproken.
    • Ratio: variabelen zijn numeriek, er kan mee gerekend worden. Voorbeelden zijn huizenwaarde in euro’s, of leeftijd in jaren.
  • Dichotome variabelen zijn variabelen waarin slechts twee antwoorden mogelijk zijn: ja of nee, man of vrouw. Vragen met meervoudige antwoorden worden verwerkt als dichotome variabelen: ja = 1, nee = 0 (zie de provincies in het voorbeeld van het codeboek). Deze variabelen worden ook wel dummy’s genoemd.
  • Er zijn twee manieren om je gegevens te analyseren: middels een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen).
  • Univariate analyses kun je op verschillende manieren weergeven:
    • Frequentieverdeling: hiermee geef je aan hoe vaak een categorie (een waarde) van een kenmerk voorkomt in relatie tot de gehele hoeveelheid respondenten.
    • Grafieken: in een grafiek kun je grafisch laten zien hoe vaak de categorieën (verschillende waarden) van een kenmerk voorkomen, in relatie tot elkaar en tot de gehele hoeveelheid respondenten.
    • Kengetallen: een samenvatting van kenmerken op grond van een bepaalde eigenschap, zoals het gemiddelde of de modus van de gegeven waarden.

Resultaten

  • Bivariate analyses kun je ook in een grafiek weergeven. Je zet dan de resultaten van twee kenmerken naast elkaar, om ze te kunnen vergelijken. Een voorbeeld is de vergelijking van het opleidingsniveau van mannen en vrouwen. Daarnaast kun je bivariate analyses weergeven in een kruistabel waarin één kenmerk tegen een ander kenmerk wordt afgezet; één kenmerk wordt in de eerste kolom en één kenmerk in de bovenste rij weergegeven.
  • Het is belangrijk om na te gaan wat de betrouwbaarheid en de validiteit van je resultaten zijn. De betrouwbaarheid kun je meten met een betrouwbaarheidsanalyse in SPSS. Om de validiteit van je onderzoek te bepalen vergelijk je de resultaten uit jouw steekproef met de kenmerken van de populatie. Deze moeten voldoende overeenkomen om de uitkomsten uit jouw onderzoek te generaliseren naar de gehele populatie. Het is van belang om te toetsen of de resultaten uit jouw onderzoek significant zijn: of ze in meer dan 95% van de gevallen overeenkomen met de realiteit, of in meer dan 95% van de gevallen waarin je een test herhaalt hetzelfde resultaat laten zien.
  • Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding

Wat is een voorbeeld kwalitatief onderzoek: Interview

  • Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van interviews omvat het ontwikkelen van een topiclijst en het selecteren van een steekproef.
  • Voor een interview bereid je over het algemeen geen gedetailleerde vragenlijst voor, maar stuur je het interview aan de hand van een topiclijst. Een topiclijst is een lijst met onderwerpen die je gebruikt om het interview te structureren en een logische volgorde van onderwerpen aan te houden tijdens het gesprek.
  • Om te bepalen wie je gaat interviewen voer je in de meeste gevallen een selecte steekproef uit. De resultaten gebruik je niet voor kwantitatieve analyse, dus een aselecte steekproef is niet vereist. Een aselecte steekproef dient daarnaast je doel niet: je doet een interview omdat je specifieke informatie en inzichten zoekt, niet om te generaliseren.

Er zijn verschillende manieren om een selecte steekproef te trekken:

  • Quotasteekproef: je krijgt een quotum mee waarin de hoeveelheid interviews met mensen met bepaalde kenmerken (man/vrouw, jong/oud, laag- of hoog-opgeleid) vastligt.
  • Zelfselectie: je zoekt mensen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (vrouw, tussen de 20 en 50 jaar, gezond) en verspreidt een uitnodiging waar mensen zich op eigen initiatief voor aan kunnen melden.
  • Doelgericht: je trekt een steekproef op basis van een bepaalde kenmerk (studenten communicatie aan een HBO instelling).
  • Toevallig: je vraagt aan toevallige voorbijgangers of ze mee willen werken aan een interview.
  • Sneeuwbalmethode: je vraagt mensen in je omgeving of zij iemand kennen binnen hun netwerk die voor jou interessant is om te interviewen, en vraagt na een interview of de respondent nog suggesties heeft voor andere interessante personen.

