Samenvattingen en studiehulp bij Over de grenzen van disciplines van Abma - Boektool

  Tools

De hele tekst op deze pagina lezen? Alle JoHo tools gebruiken? Sluit je dan aan bij JoHo en log in!
 

Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

The world of JoHo footer met landenkaart

Samenvattingen en studiehulp bij Over de grenzen van disciplines: plaatsbepaling van de sociale wetenschappen van Abma

Boeksamenvattingen

 

JoHo: crossroads via bundels

Boeksamenvatting per hoofdstuk

Samenvattingen per hoofdstuk bij de 1e druk van Over de grenzen van disciplines van Abma - Bundel

Samenvattingen per hoofdstuk bij de 1e druk van Over de grenzen van disciplines van Abma - Bundel

Study guide with Over de grenzen van disciplines: plaatsbepaling van de sociale wetenschappen by Abma

Study guide with Over de grenzen van disciplines: plaatsbepaling van de sociale wetenschappen by Abma

Study guide with Over de grenzen van disciplines: plaatsbepaling van de sociale wetenschappen

Online summaries and study assistance with the 1st edition of Over de grenzen van disciplines by Abma

Prints & Pickup with Over de grenzen van disciplines

  • Nederlandse printsamenvatting bij Over de grenzen van disciplines: plaatsbepaling van de sociale wetenschappen
  • Pre-order and pickup or use the postal service

Related content on joho.org

Waar gaat Over de grenzen van disciplines over? - Chapter 1

Waar gaat Over de grenzen van disciplines over? - Chapter 1

Dit boek bepaalt de plaats van de sociale wetenschappen. De sociale wetenschappen zijn academisch en maatschappelijk respectabel, maar er wordt getwijfeld aan het maatschappelijk nut. De reden van het schrijven van dit boek vindt zijn oorsprong in het academisch onderwijs. Sinds 1985 is algemene sociale wetenschappen een interdisciplinaire studie. Vanaf het begin is interdisciplinariteit de basis van deze studie. Echter leidt dit tot externe en interne vragen, zoals: wat is interdisciplinariteit en hoe verhoudt dit zich tot de kennis van deze discipline? Deze vraagstukken zijn zowel voor onderzoekers als voor studenten van belang.

Welke disciplines behoren tot de sociale wetenschap?

Sociologie, psychologie en pedagogiek zijn de disciplines die als sociale wetenschappen beschouwd worden. Dit staat echter open voor discussie. Psychologie hoort bijvoorbeeld in Nederland bij de sociale wetenschappen, maar in andere landen weer niet. Verder roept deze indeling ook vragen op, zoals waarom de geschiedwetenschap niet tot de sociale wetenschappen gerekend worden. Dit is historisch uit te leggen. In de 19e eeuw was de geschiedwetenschap het middelpunt van de geesteswetenschappen. De sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen waren concurrenten. De sociale wetenschappen lieten zich inspireren door de manier van werken van de natuurwetenschappen, namelijk het experimenteel onderzoek en het kwantificeren van gegevens. De geschiedwetenschap stond daar ver vanaf, en daarom behoort de geschiedwetenschap niet tot de sociale wetenschappen.

We kijken hier vooral naar grensoverschrijdingen bij de sociale wetenschappen. Een voorbeeld van zo'n grens is die tussen maatschappij en individu en tussen sociale en psychologische processen. Grenzen zijn moeilijk te stellen en moeilijk te definiëren.

Hoe verhoudt de sociale wetenschap zich tot andere disciplines? 

De scheiding tussen natuurwetenschappen en geesteswetenschappen is gebaseerd op de verschillen wat betreft onderwerp van onderzoek en methodologie. Er bestaat een tweedeling tussen de experimentele methodiek van de natuurwetenschappen en de interpreterende stijl van de geesteswetenschappen.

De vraag is of de sociale wetenschappen een eigen discipline moeten vormen binnen de wetenschap. Het object van de sociale wetenschappen is de interactie tussen mens en maatschappij, dit komt deels overeen met het object van de geesteswetenschappen. De geesteswetenschappen bestuderen namelijk het werk van de mens. Een verschil tussen deze wetenschappen is dat de sociale wetenschappen een groter accent leggen op systematische, generaliserende theorievorming en de empirische toetsing daarvan. De sociale wetenschappen komen met hun methodologieën het meest overeen met de natuurwetenschappen.

Binnen de sociale wetenschappen bestaat ook een scheiding. Een deel van de onderzoekers vindt dat het onderzoek kwantitatief moet zijn. Volgens hen zijn objectieve metingen de enige echte wetenschappelijke methode. Dit wordt ook wel de harde stroming genoemd. De zachte stroming vindt juist dat kwalitatieve analyse juist het meest geschikt is voor het bestuderen van de mens. 

De zachte sociale wetenschappers vinden dat mens en maatschappij niet goed te bestuderen valt met methoden die voor dode materie is bedoeld. Er zijn dus duidelijk twee opvattingen. Mogelijk is deze tweedeling kenmerkend voor de sociale wetenschappen. 

Hoe won sociale wetenschap maatschappelijke erkenning?

De sociale wetenschappen hebben hun eigen plek verworven. Naast alfa en bèta kennen we in Nederland ook de gammawetenschappen. De populariteit van de sociale wetenschappen groeit snel. Dit maakt het mogelijk om meer specialismen binnen de wetenschap te verkrijgen, maar de spanning tussen wetenschappelijke en maatschappelijke streven wordt hierdoor ook vergroot. Het wetenschappelijke streven is nog in volle gang, de sociale wetenschappen zijn immers nog relatief jong, maar de maatschappelijk verwachtingen zijn tegelijkertijd erg hoog. Sommige alfa- en bètavakken hebben deze spanning ook, maar bij de sociale wetenschappen is deze spanning groter. Dit komt doordat ze moeten rivaliseren met de bestaande ideeën over de maatschappij en de mens. Sociale wetenschappers moeten  proberen de mensen te overtuigen van hun verworven kennis. Dit is een paradox, want aan de ene kant willen ze dat hun kennis mensen verbindt, maar aan de andere kant vinden de sociale wetenschappers hun kennis beter dan de heersende opinie.

Hoe kan wetenschap gedefinieerd worden? 

Het is moeilijk om een definitie van wetenschap te geven, elke discipline heeft daar een ander idee over. 

De naamgeving van het onderzoeksgebied was een punt van discussie. Human sciences was een idee, maar bleek minder geschikt. Sciences refereert namelijk naar de natuurwetenschappen en human naar de geesteswetenschappen. Psychologen noemen hun vakgebied liever behavioral sciences, gedrag is namelijk observeerbaar en meetbaar. Wetenschap is zowel een proces als een product. Het proces is de inspanning van het onderzoeken, en het product is de verzamelde kennis. De wetenschap is in twee punten samen te vatten:

  1. Alle handelingen waarbij een representatief beeld van de wereld om ons heen wordt gevormd door wetenschappers. 
  2. Universiteiten en onderzoeksinstellingen. Zij bepalen de procedures voor betrouwbaar onderzoek en bewaken zo de kwaliteit. 
Wat zijn wetenschappelijke disciplines? - Chapter 2

Wat zijn wetenschappelijke disciplines? - Chapter 2

Discipline kent twee betekenissen:

  • Een specifieke tak van de wetenschap 
  • Het uitoefenen van controle over ondergeschikte groepen.

We gaan het hier vooral over de eerste betekenis hebben, maar macht en controle spelen zeker ook een rol in de wetenschappelijke disciplines.

In de wetenschap gaat het om afbakening, de kennis die wordt doorgegeven is gespecialiseerde en gewaardeerde kennis die niet iedereen bezit. Disciplines in de wetenschap bestonden al voor de moderne tijd, maar veranderden grondig van karakter toen universiteiten een unit werden voor onderzoek en onderwijs.

Waar zijn de disciplines op gebaseerd?

Er zijn drie pijlers waar een vak aan moet voldoen om zichzelf een discipline te noemen:

  • Ten eerste moet een vak een zekere algemeenheid hebben om zich een discipline te noemen. Denk hierbij aan een academische opleiding met die naam en bekendheid bij het grotere publiek. Psychoanalyse is dus geen discipline. Het is wel bekend bij het grote publiek, maar er bestaat geen academische opleiding met deze naam.
  • Ten tweede is academische erkenning op het gebeid van onderzoek belangrijk.
  • Ten derde is professionele status van belang, dat wil zeggen in hoeverre er maatschappelijk erkende beroepen bij bestaan. Een discipline groeit en is sterker wanneer deze academische erkenning op internationaal niveau. Ook staat een discipline sterker wanneer deze langer bestaat. Een discipline zit dus tussen enerzijds de wetenschappen alfa, bèta en gamma en anderzijds de specialismen en subdisciplines. 

Hoe ontstonden de discplines?

Disciplines zijn ontstaan in de achttiende eeuw, in de loop der tijd zijn de echter veranderd. Wilhelm Humboldt was de eerste die de verschillende wetenschappelijke richtingen echt als aparte onderzoekseenheden behandelde. Door de oprichting van instituten en universiteiten voor elke discipline kregen ze meer aanzien. 

De verschillen tussen disciplines gaan niet alleen om de studieobjecten, maar ook om de vragen die er worden gesteld. Zo kunnen verschillende disciplines hetzelfde onderwerp onderzoeken, maar andere vragen stellen. Een bepaald verschijnsel kan dus een uitgangspunt zijn voor meerdere wetenschappelijke disciplines. Echter trekken wetenschappers ook grenzen tussen de disciplines, elke discipline claimt een vakgebied. Bij ontstaan van een discipline is het vakgebied nog breed. Er zijn variaties mogelijk tussen landen en de disciplines kunnen in de loop van de tijd anders worden ingevuld. Dit komt door het feit dat wetenschappers vaak een probleem onderzoeken met methoden uit andere disciplines, hierdoor kunnen nieuwe disciplines ontstaan.

Ook treedt er een paradoxale verandering op. Dit houdt in dat als een discipline meer succes heeft, er ook meer botsende ideeën ontstaan en concurrerende onderzoeken komen. Hierdoor kunnen subdisciplines ontstaan. Departementen en beroepsorganisaties zijn belangrijke steunpilaren van de identiteit van de disciplines. Departementen zijn belangrijk voor de historische continuïteit en ze zorgen voor een evenwichtige manier van werken binnen een discipline.

Beroepsorganisaties en tijdschriften zorgen ervoor dat wetenschappers aanzien verwerven. Dit is belangrijk voor een sterke positie van de discipline.

Wat is tweevoudige legitimering?

Een discipline kan zich op twee manieren rechtvaardigen:

  1. Binnen de wetenschap. 
  2. Binnen de maatschappij. 

Voordat een specialisme een discipline wordt, moet dit binnen de wetenschap te rechtvaardigen zijn. Bovendien is het essentieel dat de discipline zich ten opzichte van de maatschappij legitimeert, denk hierbij aan opname in een academisch statuut en het werven van geld voor onderwijs en onderzoek. 

Dit kan op twee manieren gebeuren, namelijk door demarcatie en alliantie. Demarcatie houdt in dat er grenzen worden bepaald tussen enerzijds de wetenschappelijke bevindingen en anderzijds de oordelen van buitenstaanders. Het trekken van grenzen tussen wetenschappelijk en onwetenschappelijk wordt gezien als een retorische praktijk. Wetenschappers proberen deze grenzen te bekrachtigen, dit heet boundary work (grenswerk of demarcatiearbeid). Alliantie houdt in dat er bindingen aan worden gegaan buiten en binnen de wetenschap. Wetenschappers maken gebruik van concepten, technieken en gereedschappen om de wereld naar hun hand te zetten. Deze boundary objects en boundary concepts moeten zich kunnen aanpassen aan de behoeften en praktijken van de gebruikers. Daarnaast moeten is het belangrijk dat ze stabiel zijn, ze moeten dezelfde resultaten opleveren bij gebruik door wetenschappers uit verschillende velden.

Het contact tussen bepaalde disciplines verloopt via trading zones, ruimtes waar wetenschappers uit verschillende velden elkaar ontmoeten. De boundary objects kunnen dit faciliteren. Als ergens bepaalde apparatuur voor metingen aanwezig is, ontmoeten de wetenschappers elkaar daar. Dit leidt weer tot samenwerking. 

Er bestaan nabije publieken, zoals studenten, bestuurders op universitair niveau en vakgenoten. Zij nemen direct de disciplinaire producten af, daarom worden ze ook wel directe afnemers genoemd. Wetenschappers vinden universitair geschoolde vakgenoten meestal het belangrijkste publiek, zij zorgen namelijk voor de erkenning. Echter zijn de bestuurders en studenten net zo belangrijk. Bestuurders zorgen namelijk voor het geld en studenten voor het aanzien van een discipline.

