- Wat wordt verstaan onder de competentie 'ondernemen'?
- Welke niveaus zijn te onderscheiden in de mate waarin je ondernemend bent en proactief handelt?
- Hoe kun je je mate van ondernemend handelen herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?
- JoHo tools: chapter- en boeksamenvattingen voor ondernemerschap, initiatieven, proactief handelen en visie
- JoHo tools: uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen over ervaring, beleving en weerbaarheid - Toolbundel
- Beleving & Ervaring: creëer perspectief door het openen van nieuwe deuren
- Ondernemen: leren of versterken
- Hoe verhoudt de constructivistische visie zich tot het ontwerpen van instructie? - Chapter 6
- Hoe werkt de psychologie van visie? - Chapter 7
- How entrepreneurs connect the dots to identify new business opportunities - Baron - Article
- Strategic Entrepreneurship: Creating Competitive Advantage Through Streams of Innovation - Ireland & Webb - Article
- The promise of entrepreneurship as a field of research - Shane & Venkataraman - Article
- Which different views on entrepreneurship can be distinguished? - Chapter 3
- Welke ondernemingsvormen zijn er? - Chapter 1 (4)
- Welke rol speelt visie in dit vakgebied? - Chapter 4
- Keuzewijzer voor samenvattingen van An Introduction to Human Factors Engineering - Wickens et al. - 2e druk
- Ondernemen: leren of versterken
- Visie hebben: leren en versterken
- Analyseren: leren of versterken
- Authentiek zijn: leren en blijven
- Betrokken zijn: leren of versterken
- Creatief zijn: leren of versterken
- Communiceren: leren of versterken
- Durf hebben: leren of versterken
- Flexibel zijn: leren of versterken
- Inleven: leren of versterken
- Integer zijn: leren en blijven
- Leidinggeven: leren of versterken
- Netwerken: leren of versterken
- Omgevingsbewust zijn: leren of versterken
- Ondernemen: leren of versterken
- Oordeel vormen: leren of versterken
- Organisatiebewust zijn: leren of versterken
- Overtuigend zijn: leren of versterken
- Plannen: leren of versterken
- Professioneel handelen: leren of versterken
- Resultaatgericht zijn: leren of versterken
- Samenwerken: leren of versterken
- Servicegericht zijn: leren of versterken
- Stressbestendig zijn: leren of versterken
- Visie hebben: leren en versterken
- Zelfvertrouwen hebben: leren of versterken
- Competenties en kwaliteiten ontdekken in het buitenland - Toolshop
- Competentie & Vaardigheid: voor leren, werken en het leven
Wat wordt verstaan onder de competentie 'ondernemen'?
Wat betekent ondernemen?
- Ondernemen is het signaleren van kansen en deze omzetten in acties - veelal over niet gebaande wegen - die bijdragen aan betere resultaten van de organisatie.
- Projecten opstarten en nieuwe mogelijkheden zien.
- Proactief handelen, verantwoordelijkheid nemen of risico aangaan
Gerelateerde begrippen aan ondernemen en ondernemerschap
- Oppakken: aangaan van nieuwe kansen, mogelijkheden, actie en verantwoordelijkheid hierin ondernemen.
- Innovatief handelen: vernieuwend en buiten bestaande kaders denken en doen.
- Anticiperen: het vooruitlopen op en herkennen van situaties, van te voren rekening houden met wat kan gebeuren.
Activiteit & Avontuur: in het buitenland en op reis
Activiteiten en avontuur in het buitenland
Avontuurlijke expedities , Outdooractiviteiten, Sportieve activiteiten
Ecotours , Wildlifetrips
Culturele cursussen, Educatieve en taaltrainingen
Hoe kun je je mate van ondernemend handelen herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?
Ondernemend handelen herkennen en ontwikkelen
Tijdens je reis
- Alleen al de beslissing te maken om op reis te gaan vraagt om ondernemend zijn. Het betekent dat je in ieder geval een bestemming moet kiezen en je vervoer ernaartoe moet regelen. Dit kan al een hele stap zijn om te zetten, waar en met wie je ook ergens naartoe gaat, maar als je die stap hebt gezet vraagt dit al een zekere mate van ondernemen.
- Op je reis zelf is het goed om voor ogen te hebben wat je wilt doen tijdens je reis, of wat je ervan wilt leren. Dit bepaalt voor een groot deel wat je moet ondernemen om dit te bereiken, of je nou wilt backpacken of een taal leren of rustig van de natuur wil genieten. Onderneem tijdens je reis de stappen die je moet zetten om te komen waar je wilt zijn.
- Tijdens het ondernemen van deze stappen kom je ongetwijfeld momenten tegen waar iets niet gaat zoals je in gedachten hebt. Op zulke momenten is het ook van belang om ondernemend op te treden en je niet uit het veld te laten slaan. Sta open voor alternatieven en wees creatief.
Tijdens je studie
- Tijdens je studie kun je ondernemend zijn door actief mee te doen tijdens colleges, je bekend te maken met de studiestof en open te staan voor andere curriculaire activiteiten. Wanneer je niet passief wacht tot collegedagen voorbij gaan, maar daadwerkelijk participeert, zul je meer opsteken en meer plezier hebben.
- Buiten studie-gerelateerde activiteiten om kun je je ondernemend opstellen door activiteiten uit te proberen bij bijvoorbeeld een studie- of studentenvereniging, een bijbaan te zoeken of vrijwilligerswerk te doen. Door verschillende dingen uit te proberen doe je meer ervaring op en leer je beter wat je wel en niet leuk vindt.
- Door ondernemend te zijn tijdens en rondom je studie, zul je veel meer leren dan alleen je studiemateriaal. Vaak is dit juist de tijd om jezelf beter te leren kennen.
Tijdens je werk
- Wanneer je je tijdens je werk ondernemend en pro-actief opstelt, krijg je meer werk gedaan op een plezierige manier.
- Door eventuele problemen aan te gaan en vragen te stellen zul je meer leren en beter in je rol zitten, dus laat je stem horen.
- Voor effectief ondernemen is het vaak van belang om creatief te werk te kunnen gaan. Zaken kunnen niet altijd hetzelfde of via het boekje aangepakt worden, en wanneer je met innovatieve manieren van doen komt, laat dit een grote mate van ondernemerschap zien. Hou een doel voor ogen en bedenk verschillende manieren om het te bereiken.
Tijdens je vrijwilligerswerk of stage
- De keuze om vrijwilligerswerk te gaan doen, geeft al een indicatie van ondernemendheid. Je kiest ervoor om belangrijk werk te doen waar (meestal) geen vergoeding tegenover staat.
- Daarom is het extra van belang dat je weet waarvoor je het werk doet wat je doet, en voor wie. Dit zal motiverend werken, waardoor je ondernemend aan de slag kunt; hou dat doel dus voor ogen.
- Als je stage gaat lopen en in een nieuwe werkomgeving terechtkomt, vraagt dat een zekere mate van ondernemendheid. Vragen stellen, nieuwe taken uitvoeren en de organisatie leren kennen horen hier allemaal bij. Wanneer je openstaat voor je omgeving en uitdagingen kunt aangaan, is de kans groot dat je je ondernemendheid goed kan ontwikkelen.
JoHo tools: chapter- en boeksamenvattingen voor ondernemerschap, initiatieven, proactief handelen en visie
How entrepreneurs connect the dots to identify new business opportunities - Baron - Article
- How do entrepreneurs recognise patterns to identify new business opportunities?
- Propositions concerning the nature of opportunities and opportunity recognition
- How do individuals connect the dots into meaningful patterns?
- Assessing the accuracy of a pattern recognition approach: directions for future research
- Practical implications of a “connect the dots” perspective
How do entrepreneurs recognise patterns to identify new business opportunities?
How do entrepreneurs connect the dots to identify new business opportunities? Within the field of entrepreneurship, opportunity recognition is widely viewed as a key step in the entrepreneurial process – one from which, in many cases, all else follows. Three factors have been identified as especially important for opportunity recognition: (1) engaging in an active search for opportunities, (2) alertness to opportunities and (3) prior knowledge of a market, industry or customers as a basis for recognizing new opportunities in these areas.
Actively searching for information is an important factor in the recognition of many opportunities by entrepreneurs, although such searches must be carefully directed to succeed and in some cases, searches can proceed in a relatively “automatic” manner rather than in a conscious and carefully directed on.
Alertness, in contrast, emphasizes the fact that opportunities can sometimes by recognized by individuals who are not actively searching for them, but who possess “a unique preparedness to recognize them” when they appear. Kirzner defined it as “alertness to changed conditions or to overlooked possibilities”, even when passive searching. It has been suggested that alertness rests, at least in part, on cognitive capacities possessed by individuals such as creativity, high intelligence, optimism and perceptions of risk.