interviews afnemen

  • Als je interviews gaat afnemen zul je merken dat de voorbereiding, de interviews zelf en de uitwerking hiervan veel tijd kosten. Je zult dan ook geen grote groep mensen interviewen; 25 tot 30 interviews is al heel veel. Als je merkt dat je geen nieuwe informatie meer hoort in interviews kun je concluderen dat er een verzadigingspunt optreedt, en dat je voldoende interviews hebt afgenomen voor de beantwoording van je onderzoeksvragen.
  • Bereid je interview voldoende voor. Zorg dat je zelf duidelijkheid hebt over je vragen, zodat je tijdens het gesprek al je aandacht op je respondent kunt richten. Bouw je interview logisch op, met een begin, kern en einde. Begin met een introductie waarin je jezelf voorstelt, je onderzoek kort uitlegt, waarom je de respondent wilt spreken, wat er met de informatie gebeurt en hoe lang het interview ongeveer zal duren. Als je het interview wilt opnemen, vraag dan altijd van te voren toestemming. Daarna ga je over naar de kern van het interview, de vragen die je hebt opgesteld rondom het onderwerp van je onderzoek. Zorg dat je goed luistert en geen deel gaat nemen aan het gesprek; als onderzoeker moet je objectief blijven. Na het behandelen van de onderwerpen op je topiclijst werk je toe naar het einde van je interview. Je vat het interview samen om te verifiëren dat je de informatie goed begrepen hebt en zodat de respondent de mogelijkheid heeft voor eventuele nuancering of aanmerkingen. Je bedankt de respondent voor zijn/haar medewerking en stelt hem/haar op de hoogte van het vervolg van je onderzoek.
  • Tijdens een interview kan het zijn dat de respondent een andere kant op gaat met het gesprek dan jij in gedachten had. Ga hier flexibel, maar ook respectvol mee om; iemand neemt de tijd om jou iets uit te leggen. Luister naar het verhaal van de respondent, maar schroom ook niet om op een gegeven moment voorzichtig bij te sturen naar de onderwerpen die voor jou interessant zijn. Vraag door als je niet tevreden bent over een antwoord, maar zorg dat het niet vervelend wordt; zoek het midden tussen de twee.

Analyseren van kwalitatieve gegevens

  • Het analyseren van kwalitatieve gegevens steekt heel anders in elkaar dan analyse van kwantitatieve gegevens: je kent je data immers geen waarden toe, je kunt er niet mee rekenen en geen grafieken van maken. Toch is er wel een manier om op een gestructureerde manier de stukken tekst die je verzameld hebt te analyseren:
    • Lees de uitgewerkte interview verslagen door. Selecteer de relevante informatie voor je onderzoek en verdeel het in kleine fragmenten die je kunt samenvatten in één woord.
    • Omschrijf de kleine fragmenten in één woord (een code) om je resultaten te coderen. Deze code kun je in de kantlijn van het document zetten.
    • Maak een codeboek aan. Hierin zet je de codes in de eerste kolom en de verschillende interviews in de eerste rij van een tabel. Met dit codeboek verzamel je stukken tekst uit verschillende interviews die bij verschillende codes passen, zodat je een overzicht voor jezelf creëert van relevante gegevens.
    • Ga over tot het waarderen, sorteren en evalueren van de gegevens. Maak met behulp van de (meest voorkomende) codes een mindmap, diagram, codeboom of een schematisch overzicht met post-its. Kijk naar positieve en negatieve benoemingen van onderwerpen, naar wat oorzaak en wat gevolg is, en voor wie iets van belang is.
    • Breng je model, diagram of overzicht in verband met je onderzoeksvragen. Kun je hiermee antwoord op je vragen geven? Zo nee, welke aanvullende informatie heb je nodig en welke vragen moet je daarvoor stellen?
  • Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces, waarbij je soms terug moet gaan naar eerdere stappen en een aantal keer de cyclus van je onderzoeksproces doorloopt voor je tevreden bent over de resultaten. Dit heeft als voordeel dat je nieuwere informatie altijd naast al gevonden gegevens en de resultaten van je analyse legt en daardoor de betrouwbaarheid van de uitkomsten van je onderzoek vergroot.
Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?

Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?

Wat is de afrondingsfase van je scriptie of afstudeeronderzoek?

 

  • In de afrondingsfase schrijf je de laatste onderdelen van je scriptie, voeg je alle stukken tekst samen, zorg je dat de tekst lekker loop, en maak je de lay-out voor je scriptie.
  • De onderdelen van je scriptie die dan nog missen zijn: een titelpagina, voorwoord en een samenvatting.
  • Ook moeten je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen, je bronnen, literatuurlijst en bijlagen compleet zijn en netjes opgemaakt worden.