Naast het nabije publiek bestaat er ook een publiek dat meer op afstand is. Hieronder vallen de ouders van studenten, de beleidsmakers en de wetgevers. Zij zorgen voor maatschappelijke erkenning, wat nodig is voor succesvol handelen binnen de universiteit.

Uiteindelijk is het erg belangrijk om de trading zones en het publiek goed te gebruiken, maar het is ook lastig. Dit komt door het feit dat wetenschappers enerzijds vertrouwen willen wekken, maar dit is alleen mogelijk door geen moeilijke vaktermen te gebruiken. Anderzijds willen zij de exclusiviteit van de wetenschap accentueren.

Wat is de rol van disciplines? 

Disciplines hebben drie cognitieve functies:

  1. Het genereren van kennis.
  2. Het bewaren van kennis. 
  3. Het overdragen van kennis.

Naast cognitieve functies hebben disciplines ook sociale en culturele functies. De sociale functie van een discipline houdt in dat studenten leren waar de normen liggen en welke gebruiken normaal zijn. Dit wordt een proces van disciplinaire socialisatie genoemd. De sociale functie heeft ook invloed op wetenschappelijk werk. Wetenschappers controleren en steunen elkaar en dit leidt tot uitstoting en marginalisatie. De culturele functies van een discipline zijn het bezorgen van een identiteit aan de leden en het ervoor zorgen dat kennis concreet en overzichtelijk blijft.

Verschillende groepen zijn belangrijk voor sociale processen binnen de wetenschap, het genereren, bewaren en overdragen van kennis:

  • Studenten: door middel van onderwijs wordt kennis overgedragen. Studenten leren bovendien over de normen binnen de wetenschap, dat is een vorm van socialisatie. 
  • Instituties: carrière mogelijkheden, erkenning en prijzen uitgereikt door instituties vormen een belangrijke motivatie voor wetenschappers. Ook collega's, of peers, kunnen erkenning leveren. 

Een nadeel van de genoemde functies is dat disciplines etnocentrisch worden. Een opleiding binnen een discipline creëert groepen, wat tegelijkertijd zorgt voor een negatief beeld t.o.v. de andere disciplines. De disciplines hechten zich steeds meer aan hun grenzen en ze versterken hun exclusiviteit door discours (eigen taal en culturele praktijken).

Welke variatie bestaat er tussen disciplines?

Macht speelt een grote rol bij de indeling van disciplines. Wie het meeste aanzien heeft, slaagt er sneller in om middelen binnen te halen en een onderzoek uit te breiden. Hierdoor krijgen ze nog meer aanzien. Dit proces werd door Socioloog Robert K. Merton beschreven als het Matteus-effect, wie veel heeft zal meer krijgen, en wie niks heeft zal met nog minder eindigen. 

Er zijn drie criteria waardoor disciplines meer aanzien kunnen krijgen:

  • Disciplines die kwantitatieve methodes gebruiken hebben meer aanzien dan disciplines die kwalitatieve methodes gebruiken. 
  • De mate van convergentie. Hoe meer uniforme definities, standaarden en procedures, hoe meer aanzien.
  • De concentratie van een discipline. Wanneer veel onderzoekers dicht bij elkaar werken levert dit meer aanzien op dan wanneer ze verspreidt zijn en uiteenlopende onderwerpen onderzoeken. Een grote concentratie op een klein gebied wordt vergeleken met een stad, en verspreiding over een groot gebied met het platteland. De tegenstelling wordt dan ook wel urbaan tegenover ruraal genoemd. 

Wat is dus de definitie van discipline?

Een discipline is een institutioneel kader, gemaakt door mensen. Het verschilt per tijd en plaats wat er gebeurt in een kader. Ook vormt een discipline een institutionele eenheid waarin samengewerkt wordt door onderzoekers. Een discipline is dus een pragmatisch verband, waarin verschillende belangen worden verbonden.

Is de wetenschap verdeeld? - Chapter 3

Is de wetenschap verdeeld? - Chapter 3

De wetenschap heeft niet altijd een splitsing gekend in de exacte wetenschappen en de geesteswetenschappen, ook wel alfa en bèta genoemd. In 1855 werd dit onderscheidt voor het eerst gemaakt. In de eeuw die daarop volgde werd dit onderscheidt steeds meer benadrukt. Tegenwoordig is er sprake van een driedelig bestaande uit de natuurwetenschappen, de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen. Dit hoofdstuk geeft antwoord op de vraag hoe erg ze daadwerkelijk van elkaar verschillen. 

Wat was de rol van de wetenschappelijke revolutie?

Empirisch onderzoek is eeuwen oud. In de tijd van Aristoteles deed men al onderzoek gebaseerd op waarnemingen. Aristoteles maakte onderscheid tussen wetenschapsgebieden, zoals de theoretische (theologie, wiskunde en natuurkunde), de praktische (ethiek en politiek) en de productieve wetenschap (schone kunsten, poëzie en techniek). Deze verdeling van Aristoteles is tot ver in de Middeleeuwen gebruikt. Galileo Galileï was de eerste die de tweedeling tussen natuurkunde en wiskunde overbrugde in de 16e eeuw. Hij gebruikte wiskunde om bewegingen te bestuderen. Daarnaast vond hij theoretische intuïtie nog belangrijker dan het experiment. Francis Bacon plaatste in dezelfde periode juist het experiment op de centrale plaats bij onderzoek. Bacon was meer van het ‘opsporende’ experiment (inductief) en Galileï meer van het hypothesetoetsende experiment. 

Vanaf het midden van de 16e eeuw speelde de empirische waarnemingen van Galileï een beslissende rol bij het vasthouden of verwerpen van theorieën. Na Bacon en Galileï veranderde de blik op het onderzoeken van de natuur. Via mechanische modellen wilden onderzoekers de natuur begrijpen. Mechanische modellen houdt in dat men de natuur ging zien als een goed geordende machine, met algemeen gestelde regels. In de 17e eeuw kwam in Europa een nieuwe blik op de natuur tot stand. Dit kwam door Isaac Newton. Newton zorgde ervoor dat Europa met wiskundige termen ging formuleren en met experimenten de realiteit ging toetsen.

Hoe ontstonden de geesteswetenschappen?

De natuurwetenschappen hoorde in de 19e eeuw nog bij de discipline wijsbegeerte. Door de snelle groei van de natuurwetenschappen, werden ze echter vaker ingedeeld bij andere disciplines. Later zou dit leiden tot een nieuw vakgebied, namelijk de geesteswetenschappen. Deze richting stond tegenover de aanpak van de natuurwetenschappen, die zich op wetten richtte. In plaats van een empirische aanpak, richtte de geesteswetenschappen zich juist op beschrijven. 

Wat was het positivisme? 

Het positivisme is een nieuwe filosofische stroming. Deze nieuwe stroming is ontstaan door een ideeënstrijd over de aard van de wetenschap. August Comte heeft een studie over positieve feiten gehouden. Positieve feiten zijn de door middel van observaties en experimenten vastgestelde regelmatigheden. Comte zegt dat wetenschap niet als doel heeft de ontstaansoorzaken van verschijnselen te ontdekken maar als doel heeft wetten te ontdekken. Kortom, volgens het positivisme kan er alleen kennis bestaan als het aanwijsbaar is in de werkelijkheid, het omvat dus een antimetafysische opvatting.

In de 19e eeuw stelde de Franse wiskundige Comte dat alle natuurlijke verschijnselen 

In Duitsland kwam in het midden van de 19e eeuw de positivistische opvatting ook in beweging. De belangrijkste vertegenwoordiger was Ernst Mach. Hij ging ervan uit dat alle kennis is terug te voeren op indrukken van de zintuigen, en deze vormen als enige de zekere werkelijkheid, dit was een empirisch standpunt. Wetenschap moet een betrouwbare beschrijving geven van de samenhang tussen zintuiglijke elementen en kwantitatieve reeksen. Een wetenschappelijke theorie dient alleen als een gereedschap.

Hoe bestuderen we producten van de menselijke geest?

De natuurwetenschappen werden steeds succesvoller. Hierdoor veranderde de plaats en de rol van de wetenschappen die zich bezig hielden met de uitingen en producten van de menselijke geest. Wihelm Dilthey voelde zich genoodzaakt om een eigen kennisleer, of epistemologie, te ontwikkelen. Zijn uitgangspunt was, dat de objecten van de geesteswetenschappen een historisch karakter hebben. De expressies van de mens is namelijk afhankelijk van de historische context. Volgens Dilthey speelt interpretatie een grote rol, omdat de menselijke ideeën in de historische context bekeken worden. Hiervoor gebruikt men de term hermeneutiek, dit staat voor de leer van het interpreteren van cultuuruitingen. Voor Dilthey ging het er vooral om het ontdekken van de menselijke drijfveren, door middel van het bekijken van waarneembare aspecten zoals taal, kunst of handelen. We moeten in de wetenschap levenloze dingen anders benaderen dan mensen.

Wihelm Windelband benadrukte nog meer het verschil tussen de studie van de mens en van levenloze dingen. Hij vond dat bij de natuurwetenschappen altijd gaat om het ontdekken van wetmatigheden, en om het opstellen van wetten (nomothetisch). Het doel van geesteswetenschappen is een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving geven van een proces of verschijnsel binnen een werkelijkheidsdomein, het eigene beschrijvend (idiografisch). Volgens Rens Bod zijn de geesteswetenschappen allang nomothetisch, denk bijvoorbeeld aan de grammaticale regels.

Wat is het standaardbeeld van de wetenschap?

Wat is de Wiener Kreis?

In de jaren ‘20 besloot een aantal Weense filosofen het positivisme te vernieuwen. Ze brachten een manifest uit, genaamd de Wiener Kreis. De theorieën werden gerechtvaardigd door middel van logische procedure. Er ontstond een stroming genaamd het logisch positivisme. Het doel van de filosofen van de Wiener Kreis was eenheid van de wetenschap te herstellen. Ze gebruikten abstracte concepten, altijd gekoppeld aan waarneminge. Zintuiglijke waarnemingen zijn volgens het logisch positivisme de basis van kennis. Wanneer er een uitspraak wordt gedaan op basis van de zintuigen, bijvoorbeeld 'ik zie groen', moet deze empirisch verifieerbaar zijn. Hempel, een van de filosofen, werkte het logisch positivisme verder uit en kwam tot een deductief-nomologisch model, ook wel het covering law model genoemd. Dit model bevat twee veronderstellingen en een conclusie. De veronderstellingen moeten algemene natuurwetten zijn. Het verschijnsel wat verklaard wordt, moet gedekt worden door een natuurwet, vandaar de naam covering law. Wanneer een verschijnsel verklaard is, is het ook mogelijk het verschijnsel te voorspellen. De verklaringen en voorspellingen zijn structureel symmetrisch volgens Hempel.

Volgens het logisch positivisme valt de tweedeling van nomothetisch en idiografisch niet te accepteren. Deze stroming vindt dat wetenschap één is, dus historisch begrijpen is niet iets anders dan natuurkundig begrijpen. Alleen past de covering law niet in de geschiedwetenschap, omdat het vaststellen van algemene wetmatigheden hier niet relevant is.

Wat is het epistemologisch onbewuste?

Sociale wetenschappers zijn meer verbonden met de invloed van het deductief-nomologisch model dan de historici. De term epistemologisch onbewuste komt van de socioloog George Steinmetz. Deze term wijst op een aaneenschakeling van samenhangende veronderstellingen in de dagelijkse praktijk. Steinmetz omschreef het epistemologisch onbewuste ook als methodologische positivisme, waarbij op basis van het deductieve nomologische model het verschil tussen wetenschap en niet-wetenschap wordt uitgemaakt.

Daarnaast was Steinmetz ook van mening dat de covering law de kern is van het methodologische. Dit houdt in dat hij vond dat een wetenschappelijke verklaring de volgende vorm moet hebben:

  • als A optreedt, dan treedt B ook op.

Dit word constante conjunctie genoemd, een vaste verbinding tussen empirische waarnemingen.

Het methodologische positivisme komt in de praktijk nooit in zuivere vorm voor. Het is een filosofisch uitgangspunt. Dit komt doordat de covering law geen band heeft met feitelijke onderzoeksprocessen, maar met het rechtvaardigen van theoretische uitspraken. De alternatieven van het methodologische positivisme baseerden zich op een andere opvatting, zoals het symbolisch interactionisme. De tweedeling van de wetenschap was dus ook binnen de disciplines zichtbaar.

Wat is causaliteit?