Prior knowledge, information gathered through rich and varied life experience, can be a major “plus” for entrepreneurs in terms of recognizing potentially profitable opportunities.
This is just a small part of the evidence suggesting that the three factors play a key role in opportunity recognition. However, they have been studied separately and viewed as largely independent aspects of opportunity recognition till now. In other words, no framework has been developed. As noted below, integration is important both for understanding the basic nature of opportunity recognition and for identifying ways of helping entrepreneurs to be more proficient at this task. It is suggested in this paper that pattern recognition can provide such integration. Pattern recognition is the process through which specific persons perceive complex and seemingly unrelated events as constituting identifiable patterns. In essence, pattern recognition, as applied to opportunity recognition, involves instances in which specific individuals “connect the dots” – perceive links between seemingly unrelated events and changes. The patterns they perceive then become the basis for identifying new business opportunities.
Several lines of evidence suggest that pattern recognition may indeed play a key role in opportunity recognition:
Many opportunities exist for years before they are noticed and developed;
Pattern recognition is proven to be a basic aspect of our efforts to understand the world around us;
Recent findings suggest that entrepreneurs indeed closely relate pattern recognition to opportunity recognition.
Opportunities and opportunity recognition: some basic propositions
Three central characteristics of opportunity have been cited most:
potential economic value (i.e., the capacity to generate profit),
newness (i.e., some product, service or technology that did not exist previously) and
perceived desirability (e.g., moral and legal acceptability of the new product or service in society).
Opportunity in this paper will be defined as a perceived means of generating economic value (i.e., profit) that previously has not been exploited and is not currently being exploited by others. Opportunity recognition is defined as the cognitive process (or processes) through which individuals conclude that they have identified an opportunity. Opportunity recognition is only the initial step in a continuing process, and is distinct both from detailed evaluation of the feasibility and potential economic value of identified opportunities and from active steps to develop them through new ventures. The focus here is on innovative opportunities.
Propositions concerning the nature of opportunities and opportunity recognition
Two basic assumptions are required in order to apply models of pattern recognition to the process of opportunity recognition.
Proposition 1: Opportunities emerge from a complex pattern of changing conditions – changes in technology, economic, political, social and demographic conditions. They come into existence at a given point in time because of a juxtaposition or confluence of conditions that did not exist previously but is now present (example: Second Time Around).
Proposition 2: Recognition of opportunities depends, in part, on cognitive structures possessed by individuals – frameworks developed through their previous life experience. These frameworks, which serve to organize information stored in memory in ways useful for the persons who possess them, serve as “templates” that enable specific individuals to perceive connections between seemingly unrelated changes or events. In other words, they provide the cognitive basis for “connecting the dots” into patterns suggestive of new business opportunities (example: small device for fire fighters that indicates their location at all times).
How do individuals connect the dots into meaningful patterns?
If opportunity recognition is indeed a cognitive process that involves recognition of complex patterns, then the following question arises: how does recognition of such patterns actually occur?
Models of pattern recognition: opportunities as emergent, noticeable patterns
Many different models of pattern recognition exist, but all agree on the following basic point: individuals notice various events in the external world and then utilize cognitive frameworks they have developed through experience to determine whether these events are related in any way – if they form a discernible pattern.
Prototype models
A widely accepted model suggests that individuals employ prototypes as a basis for recognizing patterns. Prototypes are idealized representations of the most typical member of a category. Basically, newly encountered events or trends are compared with existing prototypes to determine whether they belong to specific categories or can be seen as being connected in some manner. Prototypes represent the modal or most frequently experienced combination of attributes associated with an object or pattern.
Entrepreneurs may use prototypes as a means for identifying patterns among seemingly unrelated events or trends. Much evidence suggests that individuals do indeed form prototypes, and when used to recognize patterns, prototypes may play an important role in opportunity recognition.
Exemplar models
Exemplar models emphasize the importance of specific knowledge, rather than prototypes. Such models suggest that as individuals encounter new events or stimuli, they compare them with specific examples (exemplars) of relevant concepts already stored in mind. Exemplar models seem especially relevant to opportunity recognition because they do not require the construction of prototypes. This fits well with the fact that entrepreneurs “just know a good opportunity when they see it”, and do not have to engage in complex processing to reach this conclusion. Moreover, it fits with recent findings that indicate that experienced, repeated entrepreneurs generally search for opportunities in areas or industries where they are already knowledgeable.
Overall, research in cognitive science suggests that both prototype and exemplar models may be necessary to fully understand how individuals recognize emergent patterns, and hence identify new business opportunities. Other cognitive frameworks may also be involved.
Opportunity recognition as a repeated search for patterns
Thus far it seems that opportunity recognition occurs in a single step, but basic research on pattern recognition suggests that often the process is one involving many steps and repeated efforts to recognize emergent patterns. Although individuals may notice that two or more variables are related, additional information is required to examine it more closely and create a pattern. Example: Expedia.com. Most of the time, founders of new ventures do not initially recognize all aspects of an opportunity. Rather, they notice some aspects and proceed with these. Then, as they obtain experience and information, their view of the opportunity is expanded and refined. In a sense, the process is never completed and new ventures rarely will take the form presented in business plans. Therefore, venture capitalists value very highly founders’ abilities to adapt and change, and often seek entrepreneurs who demonstrate these characteristics.
While opportunity recognition does indeed often involve repeated efforts to identify patterns in seemingly independent events or trends, the search for these patterns remains an essential part of the process well beyond the point at which new ventures are actually launched.
Models of pattern recognition: how they help to integrate the effects of search, alertness and knowledge
One key advantage of models of pattern recognition is that they provide a means of integrating active search for opportunity, alertness to opportunities and prior knowledge within a single perspective.
Active search: in the context of pattern recognition, this would involve searching for links or connections between seemingly unrelated events and trends. First, key changes, trends and events would be identified, then a search for potential links would be instituted. Example: Bay Einstein Company.
Alertness: refers to the capacity to recognize opportunities when they exist. This capacity may rest on possessing the appropriate cognitive structures – prototypes or exemplars. These structures help specific persons to “connect the dots”.
Prior knowledge: knowledge of a particular market, industry or group of customers would help entrepreneurs know where to search for new patterns that suggest business opportunities. Knowledge will enable individuals to develop more accurate and appropriate prototypes and a broader range of exemplars. These cognitive frameworks can in turn facilitate the identification of new opportunities.
See figure 1 (p. 112) for the potential role of pattern recognition in opportunity recognition. It should be noted that the three factors as described above might be interrelated. Next to this, another factor, the breadth of entrepreneurs’ social networks, has recently received growing attention, and also appears to play an important role in opportunity recognition. Finally, as the model in fig. 1 suggests, not all patterns connecting diverse events, changes or trends perceived by entrepreneurs serve as the basis for founding new ventures. Such patterns lead to new ventures only when they suggest new products or services that seem to be feasible.
Assessing the accuracy of a pattern recognition approach: directions for future research
Most of the evidence presented above is somewhat indirect in nature, so there is certainly a need for more direct tests of this framework. One way to proceed, involves comparing novice and highly experienced entrepreneurs in certain relevant aspects. A recent study shows that experienced entrepreneurs appear to focus in their efforts to identify opportunities on factors likely to influence success, while novice entrepreneurs tend to become fascinated with sheer newness or novelty. These findings suggest that opportunity recognition may indeed be closely linked to pattern recognition. Future research is necessary.
Not all repeat entrepreneurs are highly successful. While a pattern recognition perspective suggests that the cognitive frameworks of successful repeat entrepreneurs are more focused on key business-related factors, less successful repeat entrepreneurs might be relatively similar to novice entrepreneurs, suggesting that they have not benefited from their experience. However, another perspective can explain this as well. For instance, research on expertise suggests that growing experience in a domain can be curvilinear rather than linear.
Practical implications of a “connect the dots” perspective
It appears that a “connect the dots” perspective can help to answer two questions:
Why do certain persons, but not others, identify specific opportunities? and
Can individuals be trained to be more proficient at performing this task?
(1)several possible answers are possible. First, specific individuals may recognize specific opportunities that many others overlook because they possess the cognitive frameworks (e.g., prototypes, exemplars) needed to perceive patterns among seemingly unrelated trends or events. Example: Chester Carlson, inventor of the copy machine. Another answer could be that because life experiences are unique, different persons may possess prototypes for a given domain that differs in terms of clarity or degree of development. They possess cognitive frameworks useful for recognizing specific opportunities.