Titelpagina maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Specifieke richtlijnen voor de titelpagina verschillen vaak per universiteit en faculteit, dus vraag na wat de regels daarvoor zijn. Over het algemeen bestaat een titelpagina uit een pakkende titel, een ondertitel waarin wat meer over het onderwerp duidelijk wordt, je naam en studentnummer, de datum van inleveren, naam van je opleiding, faculteit en universiteit, en de naam van je begeleider(s) en/of opdrachtgever(s). Probeer een aansprekende titelpagina te maken, door middel van gebruik van een foto of kleurgebruik.

Voorwoord schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Het voorwoord is de plek voor persoonlijke bespiegelingen. Hier is ruimte voor wat informatie over jezelf en je studie. Ook kun je beschrijven hoe je afstudeerproces is verlopen en is er ruimte voor een dankwoord aan het adres van je begeleider(s), respondenten binnen je onderzoek en eventueel vrienden en familie.

Samenvatting schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • In een samenvatting presenteer je in 1 of 2 pagina’s je onderzoeksopzet, de belangrijkste resultaten en je conclusies. Het is belangrijk om hier aandacht aan te besteden, lezers zullen hun beslissingen om wel of niet verder te lezen vaak baseren op de kracht van de samenvatting.

Lay out maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Een andere belangrijke taak tijdens de afronding van je scriptie is het maken van een aansprekende, nette en consistente lay-out. Let hierbij op de opmaak en nummering van hoofdstukken en paragrafen en op consistentie in het gebruik van lettertype, lettergrootte, regelafstand en witregels. Daarnaast loop je nog eens je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen en je bronnen en literatuurlijst door om zeker te weten dat alles klopt.

Puntje op de i zetten van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • De allerlaatste stap voor het inleveren is het nogmaals doorlezen van je scriptie en de puntjes op de i zetten. Je kunt je scriptie eventueel ook nog door iemand anders laten doorlezen. Let goed op grammatica- en spelfouten, of zinnen lekker lopen en of de informatie duidelijk en compleet is.

Inleveren van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Dan is eindelijk het magische moment aangebroken. Het moment waar je al maanden naar smacht. Je scriptie is af en klaar om ingeleverd te worden!
  • Laat je scriptie uitprinten en inbinden bij een copyshop; maanden hard werk lever je niet in een plastic hoesje in.
  • Lever je scriptie zowel hardcopy als electronisch in en maak een afspraak met je begeleider voor een evaluatiegesprek.
  • En bovenal: geniet van je vrijheid!

Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?

Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?


Begeleiding

Op het moment dat je besluit je scriptie te gaan schrijven en op zoek gaat naar een geschikt onderwerp is het ook tijd om een begeleider te benaderen. De rol van een begeleider verschilt per onderwijsinstelling en vakgroep, en natuurlijk per persoon, maar er zijn een aantal algemene taken. Je begeleider is de docent die gedurende je afstudeerproces in de gaten houdt hoe je het doet, op een aantal momenten feedback geeft op de teksten die je geschreven hebt en je uiteindelijk beoordeelt.

Je spreekt een aantal regels met je begeleider af, zoals hoe vaak je je begeleider spreekt, wanneer jullie inlevermomenten afspreken, en wanneer je de eindversie van je scriptie inlevert. Bespreek je planning en je plannen met je begeleider en bekijk samen of deze realistisch zijn. Maak afspraken en plan inlevermomenten aan de hand van je planning.

Bespreek hoeveel en wat voor soort begeleiding je denkt nodig te hebben. Wil je graag tussentijds feedback op de tekst die je al geschreven hebt? Heb je iemand nodig die je af en toe even aanspoort? Leer van je eerdere ervaringen met papers schrijven en laat je begeleider weten wat je sterke en zwakke punten zijn, zodat je begeleider weet waar hij/zij aan toe is en een stok achter de deur kan zijn voor jou.

Geef tijdig aan als iets niet lukt of niet lekker loopt. Je begeleider is er ook om je te helpen in moeilijke tijden of als je bepaalde ideeën wilt doorspreken met iemand. Het is echter wel jouw verantwoordelijkheid om aan de bel te trekken.