Het belangrijkste doel van wetenschappelijk onderzoek is het vaststellen van causale verbanden. Het logisch positivisme doet dat door middel van logica en constante conjunctie. Volgens deze stroming is het voldoende om een formule te creëren die logische noodzaak uitdrukt. Filosofen vinden eigenlijk dat alleen het experiment geldt als een bruikbaar onderzoekskader. Zij vinden dat het logische denken beperkingen heeft en niet voldoet aan de eisen die er bestaan voor het vaststellen van causale verbanden.

Het experiment zorgt ervoor dat storende variabelen het resultaat niet beïnvloeden. Er wordt één mechanisme uit de natuur onderzocht in een gesloten systeem. Vaak zijn de onderzochte gebeurtenissen incidenteel, daardoor kunnen ze pas onderzocht worden nadat ze hebben plaatsgevonden. Ook heeft een gebeurtenis invloed op wat daarna gebeurt.

Verklaren is niet hetzelfde als voorspellen. Wanneer een mechanisme een voorspelbare reactie geeft, kan dit helpen de gebeurtenissen in de natuur te verklaren. Dat mechanisme kan echter niet met zekerheid de gebeurtenissen in de toekomst voorspellen. Natuurwetenschappen zijn dus niet nomothetisch, dat wil zeggen dat uitspraken over experimenten niet gegeneraliseerd kunnen worden. 

De term idiografisch is niet kenmerkend voor de geesteswetenschappen. Het gaat namelijk niet alleen om de beschrijving van bepaalde gebeurtenissen, maar er wordt ook gezocht naar patronen en causale verbanden. Bij veel gebeurtenissen speelt het menselijk handelen een rol. Menselijke fouten kunnen leiden tot bepaalde gebeurtenissen.

Hoe worden ongelukken onderzocht?

Als er een ongeluk wordt onderzocht, moet de onderzoeker zich verplaatsen in de actoren en deze van binnenuit zien te begrijpen. Deze werkwijze wordt ook wel hermeneutisch genoemd. De hermeneutische werkwijze baseert zich op het idee dat mensen irrationele wezens zijn, die handelen op basis van waarnemingen en logica. Dat maakt het voor de betrokkenen van het ongeluk lastig te begrijpen hoe het heeft kunnen gebeuren. Als zij ervan uitgaan dat hun handelen intentioneel was, zou dat betekenen dat het ongeluk opzettelijk was. Een onderzoeker staat op afstand van de gebeurtenis, en kan zo wel analyseren wat er is fout gegaan. 

Een diepteanalyse, die gebruikt wordt voor het analyseren van ongelukken, bestaat uit vier niveaus:

  1. De gebeurtenissen die leiden tot een ongeluk.
  2. De verhalen van betrokkenen. 
  3. Het rapport over het ongeval van de deskundigen.
  4. De wetenschappelijke diepteanalyse. 

Bij een dergelijke analyse zijn verschillende hermeneutische principes relevant. Ten eerste, de leefwereld van de betrokkenen. Ten tweede, de interne relaties die bestaan tussen de fouten en de gebeurtenissen. Het doel van het onderzoek bepaalt de methoden vervolgens de gebruikte methoden. 

Er zijn twee zaken waarmee rekening moet worden gehouden bij een analyse. Ten eerste zijn er veel variabelen, en is het niet mogelijk één bepaalde variabelen te manipuleren en de rest constant te houden. Ten tweede zijn er niet alleen materiële factoren, maar ook menselijke actoren. Zij interpreteren de omgeving op hun eigen manier. In de mens- en maatschappijwetenschappen is verklaren logischer dan voorspellen.

Eindoordeel

Het uitgangspunt van het logisch positivisme, dat causale verbanden alleen voldoen als ze bruikbaar zijn voor het doen van voorspellingen, gaat niet op voor alle soorten wetenschappelijk onderzoek. De tegenstrijdigheid tussen natuurwetenschappen en geesteswetenschappen is niet natuurnoodzakelijk, maar hangt vooral samen met de onderwerpen van onderzoek. 

Desondanks is de tweedeling niet helemaal denkbeeldig. Doordat zo veel mensen overtuigd waren van de splitsing, is er ook daadwerkelijk een afstand ontstaan. Dit heet ook wel een self-fulfilling prophecy. 

Kortom, het logisch positivisme is vooral bruikbaar als het gaat om de rechtvaardiging van wetenschappelijke uitspraken en voor het onderscheiden van zinvolle en onzinnige wetenschap. Dat maakte deze filosofie dan ook populair onder sociale wetenschappers, hoewel het geen empirisch gefundeerde leer is. Een ander deel van de sociale wetenschappers had echter een voorkeur voor de hermeneutische manier van redeneren, wat de basis vormde van een splitsing. 

Welke kennisleer volgde het logisch positivisme op? - Chapter 4

Welke kennisleer volgde het logisch positivisme op? - Chapter 4

In de jaren ‘60 ontwikkelde Thomas Kuhn een theorie die zich afzette tegen het beeld dat wetenschap bestaat uit het verzamelen van meer kennis. Hij was van mening dat wetenschap niet cumulatief verloopt, maar in sprongen. Hij was daarnaast van mening dat wetenschappers niet werken volgens methodologische procedures. De aandacht in de wetenschap verschoof van de wetenschapsfilosofie naar de wetenschapsgeschiedenis.

Hoe worden theorieën gerechtvaardigd?

Het logisch positivisme kreeg veel kritiek. Karl Popper vond dat de procedures van deze methode niet te verdedigen zijn, en dat waarnemingen altijd van een theorie afhankelijk zijn. Popper wilde dat wetenschappers van het logisch positivisme hypothesen gingen vormen die door middel van empirische waarnemingen weerlegbaar waren. Hypothesen moet je namelijk afleiden van een theorie en niet van ervaringen. Popper en zijn aanhangers werden ook wel kritisch rationalisten genoemd, omdat zij de regelmatigheden die mensen waarnemen kritisch onderzochten. Deze stroming binnen de wetenschapsfilosofie is ontstaan omdat Popper het niet eens was met de bestaande theorieën. De theorieën waren namelijk geformuleerd op zo’n manier, dat er altijd een verklaring gegeven kon worden. Popper noemde deze theorieën historicisme. Het grootste en belangrijkste verschil tussen de natuurwetenschappen en de sociale wetenschappen is dat sociale wetenschappers alleen trends kunnen ontdekken en vaststellen, en geen universele wetten.

Ondanks dat Popper het niet helemaal eens was met de logisch positivisten, bestonden er wel overeenkomsten tussen zijn theorie en de stroming:

  • Popper legde ook het accent op de context of justification
  • Hij hechtte ook veel waarde aan wiskunde en logica.
  • Hij was ook voor het empirisch toetsen van voorspellingen.
  • Hij vond ook dat waarden en feiten van elkaar gescheiden moesten blijven.
  • Tenslotte vond hij ook dat er wetenschappelijke vooruitgang bestond.

Wat is een paradigma?

Kuhn heeft de term paradigma geïntroduceerd. Een paradigma is het geheel van algemeen geaccepteerde wetenschappelijke theorieën in een bepaalde periode. Hij ontdekte dat deze ideeën bestaan in een historische context. Na een revolutie veranderen deze ideeën. Onderzoekers zijn het na een revolutie met elkaar eens over de procedures en de regels, dit wordt normale wetenschap genoemd. Paradigma's bevatten aannames die niet bij elk onderzoek opnieuw getoetst worden, ze staan niet ter discussie. Ze komen pas ter discussie te staan als er een ander, concurrerend idee ontstaat, dat meer aanhang krijgt.

Popper en de logisch positivisten waren het niet met Kuhn eens. Ze beschuldigden hem ervan dat hij subjectieve criteria gebruikte bij de beoordeling van wat wetenschap is en wat niet. Kuhn vond dat de groei van kennis alleen plaatsvond bij normale wetenschap.

Kuhns filosofie leidde tot een constructivistische wending binnen de wetenschapsfilosofie. Dit houdt in dat waarnemingen afhankelijk zijn van de blik van de waarnemer.

Een overeenkomst tussen Popper, het logisch positivisme en Kuhn is dat ze een scheiding trokken tussen echte wetenschap en vóór-wetenschap. Kuhn sprak pas van wetenschap als er door alle onderzoekers in een vakgebied één paradigma werd aangehouden. Er moest dus sprake zijn van normale wetenschap. Sociale wetenschappen zijn volgens hem dus geen echte wetenschap, omdat er nooit één algemeen geldend paradigma ontstaan. Sociale wetenschappers noemden dit paradigmatische wetenschappen, wetenschappen met meerdere paradigma's.

Hoe ontstond wetenschapsgeschiedenis als vakgebied?

Tot de tijd van Kuhn werd wetenschapsgeschiedenis gebruikt in leerboeken om de ontwikkeling van wetenschap duidelijk te maken. Er werd gesteld dat nieuwe paradigma's superieur waren aan oude. Kuhn gaf een andere betekenis aan de wetenschapsgeschiedenis. Hij vond niet dat nieuwe paradigma's superieur waren, want oude en nieuwe paradigma's zijn niet met elkaar te vergelijken.

De invloed van Kuhn leidde ertoe dat er meer empirisch werd gedacht over wetenschap en minder filosofisch. Wetenschapsgeschiedenis werd een apart vakgebied.

Wat is constructivisme?

Kuhn is een constructivist. Volgens hem bepaalt de theorie wat er gezien wordt, en is een verandering in de theorie ook een verandering van de wereld. In de jaren ‘70 ontstond een nieuwe stroming, het Strong Programme. Volgens deze stroming hebben wetenschappelijke opvattingen een sociale oorsprong, omdat wetenschap een sociale activiteit is. Bruno Latour was het eens met Kuhn, hij vond ook dat de normatieve wetenschapsfilosofische idealen ingeruild moesten worden voor empirisch onderzoek.

De antropoloog Latour concludeerde na veel onderzoek dat wetenschappelijk aanvaarde feiten ontstaan door chaos. Hij onderzocht hoe nieuwe wetenschappelijke informatie in algemeen geaccepteerde theorie transformeert door twee jaar lang onderzoek te doen naar de praktijken in een laboratorium. Wetenschap is een machtsstrijd, en chaos in wetenschap is normaal. Echte kennis is kennis die concurrentie heeft overleefd en door iedereen wordt geaccepteerd. Allerlei factoren, zowel menselijke als niet-menselijke, dragen bij aan het proces waarbij nieuwe kennis geaccepteerd wordt als waarheid.

Pierre Bourdieu stelt dat wetenschap een veld is waarin concurrentie plaatsvindt en waar structuren vervormd worden. Volgens hem is de wetenschap zelfstandig, want hoewel economie, politiek en cultuur wel invloed uitoefenen, gebeurt dit altijd op een indirecte manier. Bourdieu's begrip habitus is bruikbaar binnen de wetenschap voor analyses. Habitus is een gedeeld schema van waarnemingen, waarderingen en handelingen. Op het veld is er concurrentie tussen de actoren. Ze concurreren om een veld specifieke winst.

Kritisch Realisme

Het constructivisme kan worden gezien als een voortvloeisel van het idealisme. Het idealisme ziet de wereld zoals we hem zelf zien, de mensen hebben ideeën en die bepalen de werkelijkheid. Tegenover het idealisme staat het realisme. Deze stroming stelt dat er buiten ons perspectief een werkelijkheid bestaat, die wij ook kunnen kennen.

Het kritisch realisme bestaat uit drie domeinen:

  • Het werkelijke. Dit is het domein van de objecten, hun structuren en hun vermogens.
  • Het actuele. Dit is het domein die betrekking heeft op de gebeurtenissen.
  • Het empirische. Het domein van de onmiddellijke ervaring.

Het kritisch realisme neemt de plaats in tussen de twee culturen natuurwetenschappen en geesteswetenschappen. Hun reactie op het logisch positivisme van de natuurwetenschappen is dat gesloten systemen niet erg goed geschikt zijn om complexe gebeurtenissen te verklaren. Tegen de hermeneutiek van de geesteswetenschappen zeggen ze dat er analytische kracht verloren gaat doordat ze geen causaliteit en objectiviteit gebruiken.

Objecten bestaan, zij hebben een innerlijke structuur en beschikken over vermogens die soms geactiveerd worden. Dit is het uitgangspunt van het kritisch realisme. Sociale gebruiken bestaan uit mechanismen, die weer bestaan uit structuren en vermogens. Sociale gebruiken zijn geen wetten. Gebruiken zorgen ervoor dat causale analyses mogelijk zijn.

Mensen interpreteren gedrag van elkaar en reageren daarop, dit maakt de sociale wereld complexer dan de wereld van de natuur. Mensen zijn contextgevoelig, daardoor zijn verschijnselen niet stabiel. Kritisch realisten willen causaliteit van de mechanismen in de complexe wereld opzoeken.