(2): a pattern recognition perspective suggests that individuals can be trained to be more proficient at identifying opportunities if following different steps. First, individuals should be taught not merely be “alert” to opportunities or to search actively for them, but rather, to search in the best places and in the best ways. Second, while engaging in such searches, they should also focus on actively seeking to search for emergent patterns. When individuals focus their attention on pertinent factors and also attempt to perceive ways in which these may be related, the likelihood that they will perceive (recognize) emergent patterns is increased. This suggests that entrepreneurs can be trained to recognize opportunities. Next to this, a pattern recognition perspective also suggests that providing potential entrepreneurs with a very broad range of experience can enhance opportunity recognition. Finally, if exemplars play a role in opportunity recognition, exposing individuals to a wide range of business opportunities that vary greatly in quality might well prove beneficial. Overall, a “connect the dots” perspective on opportunity recognition is quite optimistic: it suggests that entrepreneurs can learn to be more adept at this task, and that this can be taught in business education. It also suggests the potential value of exposing business students to a wide range of exemplars. Understanding the “how” of recognizing new opportunities may help us to achieve one of the key goals of entrepreneurship education: assisting entrepreneurs to reach their goals.
Strategic Entrepreneurship: Creating Competitive Advantage Through Streams of Innovation - Ireland & Webb - Article
Most of today’s companies are faced with the challenge of changing frequently in order to meet the needs of those they serve, which is becoming increasingly difficult.
Tension: The need for a firm to constantly and rapidly change. A firm should exploit what it already is successful in, and explore what it is not successful in yet. Effectively managing this tension is becoming a key differentiator between maintaining organizational success and facing dwindling performance over time. It is namely shown that firms have difficulties sustaining their performance over a considerable period of time.
The promise of entrepreneurship as a field of research - Shane & Venkataraman - Article
The field of entrepreneurship has lacked a conceptual framework that explains and predicts a set of empirical phenomena not explained or predicted by conceptual frameworks already in existence in other fields. What appears to constitute entrepreneurship research today is some aspect of the setting (e.g., small businesses or new firms), rather than a unique conceptual domain. Therefore, it’s hard to distinguish the contribution of the field to the broader domain of business studies and to explain why research is necessary. Moreover, the lack of a conceptual framework has precluded the development of an understanding of many important phenomena not adequately explained by other fields. Therefore, this note will propose an integrating framework. By providing a framework that both sheds light on unexplained phenomena and enhances the quality of research, the field’s legitimacy is enhanced and its marginalization as only a “research setting” is minimalized.
Definition of entrepreneurship
To date, most researches have defined entrepreneurship solely in terms of who the entrepreneur is and what he or she does. The problem with this approach is that entrepreneurship involves the nexus of two phenomena: the presence of lucrative opportunities and the presence of enterprising individuals. An example is defining an entrepreneur ‘as a person who establishes a new organization’, because it leads researches to neglect measuring the quality of opportunities. Therefore, the definition used is: the field of entrepreneurship is the scholarly examination of how, by whom and with what effects opportunities to create future goods and services are discovered, evaluated and exploited. Consequently, the field involves the study of sources of opportunities, the processes of discovery, evaluation and exploitation of opportunities, and the set of individuals who discover, evaluate and exploit them.
Organization scholars are fundamentally concerned with three sets of research questions about entrepreneurship:
why, when and how opportunities for the creation of goods and services come into existence;
(2) why, when and how some people and not others discover and exploit these opportunities; and
(3) why, when and how different modes of action are used to exploit entrepreneurial opportunities.
In this paper, a disequilibrium approach will be taken. In equilibrium approaches, people cannot discover opportunities that differ in value from those discovered by others, so who becomes an entrepreneur in these models depends solely on the attributes of people. These models are incomplete, because only a stable characteristic that differentiates some people from others across all situations is described. In this paper, the tendency of certain people to respond to the situational cues of opportunities is described.
Further, it’s argued that entrepreneurship does not require, but can include, the creation of new organizations. Entrepreneurship can also occur within an existing organization, and opportunities can be sold to other individuals or to existing organizations.
The proposed framework complements sociological and economic work in which researchers have examined the population-level factors that influence firm creation. The framework in this paper differs from others because:
the focus is on the existence, discovery and exploitation of opportunities;
(2) the influence of individuals and opportunities is examined, rather than environmental antecedents and consequences; and
(3) a framework broader than firm creation is considered. Fourth, the framework also complements research on the process of firm creation.
Why study entrepreneurship?
There are three reasons for studying entrepreneurship:
Much technical information is ultimately embodied in products and services, and entrepreneurship is a mechanism by which society converts technical information into these products and services;
Entrepreneurship is a mechanism through which temporal and spatial inefficiencies in an economy are discovered and mitigated;
Entrepreneurially driven innovation in products and processes is the crucial engine driving the change process.
The existence, discovery and exploitation of entrepreneurial opportunities
The existence of entrepreneurial opportunities
Entrepreneurial opportunities are those situations in which new goods, services, raw materials and organizing methods can be introduced and sold at greater than their cost of production. Although recognition is a subjective process, the opportunities themselves are objective phenomena that are not known to all parties at all times. Entrepreneurial opportunities are different from opportunities of existing goods/services, because the former require the discovery of new means-ends relationships, whereas the latter involve optimization within existing means-ends frameworks. Entrepreneurial decisions cannot be made through an optimization process.
Entrepreneurial opportunities come in different forms: (1) the creation of new information, as occurs with the invention of new technologies; (2) the exploitation of market inefficiencies that result from information asymmetry, as occurs across time and geography; and (3) the reaction to shifts in the relative costs and benefits of alternative uses for resources, as occurs with political, regulatory or demographic changes.
Previous researchers have argued that entrepreneurial opportunities exist primarily because different members of society have different beliefs about the relative value of resources. An entrepreneurial discovery occurs when someone makes the assumption that a set of resources is not put to its “best use”. Entrepreneurship requires that people hold different beliefs about the value of resources for two reasons. First, entrepreneurship involves joint production, where several different resources have to be brought together to create the new product or service.
Therefore, for entrepreneurship to occur, the resource owners must not share completely the entrepreneur’s conjectures. Second, if all people (potential entrepreneurs) possessed the same entrepreneurial conjectures, they would compete to capture the same entrepreneurial profit, dividing it to the point that the incentive to pursue the opportunity was eliminated.
Entrepreneurship also requires that people possess different beliefs about the prices at which markets should clear. First, as Kirzner (1973) states, the process of discovery in a market setting requires the participants to guess each other’s expectations about a wide variety of things, and this can lead to some “errors” that create shortages, surpluses and misallocated resources. Second, as Schumpeter (1934) explained, economies operate in a constant state of disequilibrium. Changes offer a continuous supply of new information about different ways to use resources to enhance wealth, but this information is unequally distributed. If economic actors obtain new information before others, they can purchase resources at below their equilibrium value and earn an entrepreneurial profit by recombining the resources and then selling them at a profitable price.
Because entrepreneurial opportunities depend on asymmetries of information and beliefs, entrepreneurial opportunities become cost inefficient to pursue. First, the opportunity to earn entrepreneurial profit will provide an incentive to many economic actors. When the entry of additional entrepreneurs reaches a rate at which the benefits from new entrants exceeds the costs, the incentive for people to pursue the opportunity is reduced, because the entrepreneurial profit becomes divided among more and more actors. Second, the diffusion of information and learning about the accuracy of decisions over time, combined with the lure of profit, will reduce the incentive for people to pursue any given opportunity.
The duration of any given opportunity depends on:
the provision of monopoly rights;
(2) the slowness of information diffusion; and
(3) the “inability of others to imitate, substitute, trade for or acquire the rare resources required driving down the surplus”.
The discovery of entrepreneurial opportunities
Research has suggested two broad categories of why particular people do discover opportunities, and others don’t:
the possession of the prior information necessary to identify an opportunity and
the cognitive properties necessary to value it.
Information corridors. Stocks of information create mental schemas, which provide a framework for recognizing new information. To recognize an opportunity, an entrepreneur has to have prior information that is complementary with the new information, which triggers an entrepreneurial conjecture. This information is not widely available, because of the specialization of information in society (Hayek, 1945). No two people share all the same information at the same time.
Cognitive properties. People must be able to identify new means-ends relationships that are generated by a given change in order to discover entrepreneurial opportunities. Visualizing this relationship is difficult and people differ in their ability to do this. Successful entrepreneurs have cognitive properties that play an important role in this discovery process.
The decision to exploit entrepreneurial opportunities
A potential entrepreneur must decide to exploit the opportunity, once discovered. Joint characteristics of the opportunity and the nature of the individual determine this.