Zoek hulp als je er niet uitkomt met je begeleider. Het kan zijn dat het niet zo botert tussen jou en je begeleider. Vervelend, want dit is de persoon bij wie je terecht zou moeten kunnen bij problemen, maar ook degene die je werk zal beoordelen. Probeer problemen rustig uit te spreken en te overwinnen. Als dit niet lukt, zoek dan contact met een andere docent (je studiebegeleider, de coördinator, of een vertrouwenspersoon). Je kunt je problemen met deze persoon bespreken en uitzoeken of er een oplossing mogelijk is.

Planning, motivatie en concentratie

Je afstudeeronderzoek is een groot en langdurig proces. Veel studenten vinden het daarom moeilijk een realistische tijdsplanning te maken, zowel op macro-niveau (planning van afstudeeronderzoek van een aantal maanden) als op micro-niveau (planning van een dag, of een week). Toch werkt het maken van een planning eigenlijk altijd volgens hetzelfde principe:

  • Doelen stellen: scriptie schrijven

  • Subdoelen stellen: hoofdstuk 3 van scriptie schrijven

  • Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling: hoofdstuk 3 inleveren op 11 mei

  • Concrete taken koppelen aan subdoelen:

    • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen

    • Artikel Y lezen

    • Conceptueel model tekenen

    • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven

  • Taken koppelen aan tijdsbesteding:

  • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen 2 uur

  • Artikel Y lezen 1 uur

  • Conceptueel model tekenen 1 uur

  • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven 3 uur

  • Taken in een lange termijn planning zetten: taken in agenda inplannen, daarbij aangevend op welke dag je de taak gaat uitvoeren en hoeveel tijd je daarvoor verwacht nodig te hebben

  • Pagina 76-88 lezen 1 uur

  • Pagina 89-101 lezen 1 uur

  • Taken opdelen in praktische actiepunten: voor taak ‘Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen’:

  • Actiepunten per uur inplannen: een planning per uur geeft zo duidelijk mogelijk aan wat je op een dag moet doen

  • Actiepunten uitvoeren

Ook al bestaat een werkdag officieel uit acht uur, de meeste mensen kunnen maar rond de vijf uur per dag effectief werken. Bekijk op welke momenten van de dag jij het beste presteert en plan je werk rondom dat moment. Probeer voor voldoende, maar niet teveel, afwisseling te zorgen. De hele dag artikelen lezen is erg vermoeiend, maar vijf taken in vijf uur plannen zorgt weer voor teveel chaos. Probeer een balans te vinden, en zoek vooral uit wat voor jou werkt.

Een van de grootste problemen waar studenten tijdens hun studietijd, en vooral tijdens het afstuderen, tegenaan lopen is het uitstellen van taken. Uitstelgedrag leidt tot tijdnood, stress, schuldgevoelens en onzekerheid. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot het uitstellen van taken, zoals een slechte planning, concentratieproblemen, persoonlijke problemen, onrealistische verwachtingen en perfectionisme. Bij serieuze problemen is het zaak contact op te nemen met je begeleider om deze problemen te bespreken en op zoek te gaan naar een oplossing. In de meeste gevallen is het echt meer een combinatie van ‘zoveel te doen, zo weinig tijd’ en teveel afleiding. Probeer je eigen uitstelgedrag te identificeren, zodat je je eigen gedrag leert herkennen. Toch is het belangrijkst om te leren hoe je discpline opbrengt, zodat je minder tijd verspilt en aan de slag gaat op het moment dat het moet.

Zoek een werkritme en werkplek die bij je passen. Vraag na of er een kamer of andere plek beschikbaar is binnen je vakgroep om (een aantal dagen per week) aan je scriptie te werken. De bibliotheek is natuurlijk een voor de hand liggende keuze, maar als je behoefte hebt aan wat afwisseling, probeer vooral ook eens een rustig café, in de trein, of gewoon thuis te werken.

Probeer concentratieverlies bij jezelf te herkennen en te onderzoeken wat de oorzaak is. Staat je Facebook de hele dag open in een browser? Is je bureau een zootje? Komt je huisgenoot ieder uur binnenlopen voor een kopje thee? Probeer de zaken die voor jou afleiding veroorzaken tot een minimum te beperken. Zet je telefoon op stil, de tv uit en spreek met jezelf af om slechts een aantal keren per dag je e-mail en Facebook te checken. Ga in de bibliotheek werken als het in huis te druk is of als de spullen in je kamer je teveel afleiden.