Eindoordeel

Wetenschap wordt steeds vaker bekeken als een menselijke praktijk. Dit is grotendeels veroorzaakt door Kuhn, hij koppelde de wetenschap los van de filosofie. Echter had Kuhn geen sociale theorie, dus werd deze ontwikkeld door Bourdieu en Latour. Zij zorgden ervoor dat de constructie, sociale feiten en de natuur van wetenschappelijke feiten in het middelpunt kwamen te staan.

Wat is de rol van interventiewetenschappen? - Chapter 5

Wat is de rol van interventiewetenschappen? - Chapter 5

In de sociale wetenschappen zijn natuurwetenschappelijke en geesteswetenschappelijke tendensen te vinden. Het zou te verwachten zijn dat de natuurwetenschappen allang de overhand zouden hebben, omdat zij meer aanzien hebben. Dit is alleen nog niet gebeurd.

Er is dus een factor waardoor de geesteswetenschappen ook van belang zijn in de sociale wetenschappen. Dit komt wellicht doordat de sociale wetenschappers een maatschappelijke rol spelen. De sociale wetenschappen moeten dus rekening houden met de complexiteit van de processen op zowel individueel niveau als maatschappelijk niveau. Ze blijven zoeken naar vervangingen voor de nomothetische theorieën.

Wat zijn interventies?

Interventie betekent tussenbeide komen of ingrijpen. Sociale interventies zijn erop gericht het handelen en het gedrag van mensen te beïnvloeden. De sociale wetenschappers hebben een belangrijke functie ingenomen als het gaat over het analyseren van persoonlijke en maatschappelijke problemen en het vinden van oplossingen.

Een ingenieur is de prototype specialist op het gebeid van interventies. Zij hebben de kennis, ze kunnen met deze kennis concrete analyses maken en vanuit daar berekenen hoe sterk iets moet zijn. De aanpak van de ingenieur komen we ook tegen in de sociale wetenschappen. Daarnaast leveren de sociale wetenschappen een maatschappelijke bijdrage door het leveren van perspectieven. Ze maken maatschappelijke kwesties duidelijker en inzichtelijker en dus ook hanteerbaarder. Interpretaties zijn altijd handelingsimplicaties, dit houdt in dat de interpretatie van een probleem dominant wordt en effect gaat hebben op het handelen.

Wat is de logica van interventies?

Bij een interventie zijn vier partijen van belang:

  • Maatschappelijke autoriteiten.
  • Onderzoekers.
  • Interventiespecialisten.
  • Object van interventie.

Een interventielogica bestaat uit vier elementen:

  • Object.
  • Oorzaak.
  • Doel.
  • Middelen.

Het probleemobject staat centraal in een interventielogica. Er wordt eerst een gebeurtenis gesignaleerd. Maar om het een probleemobject te kunnen noemen, moet er eerst een wetenschappelijk legitiem beeld worden geschetst met een bijbehorende benoeming.

De sociale wetenschappers zijn erg belangrijk bij het formuleren van de oorzaak. De oorzaak vormt samen met de beschrijving van het object de probleemdefinitie. De probleemdefinitie bestaat weer uit de interventiedoelen, namelijk wat wil je bereiken, en de interventiemiddelen, hoe ga je te werk. De interventiedoelen zijn meestal vanuit de politiek geformuleerd, de interventiemiddelen meestal vanuit sociaalwetenschappelijke professionals.

Hoe worden interventies gevormd?

Tegenwoordig is er steeds meer professionalisering bij het bedenken van sociale interventie. Een nadeel hiervan is dat er diskwalificatie plaatsvindt van oudere vormen van kennis. Naarmate de sociale wetenschappen zich verder ontwikkelden, ontstonden er steeds meer rivaliserende groepen. De strijd tussen de interventielogica's in de praktijk kunnen op twee manieren worden weergegeven. Het triomfalistisch standpunt is een strijd tussen oude denkbeelden en nieuwe denkbeelden. Bij het constructivistisch standpunt is er sprake van een wisselend waarheidsregime zonder dat er toename is van kennis. Er is geen waarheid, alleen een strijd om waarheid. De feiten van deze visie bestaan uit interpretaties.

De sociale wetenschappers hebben het privilege van objectiviteit. De wetenschappers zijn onpartijdig en ze zijn erop getraind om feiten en waarden uit elkaar te houden. In de praktijk werken de interventies niet voldoende.

Wat is rationele fictie?

Van der Wel beschreef interventieperspectieven als rationele ficties. Het interventieperspectief is opgebouwd uit vier bouwstenen, namelijk probleem, oorzaak, doel, middel. Dat is een rationele structuur, omdat de betrokkenen de elementen kunnen invullen met redeneringen. Dit concept van Van der Wel heet rationele fictie. De elementen vormen samen een verhaal, wat voor de betrokkenen en het publiek aannemelijk is, en bovendien een effectieve oplossing bieden voor het probleem. Het fictieve element in dit concept bestaat uit het verhaal wat verzonnen wordt.

De opeenvolging van interventieperspectieven is een langzame vooruitgang. De vooruitgang is niet alleen afhankelijk van de kennis van psychische mechanismen, maar ook van verschillende maatschappelijke factoren. De problemen waar het om gaat zijn afhankelijk van de historische context en de culturele context. Kennis die is overgehouden aan voorgaande successen en mislukkingen houdt de wetenschappers kritisch over hun interventies.

Wat is het belang van praktijkervaring?

In de praktijk ontstaat er soms spanning tussen onderzoekers en interventiespecialisten. Dat komt bijvoorbeeld doordat een voorgestelde interventie niet aansluit bij de ervaringen van de specialisten. Om dit te voorkomen, geven specialisten de voorkeur aan een evidence-based werkwijze. Daarbij worden alleen interventies toegepast die in de praktijk getest zijn en effectief zijn gebleken. Aan de ene kant sluit deze methode toevalligheden uit bij het kiezen van de juiste interventie. Aan de andere kant vergroot de methode de spanning tussen onderzoekers en specialisten, omdat specialisten interventies op maat willen maken en zich daarbij baseren op hun expertise.

Wat is evidence-based werken? 

Evidence-based practice (EBP) wordt meestal uitgelegd als het volgens de standaardrichtlijnen uitvoeren van met experimenteel onderzoek bevestigde technieken. De term evidence-based practice komt van het evidence-based medicine (EBM), dit is het geneeskundig handelen dat bestaat uit procedures die effectief bewezen zijn. Het oorspronkelijke doel van het evidence-based medicine was om ervoor te zorgen dat gegevens uit wetenschappelijk onderzoek als belangrijk werden gezien bij besluitvorming. De relatie tussen wetenschap en praktijk wordt gezien als eenrichtingsverkeer. De wetenschap dient als bron van het rationele handelen. De praktijk zorgt slechts voor de overdracht van wetenschappelijke bevindingen. De praktijk is in principe een black box, het blijft buiten beeld hoe de kennis in de praktijk wordt ontvangen.

Wat is practice-based werken?

Er bestaat discussie over of onderzoeksprocedures wel gebruikt kunnen worden bij het vaststellen van de werking van een medicijn. Tegenstanders zeggen dat de onderzoeksmethode niet bij het object van het onderzoek past. Ook wordt er niet onderzocht waardoor iets effectief is.

De rechtlijnige verbanden die de evidence-based practice veronderstellen, komen zelden in de praktijk voor. In de praktijk liggen de resultaten bijna nooit op hetzelfde niveau als bij het experimentele onderzoek. Ook is de effectiviteit van een interventie bijna altijd minder dan wanneer de interventie onder ideale omstandigheden wordt uitgevoerd. Daarom is het verstandig om naast de evidence-based ook praktijkgerichte kennis te gebruiken. Dit heet practice-based evidence.

Het samenvoegen van wetenschappelijke kennis en praktijkgerichte kennis biedt een oplossing voor de problemen. De manier waarop mensen een beslissing nemen in complexe situaties is dan het uitgangspunt. Daarvoor zijn mensen uit de praktijk en experts nodig.

Hoe word je een expert?

Volgens filosoof Hubert Dreyfus word je geen expert door protocollen te volgen. Hij heeft een vijf-fasen model ontwikkeld die doorlopen moeten worden. Deze fasen komen overeen met de vijf niveaus van expertise.

  • Fase 1: deze fase leert vooral de regels die horen bij niet-ambigue kenmerken van een situatie, het is contextvrij. De beginners moeten hier vooral opletten of ze de aangeleerde regels volgen.
  • Fase 2: de gevorderde beginner heeft in deze fase al meer geleerd over het werken in levensechte situaties. Ervaring is in deze fase belangrijker dan expliciete verbale beschrijvingen.
  • Fase 3: het niveau van competentie wordt bereikt in deze fase. In deze fase gaat de persoon zichzelf verantwoordelijk voelen voor zijn handelingen.
  • Fase 4: de persoon is nu in staat om intuïtief te reageren op patronen.
  • Fase 5: in deze fase is de persoon één geworden met de situatie waar een oplossing voor moet worden gevonden.

Bij de overgang van fase 3 naar 4 moet het denken volgens de regels worden losgelaten. In fase 3 denkt en handelt de persoon nog middels een bewuste afweging, maar echte experts handelen op grond van concrete ervaringen.

Het bovengenoemde maakt twee dingen duidelijk. Ten eerste is ervaringskennis of situationele kennis nodig om een succesvolle interventie op te zetten. Dit vraagt om regelvolgend gedrag. Echter is ervaringskennis risicovol om te gebruiken, omdat er snel fouten gemaakt kunnen worden als de situatie net iets anders is dan de regels veronderstellen. Het kost ook veel tijd om alles via de regels te doen. Ten tweede moeten experts handelen via hun sociale patroonherkenning. Dit wordt soms ook wel intuïtie genoemd.

Waarom is de context van belang?

Sociale wetenschappers zijn geneigd om het natuurwetenschappelijke model te volgen. Historisch besef is niet vanzelfsprekend voor de sociale wetenschappers. Je kunt je afvragen of het natuurwetenschappelijke model wel adequaat is voor de sociale wetenschappen.

Bent Flyvbjerg, een planoloog, vindt van niet. Hij maakt onderscheid tussen drie vormen van kennis.

  • Epistèmè: dit is universele kennis, verkregen door het doen van onderzoek op analytische rationaliteit.
  • Technè: dit is kennis dat vooral gebruikt word bij productie. Het gaat hierbij om de vaardigheden die in concrete praktijken van belang zijn. Kenmerkend voor dit type kennis is variabiliteit en contextafhankelijkheid.
  • Phronèsis: dit is praktische kennis, waarbij het gaat om de wijsheid van het handelen. Deze vorm van kennis vereist ervaring, er moet worden nagedacht over de juistheid van de doelen.

Flyvbjergs doel is vooral de kwaliteit van de sociale wetenschappen te verbeteren. Als men het menselijk handelen wil begrijpen, moet er worden gekeken naar de context en naar de interpretaties van de mensen.

Het belang van context onderschrijft Flyvbjerg met een artikel waarin Bourdieu kritiek uit op de theorie over uitwisseling van giften van Lévi-Strauss. Volgens deze theorie volgen uit observaties formele regels die achter de uitwisseling van giften schuilgaan. Bourdieu vindt dat formele regels niet in staat zijn om het geven van giften te verklaren. Ook vindt Bourdieu dat het aspect dat bepaalt wat telt als gift of juist niet, in de theorie moet worden opgenomen. Echter bevat de theorie van Strauss geen contextuele informatie over het element tijd. Het gaat erom wat actoren zelf vinden, en niet wat de sociale wetenschappers vinden. Wat actoren als giften rekenen, is afhankelijk van de manier waarop mensen in het dagelijkse leven bepalen wat een gift is.

Contextafhankelijkheid betekent dat er een open-einde en een contingente relatie is tussen contexten, handelingen en interpretaties.

Een casestudy

Flyvbjerg zou graag meer casestudy’s willen zien in de sociale wetenschappen. Dergelijke studies leveren contextgerichte kennis die het voor een sociale wetenschapper mogelijk maakt om zich verder te ontwikkelen. Ook kunnen casestudy’s ervoor zorgen dat er een genuanceerder beeld ontstaat van de werkelijkheid, ze benaderen namelijk de complexiteiten en tegenspraken van het echte leven (narratieven).

Sociale wetenschappers die een casusnarratief gebruiken, hebben een betere basis voor beleidsinterventies. Volgens Flyvbjerg is dit zelfs beter dan dat sociale wetenschappers formele theorieën gebruiken en zich uitdrukken in variabelen. Een casestudy moet niet gezien worden als een survey-onderzoek. Survey-onderzoek is sterk in de breedte, maar is niet zo sterk in de diepte en met details. Voor een casestudy geldt het omgekeerde.