Nature of the opportunity. The characteristics of opportunities themselves influence the willingness of people to exploit them. The entrepreneur needs to believe that the expected value of the entrepreneurial profit will be large enough to compensate for the opportunity costs of other alternatives, the lack of liquidity of the investment of time and money, and a premium for bearing uncertainty.
Individual differences. The decision to exploit an opportunity involves weighing the value of the opportunity against the costs to generate that value and the costs to generate value in other ways. In addition, people consider their costs for obtaining the resources necessary to exploit the opportunity. The decision is also influenced by individual differences in perceptions. The creation of new products and markets involves downside risk, because time, effort and money must be invested before the distribution of the returns is known. Furthermore, individual differences in optimism influence the decision. Other individual differences may also be important, like self-efficacy, internal locus of control, greater tolerance for ambiguity and high in need for achievement. It should be noted that the attributes that increase the probability of opportunity exploitation do not necessarily increase the probability of success.
Modes of exploitation
The exploitation of entrepreneurial opportunities is organized in the economy in two ways – the creation of new firms (hierarchies) and the sale of opportunities to existing firms (markets) – but the common assumption is that most entrepreneurial activity occurs through de novo start-ups. This choice of mode depends on the nature of the industrial organization, the nature of the opportunity and the appropriability regime.
Conclusion
This paper has tried to provide a starting point (with the conceptual framework) of exploring entrepreneurship as field of study. The authors hope that other scholars are joining in their effort to create a systematic body of information about entrepreneurship.
Which different views on entrepreneurship can be distinguished? - Chapter 3
Entrepreneurship has been a topic of interest for decades now. It seems so central to the wealth and competitiveness of a nation that there is a very strong tendency to codify it, for both instructional purposes and for industrial policies. Hundreds of business schools and colleges offer academic programs or centers dedicated to entrepreneurship.
Numerous distinguished scholars were attentive to innovation and the role culture played in fostering entrepreneurial action on a social scale:
Max Weber described the entrepreneur as the beholder of an instrumental rationality. This instrumental rationality makes him capable of linking his goals with the most proper means.
Werner Sombart stressed elements of the entrepreneur that otherwise might have been considered deadweight. Those elements can be labor or capital lingering beyond the denomination of property rights or their formal position in a company.
Friedrich Nietzsche made a difference between those who are far ahead of the conventional wisdom of their times and those who only adapt to it.
Welke ondernemingsvormen zijn er? - Chapter 1 (4)
- 1.1 Wat is een besloten vennootschap?
- 1.2 Wat is een naamloze vennootschap?
- 1.3 Wat is de vennootschap onder firma en de maatschap?
- 1.4 Wat zijn de verschillen tussen de maatschap en vof en de BV en NV?
- 1.5 Wat zijn de tussenvormen 'commanditaire vennootschap' en 'coöperatie'?
- 1.6 Wat is een concern?
- 1.7 Wat is de rechtspersoonlijkheid?
- 1.8 Wat is de eenmanszaak?
- 1.9 Wat zijn de vereniging en de stichting?
- 1.10 Wat is het handelsregister?
- 1.11 Wat is de Wet op de ondernemingsraden (WOR)?
- 1.12 Wat zijn de verschillende types NV’s en BV’s?
- 1.13 Wat is het belangenpluralisme?
- Stampvragen
Het ondernemingsrecht is een onderdeel van het privaatrecht. In het ondernemingsrecht bevinden zich de rechtsvormen waarmee ondernemingen gedreven kunnen worden. De rechtsvorm is in feite een gereedschap om de onderneming goed te kunnen laten functioneren. Het eerste doel van het ondernemingsrecht is dan ook facilitair. Dit betekent dat de juridische ondernemingsvormen sterk beïnvloed worden door het functioneren van een onderneming. Een voorbeeld hiervan is de efficiency van een onderneming.
Het ondernemingsrecht regelt drie onderwerpen:
Hoe wordt de interne structuur van een onderneming geregeld?
Wie zijn bevoegd om als vertegenwoordigers van de onderneming rechtshandelingen te verrichten?
Hoe is de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld bestuurders geregeld?
1.1 Wat is een besloten vennootschap?
In Nederland wordt veel gebruik gemaakt van de besloten vennootschap (BV). Op dit moment zijn er ongeveer 900.000 BV’s. BV’s worden onder meer gebruikt voor het runnen van een onderneming, zoals het drijven van een snackbar met vijf personeelsleden of zeer grote ondernemingen met duizenden medewerkers. Er worden echter ruim 200.000 BV’s niet gebruikt voor het runnen van een onderneming, maar wel voor bijvoorbeeld het fiscaal voordelig opbouwen van een pensioen.
In art. 2:175 lid 1 BW staat de definitie van de BV. Een kenmerk van een BV is, dat de BV een rechtspersoon is die een in één of meerdere overdraagbare aandelen verdeeld kapitaal heeft (art 2:175 lid 1 BW). Het is alleen mogelijk om deel te nemen in de BV wanneer men een of meerdere aandelen bezit, daarom wordt de BV ook geschaard onder de kapitaalvennootschappen (ook wel kapitaalassociaties genoemd).
Een vereiste dat in acht genomen moet worden is dat er minimaal één aandeel dient te worden uitgegeven. Het nominale bedrag van de aandelen en het te storten bedrag hoeft niet hoog te liggen, omdat er bij de BV geen vereist minimumkapitaal (meer) geldt. Bij een BV mogen de aandelen in handen zijn van een enkele aandeelhouder in het Nederlandse recht.
Het aandeel vervult verschillende functies:
Het is een middel om vermogen aan te trekken
Winstverdeling (art. 2:216 BW). De winstuitkering op een aandeel wordt ook wel dividend genoemd.
Stemrecht (art. 2:228 BW)
Voor de aandeelhouder is het aandeel een vermogensobject, omdat het vatbaar is voor overdracht
Een BV is in beginsel besloten. Dit betekent dat de uitgegeven aandelen niet zomaar kunnen worden overgedragen. Op grond van art. 2:195 lid 1 BW dient een aandeelhouder die zijn aandelen wil overdragen deze eerst aan te bieden aan de overige aandeelhouders. De statuten kunnen echter bepalen dat de overdracht van aandelen kan plaatsvinden zonder aanbieding van de aandelen aan de overige aandeelhouders. De in art. 2:195 lid 1 BW neergelegde regeling wordt ook wel een blokkeringsregeling genoemd. Er moet nog bij worden vermeld dat de overdracht van aandelen alleen bij notariële akte kan plaatsvinden. Volgens art. 2:194 BW moeten alle houders van aandelen in de BV worden opgenomen in een door het bestuur bijgehouden register, zodat de BV weet wie haar aandeelhouders zijn. De BV is in Nederland populair, omdat de aandeelhouders en bestuurders in beginsel niet aansprakelijk zijn voor handelingen die zijn verricht door de BV. Voor de aandeelhouder is dit uitgedrukt in art. 2:175 BW.
Per 1 oktober 2012 is het BV-recht flink herzien. De gedachte achter deze flinke herziening, is het bevorderen van het ondernemerschap. De wetgever wilde door deze herziening de BV aantrekkelijker maken voor startende ondernemers. Hiervoor zochten diverse Nederlandse ondernemers hun toevlucht in buitenlandse rechtsvormen, zoals de Engelse limited company. Een van de opvallendste veranderingen is de schrapping van het verplichte minimumkapitaal van €18.000. Verder zijn alle blokkeringsregelingen niet langer meer verplicht.
1.2 Wat is een naamloze vennootschap?
In Nederland bestaan naar verluidt ongeveer 4000 naamloze vennootschappen (NV). Dit komt, omdat de NV vooral wordt gebruikt door grote ondernemingen. Een aantal NV’s is genoteerd op een effectenbeurs, zoals Euronext Amsterdam. Volgens art. 2:67 lid 2 BW bedraagt het minimumkapitaal van de NV € 45.000. De NV is daardoor minder aantrekkelijk dan de BV. Net als de BV kent de NV volgens art. 2:64 BW een in aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal. De NV is evenals de BV een kapitaalassociatie en het aandeel vervult dezelfde functies. Bij een NV hoeven de aandelen niet op naam te luiden. Dit betekent dat een NV aandelen aan toonder kan uitgeven die tevens vrij overdraagbaar zijn.