Zorg dat je gezond eet en genoeg beweegt. De hele dag achter je computer zitten met een pot snoep naast je, of niet genoeg tijd nemen om gezond eten te bereiden en maar weer een pizza in de oven te schuiven gaan op den duur hun tol eisen. Voedsel met veel suiker of snelle koolhydraten geven je direct een oppepper, maar zorgen daarna voor een dip of sufheid. Gezond eten en voldoende beweging zijn van groot belang voor een goede concentratie, en vormen daarnaast een prima afwisseling op je werk. Ga in de lunchpauze even de keuken in om jezelf te belonen met iets vers en gezonds, en ga een blokje om of maak een fietstochtje tussen je taken door voor wat ontspanning en inspanning.

Pas op voor RSI. Tijdens je afstudeeronderzoek breng je waarschijnlijk veel tijd achter je computer door. Zorg voor een goede stoel en bureau, sluit een externe muis en toetsenbord op je laptop aan en neem voldoende micro-pauzes. Doe ieder uur 5 minuten een dansje, strek je vingers, handen en armen, of leer jongleren!

Succes met afstuderen!

Kennisoverdracht en tekstgebruik: uitgelichte thema's en startpagina's

Kennisoverdracht en tekstgebruik: uitgelichte thema's en startpagina's

Activiteiten als backpacken, betaald werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in het buitenland verzekeren: startpagina's

Activiteiten als backpacken, betaald werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in het buitenland verzekeren: startpagina's

     

Partnerselectie: Stage in het buitenland I

Partnerselectie: Stage in het buitenland I

Partnerselectie: Stage in het buitenland II

Partnerselectie: Stage in het buitenland II

Werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in binnen- en buitenland per activiteit en functie: startpagina's

JoHo zoekt medewerkers die willen meebouwen aan een tolerantere wereld

Werken, jezelf ontwikkelen en een ander helpen?

JoHo zoekt medewerkers, op verschillend niveau, die willen meebouwen aan een betere wereld en aan een zichzelf vernieuwende organisatie

Vacatures en mogelijkheden voor vast werk en open sollicitaties

Vacatures en mogelijkheden voor tijdelijk werk en bijbanen

Vacatures en mogelijkheden voor stages en ervaringsplaatsen

Aanmelden bij JoHo om gebruik te maken van alle teksten en tools
 

Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

The world of JoHo footer met landenkaart

JoHo: paginawijzer

Thema's

Wat vind je op een JoHo Themapagina?

  • Geselecteerde informatie en toegang tot de JoHo tools rond een of meerdere onderwerpen
  • Geautomatiseerde infomatie die aan het thema is gekoppeld

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage.
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Abonnement: nemen

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zo zelf en volledig gebruik maken van alle teksten en tools.

Hoe is de pagina op gebouwd

  • Een JoHo Themapagina pagina is opgezet aan de hand van 10 fases rond een bepaalde thema: statussen
  • De status van een thema kan je inzetten bij de belangrijke en minder belangrijke processen rond het thema van de pagina. Zoals keuzes maken, orienteren, voorbereiden, vaardigheden verbeteren, kennis vergroten, gerelateerd werk zoeken of zin geven.
  • Bij elke status vind je unieke of gerelateerde informatie van de JoHo website, die geautomatiseerd of handmatig wordt geplaatst.
  • Een belangrijk deel van de informatie is exclusief beschikbaar voor abonnees. Door in te loggen als abonnee wordt de informatie automatisch zichtbaar. Let wel, niet elke status zal evenveel content bevatten, en de content zal in beweging blijven.
  • De statussen:
  1. Start
  2. Oriëntatie : startpunt bepalen ->bijvoorbeeld: wat is je vraag of wat is het proces dat je gaat starten
  3. Selectie: verkennen en verzamelen van info en keuzehulp
  4. Afweging: opties bekijken en vergelijken -> bijvoorbeeld: alternatieven zoeken
  5. Competentie: verbeteren en competenties -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te slagen?
  6. Voorbereiding: voorbereiden & oefeningen -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te oefenen of je voor te bereiden?
  7. Inspiratie: vastleggen &  lessen -> bijvoorbeeld: wat leer je en heb je geleerd?
  8. Ervaring: vooruithelpen & hulp -> hoe kan je jezelf nuttig maken?
  9. Beslissing: Uitvoeren en tot resultaat brengen -> bijvoorbeeld wat ga je kopen of kiezen?
  10. Evaluatie: Terugkijken en verder gaan -> bijvoorbeeld: wat komt hierna?
    JoHo: footprints achterlaten
    JoHo: pagina delen