Ten eerste moet een wetenschapper die in de praktijk een probleem wil oplossen beschikken over nomologische kennis en kennis over de context. Ten tweede moet hij deze twee vormen van kennis met elkaar in verband kunnen brengen. Ten derde moet hij telkens kunnen wisselen van kennisvorm, om zo nieuwe invalshoeken te bekijken.

Eindoordeel

De meeste sociale wetenschappers streven naar ideale wetenschap. Dit komt doordat ze nog erg onbekend zijn met het wetenschappelijk onderzoek en door gebrek aan kennis van de wetenschapsfilosofie. Het verschil tussen concrete causale analyses van natuurwetenschappen en sociale wetenschappen is het object. In sociale wetenschappen doen de objecten zelf ook causale analyses.

De wetenschappers die tegenwoordig expertise erg belangrijk vinden, zijn in het nadeel als het gaat om de relatie tussen de praktijk en de wetenschap. Dit komt doordat deze wetenschappers waarschijnlijk evidence-based practice inruilen voor eminence-based practice. Dit houdt in dat de blik van de ervaringsdeskundige belangrijk is. Het nadeel van dit is dat de processen in het hoofd van de deskundige dan niet meer transparant zijn.

Hoe ziet de psychologie eruit? - Chapter 6

Hoe ziet de psychologie eruit? - Chapter 6

Een belangrijk deel van de sociale wetenschappen is de psychologie. De psychologie profileerde zich in de 19e eeuw als een modern vakgebied. De nieuwe richting kwam voort uit het vakgebied moral philosophy of moral sciences. In dit brede vakgebied was de scheiding tussen filosofie en empirisch onderzoek nog niet bekend. Door de opkomst van de experimentele psychologie werd de relatie met de filosofie minder sterk. Als reactie op de psychologie ontstond er geesteswetenschappelijke psychologie. Daarbij werd de mens gezien als een intentioneel wezen dat gericht handelt in een historische-sociale context. Psychologie zat dus tussen de twee culturen in. Naast deze twee vormen van psychologie, ontwikkelde zich een derde richting, de psychoanalyse. Deze vorm maakt gebruik van natuurwetenschappelijke oriëntatie en geesteswetenschappelijke tradities, maar kenmerkt zich vooral door de theoretisch uitgewerkte praktijkkennis.

In dit deel wordt gefocust op de twee belangrijkste centrale vragen:

  • Hoe verhouden geest en lichaam zich tot elkaar?
  • Wat is de beste manier om kennis te werven in de menswetenschappen?

Wat onderzoekt de psychologie?

De psychologische vraagstukken werden voor de 19e eeuw beschouwd als filosofische vraagstukken. Decartes en Kant vonden dat de psyche alleen metafysisch kon worden onderzocht, en niet empirisch.

In de 18e eeuw werd de leer van gedrag van levende wezens vitalisme genoemd. Deze leer stelde dat er bij mensen en dieren sprake was van een bovennatuurlijke levenskracht die niet fysisch-chemisch te verklaren is. Sommige fysiologen vonden dat de leer van het vitalisme een goede leer was voor het zoeken naar de drijvende kracht in dieren en mensen. Andere fysiologen vonden materialistische verklaringen beter voor fysiologische verschijnselen.

Johannes Müller was een voorstander van het vitalisme. Echter introduceerde hij ook het experiment in de fysiologie. Zijn beroemdste leerling was Herman von Helmholtz. Hij ontdekte dat impulsbewegingen in de zenuwbanen meetbaar zijn. Dit was speciaal omdat Müller voor de impulsen een vitalistische verklaring gaf. Nu was Helmholtz ervan overtuigd dat ook andere onbegrijpelijke kenmerken van organismen meetbaar zijn en fysisch-chemisch verklaard konden worden.

Wat houdt Wundts bewustzijnspsychologie in?

Wundt wordt gezien als de grondlegger van deze nieuwe psychologie. Zijn belangrijkste onderwerp was het bewustzijn. Wundt was van tevoren niet van plan een nieuwe discipline op te starten, hij bleef de psychologie als onderwerp van de filosofie zien. Hij wilde zich niet beperken tot het gebruik van het experiment, want volgens hem was het experiment alleen bruikbaar bij onderzoek naar eenvoudige psychologische functies. Er was een grens voor het gebruik van het experiment, en die lag volgens hem daar waar het samenleven van mensen leidt tot het ontstaan van mentale verschijnselen zoals taal. Deze zijn niet vatbaar voor experimentele manipulatie. Hogere psychologische functies onderzoek je volgens Wundt met historisch-antropologische methodes.

Wat is het behaviorisme?

Behaviorisme betekent letterlijk gedragskunde. De grondlegger is Jonh B. Watson. Behavioristen beschouwen de psyche als een black box, je kijkt en meet wat erin gaat en wat eruit komt. Je hoeft dus niet te weten war er in de black box gebeurt, maar slechts hoe de input en output samenhangen. De behavioristen leggen de nadruk op leerprocessen en op de aanpassing van het organisme.

Neobehavioristen vonden dat er meer theorievorming moest komen, omdat er te weinig verbanden werden gelegd tussen de verzamelde gegevens. Clark Hull wilde de menswetenschappen voorzien van een goede basis, in de vorm van een theorie over het menselijk gedrag. De neobehavioristen legden de nadruk op meetbaarheid, logica en objectiviteit. Hierdoor werd de wetenschappelijke status van de experimentele psychologie vergroot.

Hoe zag Dilthey de menselijke geest?

Door het ontstaan van de nieuwe vorm van de psychologie, de experimentele psychologie, ontstonden er tegenreacties van wetenschappers die vonden dat de mens verschilde van de andere levende wezens. Wilhelm Dilthey vond dat de enige verstandige aanpak was dat de menselijke psyche deels historisch begrepen moest worden. Dilthey vond dat je het leven in zijn geheel moet bestuderen, het heeft volgens hek geen zin om te kijken naar de losse feiten. Een andere geestverwant, Franz Brentano, vond dat ‘empirisch’ niet iets uitwendig meetbaar was, maar als iets wat onmiddellijk zichtbaar is.

Wat is fenomenologie?

Edmund Husserl borduurde voort op het werk van Brentano. Hij ontwikkelde de fenomenologie, de leer die onderzoekt hoe het bewustzijn zich richt op zuivere fenomenen. Dat wil zeggen, het intuïtief begrijpen van de ware identiteit van objecten om ons eens, los van de culturele context en kennis die is geconstrueerd rondom de objecten.

Descartes en Kant waren van mening dat het niet mogelijk is de menselijke geest te bestuderen, maar volgens Brentano en Husserl kan dat wel. Dat kan echter niet met de methoden uit de natuurwetenschappen. Hun uitgangspunt was dat een echte wetenschap de onderzoeksmethode afstemt op het studieobject. Volgens de positivisten bepaalt juist de methode welke objecten onderzocht kunnen worden.

Er ontwikkelde zich nog een andere stroming die zich verzette tegen de mechanistische en behavioristische benadering, namelijk de fenomenologische antropologie. De antropologie zag de verhouding tussen de psyche en het lichaam de bewustwording van de omgeving als gevolg van fysiologische prikkels, waargenomen door de zintuigen.

Maurice Merleau-Ponty, een psycholoog en filosoof, beschreef in zijn boek waarnemen als zintuiglijk bewustzijn. Wij nemen zaken waar zonder te reflecteren, en wij handelen zonder dat we ons daarvan bewust zijn. Het lichaam wordt volgens hem niet door de geest bestuurd, maar het lichaam is zelf het subject dat reageert zonder dat wij ons daar bewust van zijn. De fenomenologische antropologie is het dus niet eens met het reductionisme van Maurice Merleau-Ponty. Het object bepaalt de omschrijving van het wetenschappelijke object.

De fenomenologie was populair in Europa halverwege de 20e eeuw.

Wat is psychoanalyse?

Naast de Europese fenomenologie en de Amerikaanse behaviorisme, ontstond er nog een onafhankelijke stroming, namelijk de psychoanalyse. Dit was de derde stroming binnen de menswetenschappen. Volgens Freud had het natuurwetenschappelijke geen betrekking op de methode, maar op de theorievorming. Freud stelde dat theorievorming de subjectieve gevoelens dient te abstraheren, en dat het een objectief karakter moet hebben. Ook vond Freud dat alle psychische activiteiten betekenis hebben. Er moet dus bij een psychisch probleem niet uitgegaan worden van de betekenis aan de oppervlakte, maar er moet worden gezocht naar de diepere betekenis.

De methodes van Freud komen het meest overeen met de methodes van de geesteswetenschappen. Dit lijkt echter in tegenstelling te staan tot zijn opvatting. Hij wilde namelijk een natuurwetenschap van de geest creëren. Dat kwam naar voren uit zijn kijk op de relatie tussen psyche en lichaam. De neurofysiologische toestand kan namelijk wel de voorwaarde zijn voor een bepaalde bewustzijnstoestand, maar niet de oorzaak. Hij zocht de oorzaak binnen het psychische niveau en niet op het fysiologische en psychische niveau. Psychische processen kunnen ook de lichamelijke processen beïnvloeden. Freud stelde dat fysiologie alleen niet genoeg is om deze processen te begrijpen. Dit staat recht tegenover de opvattingen van de materialistische psychologie.

Wat zijn cognitieve neurowetenschappen?

Cognitieve neurowetenschappen is een interdisciplinair vakgebied dat psychologische functies beschouwt als eigenschap van de hersenen. Door de huidige technische mogelijkheden heeft de cognitieve neurowetenschap optimisme voortgebracht over het vinden van de verklaring voor menselijk gedrag met methodes uit de neurobiologie.

Sommige stellen juist dat de psychische processen van een fundamenteel andere orde zijn dan de biologische. Volgend Gerald Edelman is het niet mogelijk om subjectieve toestanden op een causale manier te verklaren met de functie van de hersenen. Er is tot op de dag van vandaag nog niemand in geslaagd om de kwalitatieve sprong die er is tussen de hersenprocessen en de psychische processen te verklaren.

Ondanks de erkenning van de psychologie dat sommige delen van ons gedrag onbewust verlopen en dat sommige determinanten onbewust invloed uitoefenen, is er geen toenadering tussen de psychologie en de psychoanalyse. De cognitieve neurowetenschappen en de fenomenologische antropologie liggen dichter bij elkaar. Het probleem van Freud, de interactie tussen hersenen en psyche, is nog niet opgelost.

Eindoordeel

In dit deel zijn er drie vormen van de psychologie aan bod gekomen:

  • De experimentele psychologie met meetbare gedragsuitingen.
  • De fenomenologische antropologie waarin de mens centraal staat.
  • De psychoanalyse die onbewuste processen in de hersenen van de mens centraal zet.

Deze drie vormen verschillen op drie punten met elkaar.

  • Ten eerste op de manier hoe je een wetenschappelijke psychologie kunt maken. De experimentele psychologie en de cognitieve neurowetenschappen stellen de methode voorop. In de fenomenologische antropologie staat het object centraal, de methode moet daaraan worden aangepast. En de psychoanalyse gaat uit van de theorie.
  • Ten tweede verschillen de drie vormen van psychologie over de opvatting over de relatie tussen lichaam en psyche. De experimentele psychologie ziet het lichaam als middel om wetmatigheden vast te stellen. De fenomenologische antropologie ziet de geest als het belangrijkste kenmerk van de mens. En de psychoanalyse beschouwt lichamelijke en psychische processen onafhankelijk van elkaar.
  • Ten derde verschillen ze in hun beeld van de relatie tussen praktijk en wetenschap. De experimentele psychologie ziet praktijk als toepassing om via onderzoek kennis technologische praktijken toe te passen. De fenomenologische antropologie ziet de mens als subject, waarmee een dialoog moet worden aangegaan. En de psychoanalyse ziet de praktijk als een bron van wetenschappelijke kennis.

Wundt had gewild dat de psychologie de basisdiscipline werd van de sociale wetenschappen. Dat is echter niet gebeurd, de psychologie raakte intern verdeeld. De huidige maatschappij is doordrenkt met psychologische theorieën, die houden echter niet altijd verband met de wetenschappelijke praktijk.

Wat onderzoekt de sociologie? – Chapter 7

Wat onderzoekt de sociologie? – Chapter 7

Aan het begin van deze eeuw kwam de sociaal-wetenschappelijke raad zijn tot de conclusie dat de discipline sociologie aan drie kanten werd bedreigd. Ten eerste hadden ze concurrentie gekregen van verschillende interdisciplinaire velden. Ten tweede nam de populariteit af van de sociologische opleidingen. Ten derde bestond er een ongunstige beeldvorming van de sociologie.