1.3 Wat is de vennootschap onder firma en de maatschap?
Een maatschap is een samenwerkingsovereenkomst tussen twee of meerdere personen van obligatoire aard. In beginsel is het sluiten van een maatschapsovereenkomst vormvrij. Het doel van de maatschap is door middel van samenwerking het behalen van vermogensrechtelijk voordeel dat ten goede komt aan de vennoten. Er kan dus geconcludeerd worden dat de maatschap, net als de NV en BV, streeft naar winst. Bij de maatschap is er sprake van samenwerking voor gemeenschappelijke rekening ten behoeve van een gemeenschappelijk doel. De winsten die de maatschap behaalt, worden volgens een afgesproken verdeelsleutel verdeeld over de vennoten in de maatschap. Voordat er überhaupt een maatschap kan worden gestart, moeten de vennoten iets inbrengen in de maatschap. Deze inbreng kan bijvoorbeeld bestaan uit kapitaalgoederen of arbeid. De maatschap is geregeld in Boek 7A BW, artikelen 1655-1688.
Wanneer een maatschap onder gemeenschappelijke naam (firmanaam) een onderneming drijft of voert, dan gelden naast de bepalingen van Boek 7A: 1655-1688 BW, ook art. 16-34 K. Deze maatschap wordt dan de vennootschap onder firma (vof) genoemd. Het verschil tussen de vof en de gewone maatschap is onder meer dat bij een vof de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn op basis van art. 18 K, terwijl bij de maatschap de vennoten voor gelijke delen aansprakelijk zijn op grond van art. 7A:1680 BW.
Wat betreft de samenwerking bij een maatschap en de vof valt het volgende te zeggen: de vennoten dienen op basis van gelijkheid samen te werken. Dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van een positie van ondergeschiktheid, want dit zou kunnen wijzen op een arbeidsovereenkomst. De vennoten dienen gezamenlijk het beleid te bepalen van de maatschap of vof. Er wordt ook gezegd dat een maatschap of vof intuitu personae wordt genoemd. Dit betekent dat de samenwerking hoogstpersoonlijk wordt aangegaan. De maatschap en de vof worden ook wel personenassociaties of personenvennootschappen genoemd.
Een maatschap kan onder meer worden gebruikt voor het gezamenlijk uitoefenen van het beroep van advocaat of plastisch chirurg. Diverse advocaten en chirurgen oefenen hun professie uit voor gemeenschappelijke rekening. Dit houdt in, dat zij onderling hun winsten en verliezen verrekenen. De inbreng bestaat meestal uit arbeid. De beroeps- of bedrijfsuitoefening kan bij een maatschap stil plaatsvinden. Dit houdt in dat er naar buiten niets blijkt van een gezamenlijk beroeps- of bedrijfsuitoefening. Stille maatschappen komen onder meer voor in de agrarische sector. De zoon van de boerenfamilie oefent voor de buitenwereld het boerenbedrijf uit, maar intern heeft de zoon overleg met zijn vader over de stukken land. Een openbare maatschap is het type maatschap dat op duidelijke wijze naar buiten toe onder een gemeenschappelijke naam optreedt, dit gebeurt veelal in de advocatuur.
Het onderscheid tussen beroeps- en bedrijfsuitvoering kan zeer gemakkelijk worden gemaakt. Bij beroepsuitoefening is er sprake van persoonlijke dienstverlening. Dit houdt in, dat de persoonlijke kwaliteiten van de dienstverlener voorop staan. Een beroepsuitoefenaar dient de belangen van zijn cliënt te behartigen. Voorbeelden van beroepsuitoefenaars zijn advocaten, artsen en notarissen. Het beroepsgeheim geldt voor beroepsuitoefenaars en is neergelegd in de beroepsregels. Bij bedrijfsuitoefening staat het uitoefenen van het bedrijf centraal. Dit houdt in, dat persoonlijke dienstverlening en vertrouwelijkheid minder prioriteit hebben. De bakker, slager en de snackbarhouder zijn voorbeelden van beroepen die een bedrijf uitoefenen. Het verschil tussen bedrijf en beroep is echter in rap tempo aan het vervagen. Dit komt onder meer doordat beroepsuitoefenaars in toenemende mate gebruik maken van een BV-vorm. Vele grote Nederlandse advocatenkantoren maken zelfs gebruik een NV-vorm. De NV was oorspronkelijk opgezet voor bedrijfsuitoefening. Het verschil tussen beroep en bedrijf vervaagt steeds meer, omdat beroepsbeoefenaren steeds meer gebruik maken van rechtsvormen die bestemd zijn voor bedrijfsuitoefening,
Er zijn twee verschillen te noemen tussen de vof en de maatschap.
Het eerste verschil is te vinden in de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Bij een vof heeft op grond van art. 17 lid 1 K elke vennoot vertegenwoordigingsbevoegdheid. Dit houdt in dat elke vennoot namens de vof mag handelen. Er is wel een optie mogelijk dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt beperkt door middel van een vennootschapsovereenkomst. Bij een maatschap mag op basis van art. 7A:1679 BW een vennoot alleen vertegenwoordigen als de overige vennoten hem daarvoor een volmacht hebben verleend. De maatschap is meer intern gericht dan de vof; dit verklaart waarom de overige vennoten bij een maatschap een volmacht moeten verlenen voordat een vennoot mag vertegenwoordigen. Er worden ook bij een maatschap minder profijtelijke transacties afgesloten.
Het tweede verschil heeft te maken met de aansprakelijkheid. Bij een vof zijn alle vennoten volgens art. 18 K hoofdelijk aansprakelijk. Voor de maatschap is de aansprakelijkheidsregeling wat soepeler, omdat art. 7A:1679 en 1680 BW aangeven dat de vennoten bij een maatschap slechts voor gelijke delen aan te spreken zijn voor vennootschapsschulden.
Ook op de maatschap en de vof is de Wet op de ondernemingsraden van toepassing (als er een ondernemingsraad moet worden ingesteld). Verder is de Handelsregisterwet 2007 van toepassing op de maatschap en de vof. In het bijzonder wijzen wij op art. 29 K. Dit strenge artikel is van toepassing wanneer de inschrijving van de vof in het handelsregister niet heeft plaatsgevonden. Het gevolg hiervan is dat de vof bij het achterwege laten van inschrijving in het handelsregister geacht wordt alle handelingen te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Een ander gevolg is dat dan de vertegenwoordigingsbevoegdheid onbeperkt is. Dit betekent dat diegene die handelt namens de vof zijn medevennoten ook kan binden aan de transacties. Dit is zeer risicovol. Er kan een nuancering worden aangebracht, want de vof en haar vennoten zijn niet gebonden wanneer de wederpartij van de vof op de hoogte was van een beperking of uitsluiting van de vertegenwoordigingsbevoegdheid.
1.4 Wat zijn de verschillen tussen de maatschap en vof en de BV en NV?
Verschillen | BV/NV | Maatschap/vof |
Aansprakelijkheid | Bij de NV en BV zijn de aandeelhouders in beginsel niet aansprakelijk voor de dingen die namens de BV en NV zijn verricht (art. 2:64 en art. 2:175 BW). | Voor de maatschap (art. 7A:1679 en 1680 BW) geldt aansprakelijkheid over gelijke delen en bij de vof (art. 18 K) is er zelfs sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid. |
Jaarrekening | De NV en de BV moeten een jaarrekening opmaken, vaststellen en openbaar maken (titel 9 Boek 2 BW) De jaarrekening is een weergave van het vermogen en het resultaat van de NV of de BV. | Voor de maatschap en de vof is het geen verplichting om een jaarrekening op te maken, vast te stellen en openbaar te maken. |
Opzegging | Een aandeelhouder kan de kapitaalvennootschap niet opzeggen. Een aandeelhouder kan alleen afkomen van zijn aandelen door deze over te dragen aan anderen die daar geïnteresseerd in zijn. Er zijn echter niet altijd anderen die geïnteresseerd in de aandelen. | Een vennoot van een personenvennootschap kan wel de personenvennootschap opzeggen. |
Organisatiestructuur | De wetgever heeft voorgeschreven dat een NV en een BV twee organen moeten hebben (duale organisatiestructuur): de aandeelhoudersvergadering en het bestuur. Op basis van de statuten kunnen ook een raad van commissarissen (art. 2:140/250 BW) of een vergadering van een bijzondere groep aandeelhouders (art. 2:78a/189a BW) worden ingesteld. | Bij de maatschap en de vof is het uitgangspunt wat anders, aangezien de wetgever ervan uit gaat dat de vennoten ook zelf besturen. |
1.5 Wat zijn de tussenvormen 'commanditaire vennootschap' en 'coöperatie'?
De commanditaire vennootschap (CV) en de coöperatie zijn rechtsvormen die tussen de BV/NV en de stille en openbare vennootschap instaan. De commanditaire vennootschap is net als de stille en openbare vennootschap een samenwerkingsovereenkomst. Eén of meer hoofdelijk verbonden vennoten (de besturende vennoten) sluiten een overeenkomst met één of meer geldschieters die beperkt aansprakelijk zijn (commanditaire vennoten). Er zijn slechts drie bepalingen die specifiek gericht zijn op de commanditaire vennootschap: art. 19, 20 en 21 K. Deze artikelen gaan met name over handelingen die een commanditaire vennoot naar buiten toe verricht. Alleen de besturende vennoten mogen externe handelingen verrichten. Wanneer een commanditaire vennoot zich hier niet aan houdt en wel externe handelingen verricht is, wordt hij jegens derden als besturende vennoot beschouwd en is hij daardoor, net zoals een besturende vennoot, hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen die tijdens of na zijn verboden handeling zijn ontstaan. De Hoge Raad heeft dit verzwakt in een arrest van 29 mei 2015 (NJ 2015/380), door te beslissen dat de aansprakelijkheid moet worden verlicht, als deze in een onevenredige verhouding staat tot de aard en de ernst van de overtreding van het beheersverbod.
