Het begon per toeval toen ik het feministische tijdschrift ‘Spare Rib’ ontving in 1976. Ik was zojuist in Engeland aangekomen om een master in kinderontwikkeling te volgen aan de Universiteit van Londen. De voorkant van het tijdschrift trok mijn aandacht: hierop stond een foto van drie vrouwen en hun drie kinderen met als kop ‘Vanuit de kast de rechtbank in: waarom kan één van deze vrouwen de voogdij over haar kind verliezen?’ In het artikel beschreef de journalist, Eleanor Stephens, hoe bijna alle lesbische moeders die verwikkeld zijn in een voogdijstrijd met hun voormalige echtgenoten het recht verloren samen te leven met hun kinderen. Dit stond in schril contrast met de situatie van heteroseksuele moeders: aan hen werd de voogdij nagenoeg altijd toegekend. Op het moment van publiceren had geen enkele lesbische vrouw de voogdij gekregen van een rechtbank in het Verenigd Koninkrijk. Er was geen werkelijk bewijs dat lesbische vrouwen slechte ouders waren en toch werden zij gescheiden van hun kinderen, op de grondslag dat het niet in het belang van het kind was om op te groeien in een lesbisch gezin. Dit leek mij onrechtvaardig en onwetenschappelijk. In het artikel werd een oproep gedaan voor een vrijwilliger die bereid was om een objectief onderzoek uit te voeren naar het welzijn van kinderen in een gezin met lesbische moeders, iets wat nog nooit gedaan was. Ik was op zoek naar een onderwerp voor mijn master thesis en vond het wreed dat deze gezinnen uit elkaar werden gehaald, zeker door het ontbreken van bewijs. Ik besloot mijn hulp – als prille wetenschapper – aan te bieden. Dit was het begin van een onderzoeksproject dat zou voortduren voor de rest van mijn carrière.
Ik kwam in contact met ‘Action for Lesbian Parents’, een groep moeders toegewijd aan het openbaren van de oneerlijkheid van het rechtssysteem en op zoek naar wetenschappers die kinderen wilden onderzoeken die opgroeien in lesbische gezinnen. Ik werd door hen in contact gebracht met organisaties die mij konden helpen met het vinden van dergelijke gezinnen. Later verhuisde ik naar Cambridge om directrice te worden van het Universiteitscentrum voor Familieonderzoek. In de jaren daarna zorgden nieuwe voortplantingstechnieken en sociale normen voor een radicale verandering in de manieren waarop gezinnen worden gevormd. In 1978 werd de eerste IVF-baby, Louise Brown, geboren. Kort daarna werden kinderen verwekt door middel van eicel- en embryodonatie. Spermadonatie werd steeds gebruikelijker en in de jaren ’80 werden de eerste baby’s (‘Baby Cotton’ en ‘Baby M’) geboren als resultaat van commercieel draagmoederschap. Tegenwoordig zijn er homo-vaders met kinderen die het resultaat zijn van draagmoederschap of eiceldonatie, bewust alleenstaande moeders en lesbische stellen die ouderschap delen door het gebruik van de eicel van de ene vrouw voor de zwangerschap van de andere. Er is een toenemende trend van oudere moeders, die waarschijnlijk verder zal toenemen door de mogelijkheid van het invriezen van eicellen. Daarnaast krijgen we in de toekomst te maken met synthetische sperma- en eicellen, kunstmatige baarmoeders en baby’s met aangepaste genen. Het ouderschap wordt toegankelijk op manieren die we jaren geleden niet voor mogelijk hielden, maar welke impact heeft dit op kinderen?
Net zoals de rechters in de jaren ’70 van de vorige eeuw hebben veel mensen hun mening over deze nieuwe gezinsvormen gevormd op basis van aannames en niet op basis van bewijs. Het werd altijd aangenomen dat de gezinsstructuur belangrijk is voor de ontwikkeling van het kind: hoe meer deze afwijkt van het traditionele gezin, hoe groter het risico op psychologische schade bij het kind. Dit idee kreeg aandacht in de twintigste eeuw, deels door Sigmund Freuds psychoanalytische theorie, en bleef een hoeksteen van latere psychologische theorieën. Maar is dit waar? De resultaten van onze eerste studie naar lesbische ouders, gepubliceerd in 1983, suggereren van niet. Zij laten duidelijk zien dat deze kinderen geen groter risico lopen op het ervaren van psychologische problemen in vergelijking met kinderen opgevoed door heteroseksuele moeders. Omdat het vermoeden bestond dat dit ook geldt voor nieuwere gezinsvormen, is hier met een groot team van wetenschappers (psychologen, sociologen, sociaal antropologen, artsen en bio-ethici) verder onderzoek naar gedaan.
We begonnen met lesbische moeders en waren de eerste onderzoekers die baby’s verwekt middels IVF en donorinseminatie volgden van jeugd tot volwassen leven. Daarna volgden al snel andere soorten gezinnen. Rond het millennium werd een nieuwe studie gestart naar gezinnen die tot stand kwamen door eiceldonatie, donorinseminatie en draagmoederschap. Dit is nog altijd de enige studie in de wereld waarin kinderen geboren uit draagmoeders worden bestudeerd. Deze kinderen werd gevolgd in de fase van zuigeling tot adolescent. Zij zijn zes keer bezocht om te onderzoeken hoe hun vroege ervaringen hun latere ontwikkeling hebben beïnvloed. Meer recent richt ons onderzoek zich op gezinnen bestaande uit homo-vaders en een geadopteerd kind en is de eerste studie in de Verenigde Staten uitgevoerd naar homo-vader gezinnen gevormd door draagmoederschap. Onze laatste studie richt zich op co-ouders die gezamenlijk kinderen grootbrengen zonder een romantische band te hebben, kinderen met transgender ouders, bewust alleenstaande vaders en kinderen geboren door middel van identificeerbare eiceldonoren.
De gezinnen worden thuis bezocht om meer te weten te komen over de ontwikkeling en het welzijn van kinderen, en de relatie met hun ouders. Moeders, vaders en kinderen worden geïnterviewd, gezinsinteracties worden geobserveerd en leraren wordt gevraagd naar het gedrag van kinderen op school.
Het onderzoek laat duidelijk zien dat kinderen in alle nieuwe gezinsvormen kunnen floreren. Er is geen bewijs dat opgroeien met lesbische moeders of homo-vaders, of geboren zijn met behulp van voortplantingstechnieken (eicel-, sperma-, embryodonatie of draagmoederschap) psychologische schade zal toebrengen aan kinderen. En toch hebben deze gezinnen ook vandaag nog te maken met vooroordelen, zelfs in de meest progressieve landen ter wereld.