Dit was de aanleiding voor Engbersen en De Haan om vier constanten in de geschiedenis te signaleren:

  • Het object van de sociologie verandert steeds, kennis is context gebonden.
  • Er zijn vier hoofdthema's binnen de sociologie, de invulling hiervan is tijd- en plaatsgebonden.
  • De methodische benaderingen van de sociologie zijn uiteenlopend.
  • Tussen de maatschappelijke afnemers en de sociologie bestaat spanning.

De samenleving is deels gesociologiseerd, dat wil zeggen dat termen uit de discipline in het alledaags taalgebruik zijn opgenomen, terwijl er juist een goede afbakening tussen de leken en de sociologie nodig is om een wetenschappelijke discipline te blijven.

De sociologie is inmiddels een gevestigde discipline, maar kent geen eenduidigheid wat betreft de keuze van methodes en de afstand tussen het veld en de maatschappij.

Goudsblom zag dat de sociologie twee kennisidealen overnam van de natuurwetenschappen. Dit zijn de empirische precisie en de theoretische systematiek. De derde en vierde kennisidealen komen uit de sociologie zelf, de reikwijdte en de maatschappelijke relevantie. De eerste drie idealen zijn gericht op de legitimering van de discipline. De vierde is vooral gericht op de maatschappij. Het is bijna onmogelijk om alle vier de idealen te realiseren.

Wat is de geschiedenis van de sociologie?

In de 18e eeuw werd er al geschreven over economie, politiek en cultuur. Dit wordt de vroege vorm van sociologie genoemd. In de 19e eeuw kwamen hieruit twee nieuwe activiteiten voort, die later de sociologie zouden gaan vormen:

  • Theoretische programma: dit werd geformuleerd door August Comte. Er moest worden onderzocht wat de wetten van het maatschappelijke verkeer waren. Dit d.m.v. onderzoek van positieve feiten.
  • Empirisch-statistisch onderzoek: er moet zoveel mogelijk feitelijke informatie over de bevolking worden verzameld om hiermee de overheid te adviseren.

Wolf Lepenies liet zien hoe de sociologie meer maatschappelijke invloed kreeg door deze twee activiteiten. Hierdoor ontstond een botsing tussen sociologen en historici en literatoren. De historici beschouwden zichzelf als experts. De bestuurders wilden meer empirisch gefundeerde middelen om het sociale leven onder controle te krijgen. Het beleid van de bestuurders moest gebaseerd zijn op feiten. De sociologen konden deze feiten leveren.

De sociologen waren meer natuurwetenschappelijk gericht, ze richtten zich namelijk op het vinden van empirisch vastgestelde wetten van de maatschappelijke ontwikkeling.

Deze methodestrijd zien we terug in de jonge sociologie. Emile Durkheim vond dat een socioloog zich hetzelfde moest gedragen als een natuurkundige. Sociale feiten zijn objecten, en zo moeten ze ook behandeld worden.

Max Weber vond, in tegenstelling tot Durkheim, dat de sociale wetenschappen zich niet aan de natuurwetenschappen en de geesteswetenschappen moesten spiegelen. Het sociale domein is namelijk in de eerste plaats geïnteresseerd in empirische wetenschap van concrete realiteit, en niet in abstracte kennis. Het is onmogelijk voor een sociale wetenschapper om die realiteit volledig weer te geven, daar is een maatschappijwetenschapper voor nodig. Weber ontwikkelde daarvoor de methode ideaaltype, waarbij kenmerken van een verschijnsel nauwkeurig weergegeven worden en de historische context daarbij tussen haakjes staat.

Hoe ontwikkelde de sociologie zich als discipline?

Deels door de invloed van Weber bleef de belangstelling in de 20e eeuw voor een historische aanpak binnen de sociologie bestaan. De sociologie ging na het midden van de 20e eeuw bijna alleen nog maar over de moderne maatschappij. Er werd afstand genomen van de geschiedwetenschap. In de naoorlogse sociologie werden er twee idealen dominant, de theoretische systematiek en de empirische precisie.

Talcott Parson wilde een alomvattend analytisch denkkader formuleren, hij kreeg echter weinig aanhang. Zijn structureel-functionalisme kreeg tot in de jaren ‘60 wel aanhang, met deze stroming domineerde hij de sociologie. Hij trok geen scherpe grenzen tussen verschillende disciplines. Disciplines die overlapten met de sociologie, zoals economie en psychologie, nam hij op in zijn theoretisch bouwwerk.

Een tweede icoon was Paul Lazarsfeld. Hij introduceerde het survey-onderzoek in de sociale wetenschappen. Sociale wetenschappers zouden nu hun onderzoeksobjecten behandelen als ruwe feiten, dit komt overeen met de benadering van sociale feiten van Durkheim. In deze stroming deden wetenschappers geen onderzoek meer naar concrete sociale groepen en processen, maar naar individuen. In Nederland kwam deze stroming ook door. Van Doorn en Lammers geloofden in maatschappelijke vooruitgang. Sociologen zouden met deze nieuwe aanpak nuttig kunnen zijn voor de maatschappij.

Er waren ook protesten tegen het methodologische positivisme. Kritiek op het structureel-functionalisme betekende het einde van de dominantie van deze stroming. De survey-traditie bleef wel voortbestaan.

Welke twee stromingen bestaan er?

Volgens Steinmetz is het methodologische positivisme nog steeds actief. We vinden het nog terug in de rationele-leuzetheorie, deze theorie gaat uit van universele wetmatigheden. Deze stroming en de historische sociologie zijn op dit moment de meest uitgesproken stromingen in de sociologie. Het verschil tussen beide is aan de hand van twee Nederlandse tradities weer te geven, de verklarende sociologie en de figuratiesociologie.

Wat is de verklarende sociologie?

Deze sociologie wijst erop dat sociologen een specifieke keuze maken voor een methode, dit heet het deductief-nomologische model. Dit model houdt in dat er een aantal wetmatigheden worden verbonden aan empirische gegevens. Hieruit komt de hypothese die empirisch getoetst wordt. Anders dan verwacht bevinden de wetmatigheden zich bij sociologen niet op maatschappelijk niveau, maar op individueel niveau. Om tot een collectieve uitspraak te komen, moet het model worden uitgebreid met transformatieregels.

De verklarende sociologen werken met het PTO(B)-model, waarbij eerst een Theorie gevormd wordt, voor antwoorden op wetenschappelijke problemen. Daaruit komt een hypothese die getoetst wordt door middel van onderzoek. Deze kennis kan vervolgens worden gebruikt voor een nieuw beleid.

Wat is figuratiesociologie?

Bij figuratiesociologie speelt paradigmatisch werk de hoofdrol. De visie is historisch georiënteerd, en het gat tussen de sociologie en de geschiedenis wordt overbrugd. De kloof tussen sociologie en psychologie wordt ook overbrugd, want volgens de Duits-Engelse socioloog Norbert Elias is de tegenstelling tussen individu en maatschappij niet vol te houden. Mensen zijn sociale wezens en niet een in zichzelf besloten entiteit. De centrale term van Elias is sociale figuratie. Dit begrip geeft aan dat de sociologie een eigen verklaringsniveau heeft. Het is de taak van de socioloog om verbanden weer te geven tussen condities van maatschappelijke ontwikkelingen.

Wat is publieke sociologie?

De theorie van Van Doorn en Lammers kon geen solide interventiewetenschap leveren. Er ontstond een grotere afstand tot beleid, praktijk en publiek.

Anderen willen de relevantie van de sociologie vergroten doen meer toenadering te zoeken met de maatschappij. Volgens Burawoy hebben de sociale wetenschappen een bijzondere plaats in het veld. De sociale wetenschappen combineren de kennisvorm van de natuurwetenschappen (instrumentele kennis) en de kennisvorm van de geesteswetenschappen (reflexieve kennis). Sociologie kan dus fundamenteel en maatschappelijk relevant zijn.

Eindoordeel

Sociologie worstelt al anderhalve eeuw met haar positie tussen de twee culturen. Er zijn sociologen die meer invloed van natuurwetenschappen willen, maar daardoor krijgt een leek de relevantie niet goed mee. Sociologen die meer beschouwend zijn, hebben dit probleem niet.

Wat is interdisciplinariteit in de sociale wetenschappen? - Chapter 8

Wat is interdisciplinariteit in de sociale wetenschappen? - Chapter 8

De grenzen die disciplines stellen om hun domein af te bakenen hebben praktisch nut. Het maakt het overzichtelijk. Echter hebben deze grenzen ook nadelen, zo kunnen ze belemmeringen vormen, en houdt het wetenschappers tegen om in andere disciplines samenwerking te zoeken. Als er wordt gekeken naar het verleden, is te zien dat interdisciplinair grensverkeer vooral in de praktijk van het onderzoek voorkomt. Samenwerking kan de prestige vergroten.

In dit deel komt de interdisciplinariteit tussen de mens- en maatschappijwetenschap naar voren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen interdisciplinariteit die gericht is op wetenschappelijke doelen en die voortvloeit uit maatschappelijke overwegingen.

Wat houdt interdisciplinariteit in?

Discipline klinkt streng, terwijl interdisciplinair juist klinkt als samenwerking en openheid. Er bestaat een spanning tussen disciplinariteit en interdisciplinariteit, dit wordt door Julie Klein de disciplinaire paradox genoemd.

‘Interdisciplinair’ kan verbindingen tussen verschillende disciplines betekenen. Het kan ook betekenen dat er een ongedisciplineerde ruimte wordt gecreëerd tussen de disciplines. Ten slotte kan het betekenen dat de grenzen worden overstegen. Joe Moran, die een boek schreef over het onderwerp, ziet interdisciplinariteit als iedere vorm van dialoog of interactie tussen twee of meerdere disciplines, die kan leiden tot transformatie van wetenschappelijke kennis.

Ook behelst interdisciplinariteit het ontstaan van discussies over de gebruikte methoden om kennis te werven. Disciplines die voortkomen uit een samenwerking tussen twee velden zijn minder stabiel.

Initiatieven om de sociale wetenschappen interdisciplinair te maken bestaan al lang. De eerste keer dat de term werd gebruikt was in de jaren ‘20 in de Verenigde Staten. Na de tweede wereldoorlog werd de term een algemeen gebruikt begrip. En in de jaren ‘60 was er een golf van interdisciplinaire projecten.

Wat zijn microsociologie en sociale psychologie?

De sociale psychologie is het meest geschikt om de kloof tussen de sociologie en de psychologie te overbruggen. Psychologen en sociologen discussieren echter al een eeuw lang over de zeggenschap over het gebied.

In de 20e eeuw zijn er twee genres in de sociale psychologie:

  • Psychologische sociale psychologie: dit is gericht op het individu. Het onderzoekt de sociaal-cognitieve processen van de menselijke waarnemingen.
  • Sociologische sociale psychologie of microsociologie: de nadruk ligt op sociale relaties. Initiatiefnemer was George Herbert Mead. Hij vond dat mensen geen automaten zijn, hun handelen wordt geleid door betekenissen die zij geven aan hun omgeving.

Mead vormde een blijvende bron van inspiratie voor sociologen. Deze onderzoekers zijn geïnteresseerd in kwalitatieve delen van de kleine sociale verbanden.

Als sociologen de term ‘sociale psychologie’ gebruiken, doelen ze op de interactie tussen het individu en de maatschappij. De gewoontes van mensen hebben een biologische achtergrond. Sommige sociologen vinden dat de biologie niet de kern van verschillen tussen. Ze vinden juist dat gewoonten, gebruiken en ideeën ten grondslag liggen aan individuele verschillen.

Door het verschijnen van Darwins boek On the Origin of Species, ontstond er een nieuwe interesse in het onderzoek naar vreemde volken. Francis Galton hield zich vooral bezig met de psychische kenmerken en ontwikkelde de psychometrie. De psychometrie ligt aan de basis van de cross-culturele psychologie. Bij deze vorm van psychologie gaat het om zintuiglijke waarnemingen. Daarentegen ging de antropoloog Franz Boas de andere kant op, hij zag cultuur als een kwestie van tradities, en niet van biologie.

Boas stimuleerde Otto Klineberg om onderzoek te doen met non-verbale tests. Hierdoor realiseerde Klineberg dat de cultuur stevig was verankerd in het lichaam.

Wat is de relatie tussen lichaam en cultuur?

Voestermans en Verheggen hebben geprobeerd een stroming binnen de psychologie te creëren die zowel cultuur als ook het lichaam bekijkt, zonder dat het biologische determinisme vervalt. Cultuur is een samenspel van biologische aspecten, deze aspecten moeten altijd worden opgenomen in een orde van betekenissen. Volgens Voestermans en Verheggen spelen er meerdere organismen een rol bij het ontstaan van gedragspatronen. Iedereen heeft lichamelijke reacties, emoties en gevoelens, bewust of onbewust. Deze komen samen in het zelfbewustzijn van een mens. Bij de ontwikkeling het individu of van een groep is het cognitief vermogen erg belangrijk. Ieder persoon kan verbeelding gebruiken bij het plannen van gedrag. Betekenissen zijn dus sociaal, je moet het onderling afstemmen.