De commanditaire vennoot mag wel naar binnen toe bepaalde gedragingen verrichten, zoals samen met de besturende vennoten het interne beleid bepalen. Verder is een commanditaire vennoot niet tot meer gehouden dan het bedrag van zijn inbreng. In het handelsregister wordt het bedrag opgenomen van de commanditaire inbreng, maar daarbij wordt niet vermeld van wie deze inbreng afkomstig is, omdat zij in beginsel niet door de schuldeisers van de CV aangesproken kunnen worden.
Op de coöperatie zijn de bepalingen art. 2:53 – 63j BW van toepassing.
De coöperatie moet bepaalde overeenkomsten sluiten met haar leden (art. 2:53 lid 1 BW), omdat zij haar werkzaamheden ten dienste van haar leden moet verrichten (Boek 2 BW). Een coöperatie mag winst uitkeren aan haar leden (art. 2:53a BW) en mag onder bepaalde omstandigheden ook overeenkomsten sluiten met derden (art. 2:53 lid 3 BW). Met derden mogen alleen overeenkomsten worden gesloten, als de overeenkomsten met de leden hierdoor niet van ondergeschikte betekenis geraken (bijvoorbeeld meer derden dan leden).
De coöperatie moet als het ware de economische belangen van haar leden behartigen. De coöperatie heeft als doel te voorzien in stoffelijke behoeften van haar leden. Het regime van de aansprakelijkheid van de coöperatie is niet zo streng, aangezien de aansprakelijkheid lijkt op die van de NV en BV. De uitsluiting van de aansprakelijkheid moet de coöperatie echter wel in de naam duidelijk maken (U.A. of B.A). Veel bepalingen die van toepassing zijn op een vereniging zijn ook van toepassing op een coöperatie, omdat de coöperatie door is opgezet als vereniging. Het is echter geen bijzondere soort van vereniging, maar een aparte rechtsvorm. Een belangrijke uitzondering vormt het artikel over het uitkeren van winst. Dit mag een vereniging niet, in tegenstelling tot een coöperatie (art. 2:26 lid 3 BW).
1.6 Wat is een concern?
Het is mogelijk om combinaties te maken tussen verschillende ondernemingsvormen. Met deze combinaties wordt dan één onderneming gedreven. Deze combinatie kan bestaan uit NV’s, BV’s, openbare vennootschappen en commanditaire vennootschappen. Boek 2 houdt op verschillende plaatsen rekening met deze combinatievormen. De aandeelhoudende organisatie heet moedermaatschappij, of –vennootschap, en de ondernemingen waarvan de aandelen door de moedervennootschap gehouden worden heten dochtermaatschappijen, of – vennootschappen. Het geheel van deze rechtsvormen heet concern of groep (art. 2:24b BW) en vormt één onderneming.
1.7 Wat is de rechtspersoonlijkheid?
Artikel 2:3 BW bepaalt dat de NV, BV en coöperatie rechtspersonen zijn. De overige rechtsvormen zijn bijzondere types van overeenkomsten. Rechtspersoonlijkheid houdt in, dat de rechtspersoon zelf drager van rechten en plichten kan zijn. Hierdoor kan een rechtspersoon vermogensrechtelijke handelingen verrichten. In artikel 2:1-3 BW wordt bepaald welke lichamen rechtspersoonlijkheid kunnen hebben. Nederland kent hierin een gesloten systeem. Dit systeem lijkt veel op het systeem dat wordt gehanteerd in het goederenrecht. Het is niet mogelijk om rechten te creëren buiten de door de wetgever toegelaten gevallen.
1.8 Wat is de eenmanszaak?
Een ondernemer hoeft niet per se gebruik te maken van één van bovengenoemde ondernemingsvormen. Hij kan bijvoorbeeld ook een eenmanszaak oprichten. Dit houdt in dat een natuurlijk persoon een onderneming drijft die niet onder een van de hiervoor besproken ondernemingsvormen valt. Hij is zelf hoofdelijk aansprakelijk voor schulden die namens of door hem zijn aangegaan met zijn privé vermogen. Er kunnen wel werknemers in dienst zijn bij de eenmanszaak. Een eenmanszaak moet in het handelsregister worden ingeschreven (art. 5, onder b Handelsregisterwet). Een eenmanszaak kan in zijn geheel verkocht worden, maar niet als een geheel geleverd worden, omdat een eenmanszaak geen goed is in de zin van art. 3:1 BW. Dit houdt concreet in dat elk deel van de zaak op zijn eigen wijze geleverd zal moeten worden.
1.9 Wat zijn de vereniging en de stichting?
De vereniging en stichting zijn niet gerechtigd om winstuitkeringen te doen (art. 2:26 lid 3 en 2:285 lid 3 BW). De stichting mag daarnaast alleen uitkeringen doen aan anderen dan haar oprichters en degenen die deel uitmaken van haar organen en slechts voor zoverre deze uitkeringen een ideële strekking hebben. Een stichting mag geen leden hebben (art. 2:285 lid 1 BW). De vereniging mag dit wel en heeft ook een ledenvergadering. Wanneer een stichting of een vereniging een uitkering doet in strijd met art. 2:26 lid 3 BW en art. 2:285 lid 3 BW, dan kan op verzoek van het openbaar ministerie of een belanghebbende de betreffende stichting of vereniging door de rechtbank worden ontbonden op grond van art. 2:21 lid 3 BW.
1.10 Wat is het handelsregister?
Het handelsregister is een volledig geautomatiseerde databank voor ondernemingen.
Art. 2 Hrgb 2008 geeft een definitie van onderneming: 'Van een onderneming is sprake indien een voldoende zelfstandig optredende organisatorisch eenheid van één of meer personen bestaat waarin door voldoende inbreng van arbeid of middelen, ten behoeve van derden diensten of goederen worden geleverd of werken tot stand worden gebracht met het oogmerk daarmee materieel voordeel te behalen.' In essentie: het moet gaan om een bedrijf waarmee winst wordt beoogd. Deze definitie is gebaseerd op rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. Coöperatieve Flatexploitatievereniging 'Mariahoeve, HR 13-01-1996 en Hirschmann, HR 12-12-1989). In twee beleidsregels is uitgewerkt hoe de Kamer van Koophandel (KvK) deze definitie moet toepassen, waarbij het uitgangspunt is dat er vrij snel sprake is van een onderneming.
Art. 25 Hrgw 2007 bevat twee belangrijke regels:
Een derde mag afgaan op hetgeen in het handelsregister is opgenomen.
Als een feit er niet in het handelsregister staat, maar er wel in had moeten staan, mag degene aan wie de onderneming toebehoort zich niet op dat feit beroepen jegens iemand die dat feit dan ook niet kende (Damen/Geho, HR 09-02-1984).
Op het arrest Damen/Geho is wel een uitzondering mogelijk. In HR 18 juni 1952, NJ 1953/530 heeft de Hoge Raad overwogen dat iemand geen beroep kan op art. 25 Hrgw 2007 wanneer diegene een vordering heeft op iemand uit hoofde van bijvoorbeeld onrechtmatige daad. De reden hiervan is dat art. 25 Hrgw 2007 alleen dient om derden te beschermen die transacties afsluiten. Het slachtoffer van de onrechtmatige daad kan de oud-ondernemer simpelweg niet aanspreken omdat de oud-ondernemer niet diegene kan zijn die de onrechtmatige daad heeft gepleegd. Het is immers niet mogelijk om het handelsregister te raadplegen voordat de onrechtmatige daad wordt begaan.