Wat zijn algemene sociale wetenschappen?

Algemene sociale wetenschappen, of ASW, werd gevormd door een combinatie van algemene natuurwetenschappen en algemene letteren. In de jaren ’80, toen deze opleiding gestart werd, was er veel behoeften aan generalisten, die niet alleen wetenschappelijke kennis hadden maar juist ook bekend waren met de praktijk. ASW moest interdisciplinair en reflexief zijn. Een ASW'er denkt ook na over de maatschappelijke betekenis van onderzoek.

De verschillende sociale wetenschappen zijn ooit gezamenlijk begonnen, maar later  gescheiden. ASW is ontstaan door die wetenschappen juist weer samen te voegen.

De eerste lichting docenten van ASW zag interdisciplinariteit niet als een opsomming van verschillende visies uit verschillende disciplines, maar als een pluriforme benadering. Centraal in ASW staat de wisselwerking tussen individueel handelen en sociale processen.

Vanaf 1990 werd ASW geprofessionaliseerd, docenten werden in één nieuw vakgebied ondergebracht. Sommige docenten hebben een voorkeur voor een multidisciplinaire werkwijze en andere voor een interdisciplinariteit. De eerste groep zag disciplines als eenheden met een eigen object met kenmerkende methoden en theorieën. De tweede groep vatten disciplines op als een resultaat van een toevallige historische ontwikkeling.

Na 1990 werd er geprobeerd in ASW de disciplines als de interdisciplinariteit een plek te geven. Men verwachtte van de ASW-vakgroep dat ze onderzoek deden en dat het onderzoek bovendien samenhangend was. Dit bleek moeilijk te realiseren. Tegenwoordig is het denken in termen van disciplines erg populair geworden.

Eindoordeel

Disciplines zijn categorieën die niet uit zichzelf zijn ontstaan. Ze zijn ontstaan door het proces van wetenschapsbeoefening en de samenwerking tussen vakgenoten. In onderzoek kunnen kleinere verbanden ontstaan die een eigen cultuur hebben. Deze kleine culturen maken meestal plaats voor grotere verbanden, ook wel de disciplines.

Uit de geschiedenis is gebleken dat de grenzen tussen de disciplines van de sociale wetenschappen werden overschreden. In de praktijk houden disciplines zich niet aan de grenzen. De tussendisciplines die daaruit ontstonden, hebben een onzeker bestaan. De geschiedenis van ASW laat zien dat interdisciplinariteit moeilijker is verwezenlijken dan een gewone discipline.

Wat zijn emergentie en complexiteit in de sociale wetenschappen? - Chapter 9

Wat zijn emergentie en complexiteit in de sociale wetenschappen? - Chapter 9

Door de geschiedenis vol discussie tussen disciplines en methodes kunnen we ons afvragen of er in de wetenschap inmiddels sprake is van eenheid en een evenwichtige verhouding tussen theorie en empirie, of dat er meerdere stromingen bestaan met verschillende opvattingen. Zoals eerder besproken, bestaat er in ieder geval een scheiding tussen de natuurwetenschappelijke, positivistische benadering en de geesteswetenschappelijke, hermeneutische benadering.

In de jaren ‘20 was er een logisch-positivistische beweging die het mogelijk maakte om alle vormen van wetenschap terug te brengen tot een fysisch materialisme. Als tegenreactie ontstonden er interpretatieve benaderingen.

In dit deel wordt er gekeken of er een alternatief is voor de tweedeling van de wetenschap. Daarbij worden antwoorden gegeven op eeuwenoude vragen, zoals:

  • De theorievorming van complexe systemen.
  • Het denken in termen van emergentie.

Emergentie is het ontstaan van structuren en processen op een hoger niveau als gevolg van processen op lager niveau, zonder de hogere processen te reduceren tot de lagere processen waar ze uit voortkomen. Emergentie komt in de sociale wetenschappen voor op twee niveaus:

  • Het niveau van de hersenen in relatie tot de psyche.
  • Het niveau van het individu in relatie tot de groep.

De basis van de sociale wetenschappen is de kwestie van het niveau van het individu in relatie tot de groep, ook wel bekend als de micro-macro-link.

Bestaat er eenheid in de wetenschap?

In de jaren ‘60 was het logisch-positivistische ideaal zijn aanhang verloren. Vervolgens werd de evolutiepsychologie het nieuwe brandpunt van de eenheidsbeweging. Via deze psychologie zouden de sociale wetenschappers met elkaar kunnen integreren en met de biologie. Binnen de sociale wetenschappen bestond echter weerstand, dat werd intellectueel isolationisme genoemd. Hier wordt het gedrag van mensen gezien als een bepaling van de cultuur, en niet van de natuur.

Edward O. Wilson introduceerde de term consilience. Dit verwijst naar de brug van kennis over disciplines heen, zodat er één verklaringsbasis ontstaat. Hij trok een grens tussen natuurwetenschappen en geesteswetenschappen. Het doel van elk van deze wetenschappen verschilt dermate, dat de grens gelegitimeerd is. Psycholoog Gregg Henriques was tegen deze scheiding.

Hij stelde een alternatief model op, waar de samenhang tussen de verschillende wetenschappen weergegeven wordt. In dit model zijn de hogere niveaus niet te reduceren tot de lagere niveaus. Henriques verdeelde zijn model in vier niveaus van complexiteit:

  • Stof, correspondeert met de natuurwetenschappen.
  • Leven, correspondeert met de levenswetenschappen.
  • Geest, correspondeert met de psychologie.
  • Cultuur, correspondeert met de maatschappijwetenschappen.

Volgens Henrique moet er, als er een eenheid gecreëerd wordt, eerst een houding tegenover de vier kwesties bepaald worden:

  • Ten eerste moet er gekeken worden of de reductie van hogere processen tot lagere acceptabel is, of dat er wellicht gedacht moet worden aan een andere verhouding.
  • Ten tweede moet er gekeken worden of de sociale wetenschappen wel of niet kunnen samengaan met de natuurwetenschappen.
  • Ten derde moet er gekeken worden naar de waarden die een rol spelen bij theorievorming in de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen.
  • Ten vierde moet er gekeken worden of er echt behoefte is aan een eenwording van de wetenschappen en welke voorwaarden er dan van belang zijn.

Wat is reductie?

Met reductie wordt bedoeld dat de ingewikkelde zaken tot hun elementaire bouwstenen worden teruggevoerd. Dit past goed bij complexe systemen. Emergentie is precies het tegenovergestelde. Als er genoeg bouwstenen worden samengevoegd, kunnen er nieuwe verschijnselen ontstaan. Dit past goed bij eenvoudige causale mechanismen in gesloten systemen.

Keith Sawyer probeert een weg te vinden tussen het reductionistische en het holistische benadering. Hij richt zich op het idee dat theorieën betrekking moeten hebben op stoffelijke verschijnselen. Alle wetenschap kan gezien worden als materialistisch. Het reductionisme schiet op dit punt tekort. Reductionisme heeft namelijk te weinig verklaringskracht om complexe verschijnselen te verklaren. Emergisten willen deze tekortkomingen voorkomen. Emergisten vinden dat er niets anders bestaat dan de samenstellende delen en hun interacties. We kunnen dit dus zien als een vorm van materialistische niet-reductionisme.

Er zijn drie termen die kunnen zorgen voor een positieve emergentietheorie:

  • Superveniëntie.
  • Meervoudige realiseerbaarheid.
  • Wild disjunction.

Superveniëntie betekent bovenop stapelen of direct volgen op. Het gaat om een relatie tussen twee niveaus van analyse.

Alhoewel iedere mentale toestand superveniënt moet zijn op fysieke toestand, kan de mentale staat door uiteenlopende fysieke toestanden bewerkstelligd worden, dit wordt meervoudige realiseerbaarheid genoemd.

Wild disjunction geeft daar nog een dimensie bij, namelijk de processen op het lagere niveau hebben geen wetmatig verband met elkaar.

Samen houden deze drie termen in dat een kenmerk op een hoger niveau kan ontstaan uit verschillende superveniëntiebases op het lagere niveau.

Wat is de macro-micro-link?

Er is nu alleen nog gekeken naar de verbanden tussen het individu en de maatschappij. Er wordt  ook gekeken naar de relatie tussen het individu en het collectief, de micro-macro-link.

Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de claims van ontologische en het methodologische. Het methodologische individualisme is belangrijk in de economie en de sociologie. Dit houdt in dat alle sociale verschijnselen verklaard kunnen worden met de eigenschappen van individuen. Kritieken op deze benaderingen zijn dat veel macrosociale verschijnselen te complex zijn om op die manier gemodelleerd te worden. Sociologie zal altijd onherleidbare sociale termen en wetten hebben. Sommige nemen hierdoor de holistische verklaringen aan.

Sawyes neemt de positie in tussen het reductionisme en het holisme. Het is moeilijk om met zekerheid vast te stellen hoe de macroverschijnselen voortkomen uit de vele betrokken individuen, dit door de extreme complexiteit van de vele sociale systemen. Anderzijds zitten niet alle systemen zo ingewikkeld in elkaar dat ze onherleidbaar zijn tot de lagere niveaus.

Een ander probleem is in hoeverre er aangenomen mag worden dat de hogere structuren invloed hebben op de lagere niveaus. Kritisch realisten nemen het ontologische en het methodologisch individualisme niet aan.

Wat zijn complexe systemen bij emergentie?

Hogere patronen zijn op drie manieren als emergent aangeduid:

  • Onvoorspelbaar.
  • Niet te reduceren.
  • Nieuw zijn.

De vraag is hoe uit zoveel veelheid een eenheid kan ontstaan. Dit is uit de probabilistische logica te herleiden. Als een wetmatigheid een eenvoudig systeem reguleert, dan is het gedrag van de mens gemakkelijk te begrijpen. Bij moeilijke systemen is het een stuk lastiger. Systemen volgen algemene wetten, maar het effect van een kleine verandering is zo groot, dat het erg moeilijk te voorspellen is.

Emergentie treedt vaak op in open systemen met bepaalde eigenschappen:

  • Er is sprake van een interactie van vele componenten in netwerken met veel onderlinge systemen.
  • De algemene functie van een systeem kan niet worden gelokaliseerd in één
  • specifieke subset van componenten.
  • Er vindt interactie plaats tussen de componenten d.m.v. genuanceerde taal.

Niet alle complexen hebben deze bovenstaande kenmerken.

Welke theorieën van het systeem zijn er?

In de afgelopen eeuw zijn er drie fases te vinden in de geschiedenis van theorieën over systemen.

  • Generatie systeemtheorie.
  • Complexe maatschappijtheorie.
  • Tweede generatie systeemtheorie.

In de tweede generatie lag meer nadruk op de dynamiek en verandering, de non-lineariteit van dynamische systemen en de open systemen.

Wat zijn multi-agent systemen?

De derde fase is beter geschikt om complexe systemen te bekijken. In de jaren ‘90 ontstond er een nieuwe benadering, de multi-agent system (MAS). Hier wordt gemodelleerd met individuele actoren. De MAS kan heel veel actoren bevatten, wel duizenden, deze communiceren onafhankelijk met anderen.

De MAS heeft drie manieren om de sociale emergentie te onderzoeken:

  • Micro-naar-macro-emergentie.
  • Sociale beïnvloeding van macro- naar microniveau onderzoeken.
  • Dialectiek tussen sociale emergentie en sociale veroorzaking onderzoeken.

Een nieuwe interdisciplinariteit?

Sinds de 19e eeuw was er voor de meeste natuurwetenschappen één wetenschappelijke manier om een complex systeem te begrijpen. De manier was om eerst de samenstellende delen uiteen te rafelen, daarna de geldende regels vast te stellen. Het geloof dat alle wetenschappen uiteindelijk teruggaan op de wetten van de fysica, was van invloed op de sociale wetenschappen. Toch bleven de interpretatieve aanhangers bestaan. Psychologen geloven dat de psychologie samen met de biologie zal gaan.

Van der Wundt was reductionistisch, door individuen naar hun ervaringen te vragen, probeerde Van der Wundt de samenstelling van de metal states vast te stellen. Het behaviorisme was net als Wundt reductionistisch, maar was ook tegen introspectie. De gestaltpsychologie was holistisch, de basis hiervan dat mensen geen reduceerbare vormen waarnemen. In de sociologie heeft het emergentistische denken van Comte en Durkheim een grote invloed. Echter is de emergentie niet volledig uitgewerkt. De symbolische communicatie, een vermogen van de mens, is in de analyse nooit betrokken geweest.

Wat is sociale emergentie?

De complexe systemen in het sociale domein verschillen fundamenteel met die van andere systemen. Ze verschillen wat betreft de eigenschappen van de systemen en de interacties tussen de systemen.

De eigenschappen van de systemen zijn in de natuurlijke wereld begrensde systemen, in de sociale wereld zijn er geen duidelijke grenzen. De interacties/verbindingen tussen de systemen zijn in de sociale wereld niet zichtbaar en in de natuurlijke wereld wel.

Een derde kenmerk van de sociale systemen is dat de individuen zelf beschikken over de representaties van de emergente macropatronen.

Hoe keek Saywer tegen sociale processen aan?

Het is nodig om vanuit het perspectief van de sociale emergentie te focussen op drie niveaus van analyse:

  • De individuen.
  • Hun interactionele dynamiek, de taal.
  • De sociaal-emergente eigenschappen van een groep.

Sawyer stelt voor om de sociologie tot een basiswetenschap te maken voor de analyse bij de sociale processen. Hij ziet in de sociologie twee hoofdrichtingen, de structuur uit de handelingen van het individu of de emergentie van de structuur uit de handelingen van het individu. Volgens Sawyes focussen de hybride theorieën van Giddens, Taylor en Bourdieu teveel op subjectieve mentale toestanden. Dit is niet nodig voor het geven van een goede verklaring.

Communicatieverschillen leiden tot verschillen in emergentieprocessen en emergentie-uitkomsten. Er zijn drie typen kunstmatige maatschappijen die Sawyer beschrijft als voorbeeld van communicatie en emergentie:

  • Maatschappijen met reactieve actoren.
  • Maatschappijen met cognitieve actoren.
  • Maatschappijen met samenwerkende actoren, deze zijn het meest geavanceerd. Emergentie kan hier alleen spelen als de deelnemende actoren expliciete representaties hebben van elkaars overtuigingen en ze te weten coördineren.

Wat houdt Sawyers model in?

Het model van Sawyes bestaat een aantal componenten.

  • component A is het individu, deze komt uit de micro-macro-link.
  • component B is de interactie, deze komt uit de micro-macro-link.
  • component C zijn de vluchtige emergenten, dit verwijst naar wat zich afspeelt binnen één ontmoeting.
  • component D zijn stabiele emergenten, dit omvat de gedeelde collectieve geschiedenis van een groep.
  • component E zijn de sociale structuren

Bij niveau A richt de emergentietheorie zich op de verschijnselen als intentie en handelen. Niet alle dingen horen thuis in de emergentietheorie, de hersenen bijvoorbeeld. De hersenen hebben namelijk eigenschappen die geen invloed hebben op hogere niveaus.

Hoe zag Sawyer de splitsing binnen de wetenschap?

Sawyer zegt dat de introductie van het emergentieparadigma kan leiden tot andere indelingen in de sociale wetenschappen. Ten eerste zal bij de psychologie een tweedeling komen. De ene kant van de psychologie bestudeert het biologische kenmerk van de hersenen en de andere kant zal migreren naar de nieuwe sociologie van de sociale emergentie. Ten tweede zullen de sociologie en de antropologie wellicht integreren. Dit kan gebeuren als de sociologie zich ook gaat focussen op het verklaren van collectieve symbolische producten. Ten derde kan de studie van de sociale emergentie die in de micro-economie wordt gedaan, later bij de sociologie worden gevoegd. Sawyer is niet alleen materialistisch, maar ook positivistisch en objectivistisch.

Eindoordeel

Een sterk punt van Sawyers is dat hij het gat tussen de sociale en de natuurwetenschappen probeert te dichten. Een ander sterk punt is dat hij voor het dichten van dit gat een reductionistisch kader biedt.

Een minder sterk punt is het feit dat zijn benadering erg academisch is, de afstand tussen wetenschap en praktijk is erg groot. Deze kloof lijkt hij dus niet te kunnen overbruggen.

Hoe bepalen we de plaats van de sociale wetenschappen? – Chapter 10

Hoe bepalen we de plaats van de sociale wetenschappen? – Chapter 10

De conclusie die kan worden getrokken is dat de disciplines in de sociale wetenschappen grotendeels historische instituties zijn en dat ze zich nog steeds ontwikkelen. In het eerste deel zijn drie vragen gesteld, over de plaats sociale wetenschappen tussen de culturen van alfa en bèta, tussen de wetenschap en de praktijk en over de integratie van de micro-macro-link. In dit deel worden deze vragen nog eens besproken.

Ligt sociale wetenschap tussen natuurwetenschappen en geesteswetenschappen?

De grenzen tussen de disciplines zijn historische producten, die door mensen zijn bepaald. In de loop der tijd hebben de disciplines andere vormen aangenomen. Dit is ook te zien aan de alfa, bèta en gammawetenschappen. In de natuurwetenschappen wordt er gewerkt met de logisch-positivistische methode, de door Popper geformuleerde regels. In de geesteswetenschappen gaan onderzoekers intuïtief en interpreterend te werk.

Dit kan je zien als selffulfilling prophecies. Dit houdt in dat onze werkelijkheid reëel wordt door dergelijke sjablonen. De vraag is of deze nuttig zijn. In ieder geval kan er geconcludeerd worden dat de houdbaarheidsdatum van de grenzen is overschreden. Ook kan worden geconcludeerd dat de sjablonen van natuur- tegen geesteswetenschappen voor veel problemen en dilemma's kunnen zorgen.

Op het gebied van kennisproductie doen de sociale wetenschappen het niet slecht, maar staat dit ook gelijk aan wetenschappelijke vooruitgang? De toekomst moet uitwijzen of de benaderingen van Sawyes en Henriques een goed toekomstperspectief bieden voor de tweedeling van het reductionisme en holisme.

Hoe verhoudt de wetenschap zich tot de maatschappij?

Er kan dus geconcludeerd worden dat de sociale wetenschappen vast zitten tussen de sjablonen. Enerzijds trekken de sociale wetenschappen naar de natuurwetenschappen, omdat de methodische hardheid van de natuurwetenschappen veel prestige levert. Anderzijds komen de objecten van de sociale wetenschappen overeen met de hermeneutische aanpak die het aantrekkelijk maken.

De natuurwetenschappelijke methode heeft ook een nadeel voor de sociale wetenschappen. De hardheid van deze stroming kan namelijk leiden tot een inperking van het onderzoeksobject, daardoor worden de storende variabelen constant gehouden. De maatschappelijke legitimatie wordt moeilijker, dit houdt in dat de afstand tot de praktijk te groot is.

De maatschappelijke relevantie is ook van belang. Wat kunnen de sociale wetenschappen toevoegen aan het oplossen van sympathiek, en brengt dit de sociale wetenschappen dichter bij de theoretische convergentie? Op deze vraag moet nog een antwoord gevonden worden.

Wat is de samenhang van sociale wetenschappen?

Er heerst al een aantal decennia een gebrek aan eenheid en vooruitgang in de mens en maatschappijwetenschappen. In allerlei richtingen werd een oplossing gezocht. Zo bleef het experiment in de sociale psychologie.

De bedoeling van zulke oplossingen is het zorgen voor een hogere status binnen de wetenschap. Echter is de straatwaarde van deze benaderingen niet erg hoog. Dit heeft te maken met de kloof tussen de menswetenschappen en de maatschappijwetenschappen. Om het gat tussen deze wetenschappen te dichten zijn er twee opties mogelijk:

  • De eerste optie is dat het mogelijk is een individu te onderzoeken door ze in een sociale leefomgeving te isoleren.
  • De tweede optie is het idee dat het mogelijk is om sociale processen te analyseren zonder de psychische processen mee te nemen.

Vele sociale wetenschappers hebben geprobeerd de micro-macro-link te herstellen. Denk hierbij aan de Völkerpsychologie van Wundt, de massapsychologie van Freud, de sociale psychologie van Lewin, de theorie van Parson, de civilisatietheorie van Elias, de structuurtheorie van Giddens en de veldtheorie van Bourdieu. Deze theorie zorgde voor een overbrugging in de vorm van tussendisciplines. Deze tussendisciplines zijn niet stabiel. In de 19e eeuw zijn de menswetenschappen de grenzen van de neurowetenschappen regelmatig overschreden. Een andere overschrijding in de sociale wetenschappen is die tussen sociologie en de geschiedenis.

De grenzen tussen de neurologie en de psychologie, tussen de psychologie en de sociologie en tussen de sociologie en de geschiedenis hebben veel obstakels opgeworpen voor de verdere ontwikkeling van de sociale wetenschappen.

Eindoordeel

Er zijn ook twee samenhangende factoren die de integratie moeilijker maakt, zoals de specialisatie binnen de wetenschappen en de industrialisering van de wetenschappelijke productie. De prestige van een wetenschapper stijgt wanneer er een hoge productie is, dus veel publicaties. Tegenwoordig voelen wetenschappers zich er meer toe getrokken om onderzoek op te vatten als een specialisme. Er heeft zich een wetenschappelijke wending voorgedaan. Dit heeft als nadeel dat universiteiten hun gezag kunnen verliezen. Universiteiten hebben de functie van leverancier van kennis en een intellectuele functie. De laatste functie bestaat nog steeds, maar niet over de gehele breedte.

Een onderwijsinstelling krijgt de naam universiteit als zij erin slaagt om drie opdrachten te vervullen:

  • Wetenschappelijke deskundigheid waarborgen en ontwikkelen.
  • De wetenschapsbeoefening zelf kritisch onderzoeken.
  • De resultaten van wetenschapsbeoefening confronteren met hun maatschappelijke implicaties.

Er zou een verband moeten ontstaan tussen de wetenschapsbeoefening, de filosofische fundering en politieke verantwoording. Dit kan tegengewicht bieden aan een ongewenste tweedeling tussen wetenschappelijke feiten en onwetenschappelijke meningen. Ook kan het ruimte bieden voor verstandige analyses, adviezen en interventies.

Zolang er een tweedeling bestaat tussen de natuurwetenschappen en de geesteswetenschappen, zal het voor de sociale wetenschappen moeilijk zijn om een positie in te nemen. Op lange termijn zal de positivistische benadering voor de sociale wetenschappen weinig invulling geven. Door dit feit zullen de sociale wetenschappen een ongemakkelijke combinatie moeten vinden tussen werken via een protocol en improviseren.

JoHo nieuwsupdates voor inspiratie, motivatie en nieuwe ervaringen: winter 23/24

Projecten, Studiehulp en tools:

  • Contentietools: wie in deze dagen verwonderd om zich heen kijkt kan wellicht terecht op de pagina's over tolerantie en verdraagzaamheid en over empathie en begrip, mocht dat niet voldoende helpen check dan eens de pagina over het omgaan met stress of neem de vluchtroute via activiteit en avontuur in het buitenland.
  • Competentietools: voor meer werkplezier en energie en voor betere prestaties tijdens studie of werk kan je gebruik maken van de pagina's voor vaardigheden en competenties.
  • Samenvattingen: de studiehulp voor Rechten & Juridische opleidingen is sinds de zomer van 2023 volledig te vinden op JoHo WorldSupporter.org. Voor de studies Pedagogiek en Psychologie kan je ook in 2024 nog op JoHo.org terecht.
  • Projecten: sinds het begin van 2023 is Bless the Children, samen met JoHo, weer begonnen om de slum tours nieuw leven in te blazen na de langdurige coronastop. Inmiddels draaien de sloppentours weer volop en worden er weer nieuwe tourmoeders uit deze sloppen opgeleid om de tours te gaan leiden. In het najaar van 2023 is ook een aantal grote dozen met JoHo reiskringloop materialen naar de Filipijnen verscheept. Bless the Children heeft daarmee in het net geopende kantoortje in Baseco, waar de sloppentour eindigt, een weggeef- en kringloopwinkel geopend.

Vacatures, Verzekeringe en vertrek naar buitenland:

World of JoHo:

  • Leiden: de verbouwing van het Leidse JoHo pand loopt lichte vertraging op, maar nadert het einde. Naar verwachting zullen eind februari de deuren weer geopend kunnen worden.
  • Den Haag: aangezien het monumentale JoHo pand in Den Haag door de gemeente noodgedwongen wordt afgebroken en herbouwd, zal JoHo gedurende die periode gehuisvest zijn in de Leidse vestiging.
  • Medewerkers: met name op het gebied van studiehulpcoördinatie, internationale samenwerking en internationale verzekeringen wordt nog gezocht naar versterking!

Nieuws en jaaroverzicht 2023 -2024

  

  

   

    

   

Shop voor prints & pickups

Samenvattingen en studiehulp per gerelateerde opleiding

  

 

JoHo: crossroads uit de bundels