Om als onderneming ingeschreven te staan in het handelsregister dient de ingeschrevene jaarlijks een bedrag te betalen aan de Kamer van Koophandel.
1.11 Wat is de Wet op de ondernemingsraden (WOR)?
Iedere onderneming die 50 of meer werknemers in dienst heeft, moet een ondernemingsraad instellen (art. 2 lid 1 WOR). Het begrip onderneming in deze wet is zeer ruim (art. 1 lid 1 onder c); namelijk alle mogelijke organisaties waar arbeid verricht wordt. Het is veel ruimer dan het begrip onderneming dat gehanteerd wordt in de handelsregisterwet. Aan ondernemingsraden komen belangrijke inspraakrechten toe, die geregeld zijn in met name art. 25, 26 en 27 WOR.
1.12 Wat zijn de verschillende types NV’s en BV’s?
Wanneer een NV of BV aan bepaalde criteria voor de omvang voldoet (art. 2:153/263 BW), worden zij een structuur-nv/bv genoemd en geldt een structuurregime. Zij zijn verplicht om een raad van commissarissen in te stellen. Sommige NV’s en BV’s worden vrijgesteld van het structuurregime, hiervan is sprake wanneer zij een afhankelijke maatschappij zijn van een structuurvennootschap (art. 152/262 jo 2:153/263 lid 2 onder a BW). Ook zijn er vennootschappen die slechts gedeeltelijk onder het structuurregime vallen (art. 2:155/265 BW en art. 2:155a/265a BW).
Een NV of BV waarbij één persoon alle aandelen houdt wordt een eenpersoons-nv of bv genoemd. Hiervoor gelden enkele aparte regels. Een voorbeeld is art. 2:137/247 BW, dat eist dat transacties tussen de nv of de bv en de enige aandeelhouder schriftelijk worden vastgelegd, op straffe van vernietigbaarheid. Er wordt verlangd dat de naam van de aandeelhouder (of de namen van de deelgenoten in een huwelijksgemeenschap waartoe de aandelen in de bv of nv toebehoren) in het handelsregister wordt opgenomen. Ook moet de woonplaats worden vermeld. Er waren de nodige bezwaren tegen deze verplichting, maar dit kan in de praktijk worden opgelost door een aandeel van de vennootschap over te dragen aan een betrouwbare derde.
1.13 Wat is het belangenpluralisme?
Een Nederlandse vennootschap mag bij haar handelen niet slechts het belang van de aandeelhouders begunstigen, maar dient steeds rekening te houden met een pluraliteit van belangen (zie bijvoorbeeld het arrest ABN AMRO Holding, HR 13-07-2007 en art. 2:129/239 lid 5 BW). Wanneer de aandeelhoudersvergadering, bijvoorbeeld, het besluit neemt om een grote winstuitkering te doen, moet de aandeelhoudersvergadering rekening houden met de belangen van de schuldeisers. Hierdoor is het nemen van besluiten soms erg gecompliceerd in een vennootschap. Het ondernemingsrecht heeft een facilitair karakter; het idee van het belangenpluralisme brengt de meer regulatieve kant van het ondernemingsrecht naar voren.
Stampvragen
Welke drie functies heeft een aandeel?
Is een aandeel in de BV vrij overdraagbaar?
Wat zijn de verschillen tussen de BV en de NV wat betreft het minimumkapitaal en de soorten aandelen?
Noem 2 verschillen tussen de maatschap en de vennootschap onder firma.
Wat is het verschil tussen een stichting en een vereniging? Wat hebben zij gemeen en uit welke artikelen volgt dit? Wat zijn de gevolgen van het handelen in strijd met deze artikelen?
Waarop kan een derde zich beroepen die niet op de hoogte was van een bepaald feit, omdat dit niet in het handelsregister stond ingeschreven?
Welke rol speelt visie in dit vakgebied? - Chapter 4
- Licht
- Reflectie en absorptie
- Het oog
- Het visuele receptiesysteem
- Beperkingen van zintuiglijke verwerking
- Lezen
- Kleurwaarneming
- Visie in het donker
- Bottom-up en top-down verwerking
- De waarneming van diepte
- Grote afstanden
- Het detecteren van objecten
- Visuele zoekacties
- Detectie
- Signaal detectie theorie
- Onderscheid maken
- Absolute beoordeling
Licht
Om iets te kunnen zien, is het van cruciaal belang om licht waar te kunnen nemen. Licht kan ook elektromagnetische energie genoemd worden. Deze energie kan gezien worden als een punt in het visuele spectrum. Het punt heeft een golflengte (‘wavelength’) die in nanometers uitgedrukt wordt. De golflengte bepaalt de tint (‘hue’) die waargenomen wordt en de amplitude bepaalt de helderheid (‘brightness’). Korte golflengten resulteren bijvoorbeeld in blauw of paars, terwijl lange golflengten zorgen voor de perceptie van rood. Het oog neemt bijna nooit ‘pure’ golflengten waar. Vaak is er sprake van een mix van golflengten. Een mix van rood en blauw resulteert bijvoorbeeld in de perceptie van paars. Pure, niet-gemixte golflengten horen bij de kleuren blauw en geel. Ze kunnen donkerder of lichter worden als er grijs of wit aan toegevoegd wordt. Dit wordt ook wel achromatisch licht genoemd. Een voorbeeld is de kleur roze. Als golflengten niet worden veranderd door grijs (zoals bij de kleur rood), dan noemen we zo een golflengte ‘saturated’. Roze is dus geen ‘saturated’ kleur. Elke kleur kan uitgelegd worden in termen van kleurcombinaties (het mixen van kleuren) of in termen van ‘saturated’ golflengten die niet gemixt kunnen worden.
Reflectie en absorptie
Het meten van helderheid hangt af van de lichtintensiteit, welke gemeten wordt aan de hand van de meeteenheid candela. De term ‘illumination’ staat voor de mate waarin een omgeving licht ‘geeft’. Hoeveel verlichting een object krijgt hangt af van de afstand die het object heeft van de lichtbron. Illumination wordt minder naarmate het object verder van de lichtbron verwijderd wordt. De term ‘luminance’ staat voor de lichtsterkte per oppervlakte-eenheid. Er is een verschil tussen luminance en illuminance, omdat het er bij luminance omgaat dat de hoeveelheid licht zowel gereflecteerd als geabsorbeerd kan worden. Zwarte oppervlakten absorberen de meeste illuminantie, zodat de observeerder nog maar weinig luminantie kan zien. Witte oppervlakken reflecteren de meeste illuminantie. We kunnen de reflectie van een oppervlakte als volgt definieren: (reflectie (%): luminantie (FL)/ illuminantie (FC)).
De helderheid (‘brightness’) van een stimulus is de ervaring van de visuele intensiteit. Deze intensiteit bepaalt de zichtbaarheid van de stimulus. De zichtbaarheid van een stimulus wordt naar de visuele intensiteit ook bepaald door het contrast tussen de stimulus en de omgeving waarin het zich bevindt.
Het oog
Licht moet vertaald worden naar hersenactiviteit om iets waar te kunnen nemen. Dit wordt gedaan door het oog. Lichtgolven gaan eerst langs de cornea. De cornea is een beschermlaagje dat lichtstralen absorbeert. Daarna gaat het licht door naar de pupil, welke van vorm kan veranderen als het donker is. De pupil past zich dus aan aan de hoeveelheid licht die beschikbaar is in de omgeving. De lens van het oog past de vorm van de pupil aan. Dit noemen we ook wel accommodatie. Dit doet de lens zodat er een precies beeld op de retina ontstaat. Deze bevindt zich helemaal achterin het oog. Accommodatie wordt veroorzaakt door spieren die rondom de lens liggen. Als een object zich ver weg bevindt, dan gaat dat gepaard met een plattere lens. Als we objecten van dichtbij waarnemen, is de lens juist bolvormig. Er is ook nog een natuurlijke stand van de lens (dus zonder dat deze plat of bolvorming is). Deze stand wordt de ruststand (‘resting state’) genoemd. De hoeveelheid accommodatie kan beschreven worden in termen van de afstand van het object tot het oog.
De hoeveelheid accommodatie die nodig is, wordt gemeten door zogenaamde diopters. Een diopter van 1 betekent dat er een bepaalde mate van accommodatie nodig is om een object van 1 meter afstand waar te nemen. Bijziendheid ontstaat wanneer de lens niet platter kan worden wanneer naar objecten gekeken wordt die op een afstand liggen. Dit wordt ook wel myopie genoemd. Iemand is verziend (presbyopie) wanneer zijn of haar lens zich niet kan aanpassen aan stimuli die dichtbij liggen. Als we ouder worden, wordt de lens minder flexibel. De kans op verziendheid wordt dan vergroot.
Het visuele receptiesysteem
Een beeld dat de retina bereikt, kan beschreven worden aan de hand van lichtintensiteit, golflengten en de grootte van het beeld. De grootte van het beeld wordt uitgedrukt in termen van de visuele hoek (‘visual angle’ à VA).
De visuele hoek van een object met hoogte H, gezien vanaf afstand D is ongeveer gelijk aan (H/D). Het beeld kan ook beschreven worden aan de hand van waar het valt op de retina, omdat de locatie bepaalt welke visuele receptorcellen worden gebruikt om het licht om te zetten naar energie die door middel van de optische zenuw naar de hersenen geleid wordt. Er bestaan twee soorten receptorcellen: kegeltjes (‘cones’) en staafjes (‘rods’). Beide soorten receptorcellen hebben verschillende kenmerken. In dit verband zijn de volgende punten belangrijk:
Locatie. Het middelste deel van de retina wordt de fovea genoemd. De fovea bestaat bijna alleen uit kegeltjes. Buiten de fovea (dit gebied wordt ook wel ‘periphery’ genoemd), komen zowel kegeltjes als staafjes voor. De hoeveelheid kegeltjes wordt steeds minder naarmate als verder van de fovea afgeweken wordt.
Scherpte (‘acuity’). Details kunnen veel beter waargenomen worden wanneer een waargenomen beeld op de kegeltjes valt. Het kunnen opmerken van details wordt ook wel ‘acuity’ genoemd. In het periferie wordt visuele scherpte steeds minder goed, waardoor details minder goed waargenomen kunnen worden. In het periferie wordt de gevoeligheid voor beweging (‘motion’) echter niet veel minder. We hebben vaak het gevoel dat we iets zien bewegen in onze ooghoeken en we richten ons dan meteen op het bewegende object.
Gevoeligheid (‘sensitivity’). Kegeltjes zijn goed in het waarnemen van scherpte, maar staafjes zijn veel gevoeliger. Gevoeligheid (‘sensitivity’) staat voor de minimale hoeveelheid licht die opgemerkt kan worden. Dit wordt ook wel drempelwaarde (‘threshold’) genoemd. Als gevoeligheid stijgt, dan daalt de drempelwaarde. Je hebt dan immers minder licht nodig om iets waar te kunnen nemen. ‘Scotopic visie’ staat voor zicht in de nacht; wanneer alleen de staafjes werkzaam zijn. ‘Photopic visie’ staat de situatie waarin er genoeg licht is om zowel de kegeltjes als de staafjes te activeren. Vaak spelen kegeltjes een grotere rol in onze visie.
Kleurgevoeligheid (‘color sensitivity’): staafjes kunnen geen onderscheid maken tussen golflengten van licht. Je zou ze daarom ook wel kleurenblind kunnen noemen. Dat is ook de reden dat ze vooral in de nacht gebruikt worden.
Adaptatie: als staafjes worden gestimuleerd door lichtstralen, verliezen ze al gauw hun gevoeligheid. Het duurt ongeveer een half uur voordat ze hun gevoeligheid weer terugkrijgen. Dit gegeven verklaart waarom we moeite met onze visie hebben als we een donkere bioscoopzaal binnengaan nadat we buiten in de zon rondgelopen hebben. Staafjes kunnen hypergevoelig (‘hypersensitive’) worden wanneer ze weinig stimulatie krijgen.
Differentiele golflengte gevoeligheid (‘differential wavelength sensitivity’): staafjes zijn gevoelig voor alle golflengten, terwijl kegeltjes ongevoelig zijn voor lange golflengten (die gaan bijvoorbeeld gepaard met de kleur rood). Dit verklaart waarom rode oppervlakten in de nacht zwart lijken.
Beperkingen van zintuiglijke verwerking
Contrastgevoeligheid (‘constrast sensitivity’) staat voor het minimale contrast tussen een licht en donker ruimtelijk gebied dat nog net opgemerkt kan worden. Het vermogen om contrast waar te nemen zorgt ervoor dat we vormen kunnen herkennen. Het contrast van een gegeven visueel patroon wordt uitgedrukt als de ratio van het verschil tussen de luminantie van licht (L) en donker (D). Dit leidt tot een totaal (‘sum’) van de twee waarden: c= (L-D)/(L+D). Hoe hoger de contrastgevoeligheid is, des kleiner de minimale hoeveelheid van contrast dat nog net opgemerkt kan worden. De minimale hoeveelheid van contrast dat nog net opgemerkt kan worden, wordt CM genoemd. Deze afkorting staat voor de drempelwaarde van het contrast (‘contrast threshold’). Hieruit volgt de volgende formule: CS= 1/ CM. Contrastgevoeligheid kan gemeten worden door bijvoorbeeld te kijken naar de minimale onderscheidbare scherpte. Een tweede invloed op contrast is dat zwakkere contrasten minder makkelijk onderscheiden kunnen worden. Een derde invloed op contrastgevoeligheid is het niveau van illuminatie van de stimulus (dit is het L+D onderdeel van de formule. Minder illuminatie leidt tot een daling in de contrastgevoeligheid. De twee laatste invloeden op contrastgevoeligheid zijn de resolutie van het oog zelf en de dynamische eigenschappen van de visuele condities. Als je ouder wordt, gaan lichtstralen bijvoorbeeld minder vaak naar de cornea en dit leidt tot minder gevoeligheid. Samen met het feit dat ouderen objecten die zich dichtbij bevinden niet goed kunnen waarnemen, leidt dit tot visuele gebreken bij deze groep.
Lezen
Letters moeten niet te klein zijn, anders zijn ze niet meer leesbaar. Kleine letters en het gebruik van weinig ruimte tussen de woorden, is een slechte combinatie. Het is ook belangrijk om te letten op het contrast. Het is niet slim om zwarte letters te gebruiken op blauw papier. Het vergroten van het contrast heeft een grote invloed op de leesbaarheid. Dit betekent dat het slim is om zwarte letters te schrijven op wit papier. Een donkere tekst op een lichtere achtergrond (‘negative contrast’) zorgt voor meer contrastgevoeligheid dan een lichte tekst op een donkere achtergrond (‘positive contrast’). Het verschijnsel dat witte letters lijken te ‘verspreiden’ op een zwarte achtergrond, wordt ook wel ‘irradiation’ genoemd. Verder is het gemakkelijker om lettertypes te lezen die vaak worden gebruikt, dan lettertypes die niet vaak worden gebruikt (‘nonstandardized shapes’).
Kleurwaarneming
De waarneming van kleuren gaat goed wanneer er veel licht is in de omgeving. Ongeveer 7% van de mannen kan geen onderscheid tussen kleuren maken (‘color deficient’). In de meeste gevallen gaat het om een onvermogen om rood en groen van elkaar te onderscheiden (‘protanopie’). Vaak wordt in onderzoeken gebruik gemaakt van kleuren wanneer aan mensen wordt gevraagd om onderscheid te maken tussen twee lijnen. Zo een onderzoeksmethode heeft voor mensen die kleurenblind zijn weinig nut. Human factors specialisten zijn van mening dat kleur in onderzoeken alleen als backup-methode gebruikt moet worden. ‘Simultaneous contrast’ staat voor het feit dat sommige tinten verschillend lijken te zijn wanneer ze naast andere tinten worden geplaatst. De kleur groen lijkt bijvoorbeeld donkerder wanneer deze kleur naast rood wordt geplaatst dan wanneer groen naast grijs wordt geplaatst. ‘Negative afterimage’ lijkt op het voorgaande fenomeen, maar gaat over het feit dat sommige kleuren intenser worden ervaren nadat een lange tijd naar andere kleuren gekeken is.
Visie in het donker
Het spreekt voor zich dat contrastgevoeligheid afneemt wanneer het donker wordt. Oudere mensen verliezen meer van hun contrastgevoeligheid en daarom is het gevaarlijk voor hun om in de avond auto te rijden. Daarnaast is er in het donker vaak sprake van ‘glare’. Dit houdt in dat er soms sprake is van een onbelangrijk, maar intens licht in het donker. Dit zorgt voor afleiding en irritatie. Daarnaast zorgt ‘glare’ ervoor dat de staafjes tijdelijk niet meer gevoelig zijn voor stimulatie.
Bottom-up en top-down verwerking
‘Bottom’ staat voor de lagere niveaus van stimulusverwerking, terwijl ‘up(ward)’ staat voor de hogere niveaus van hersenverwerking die betrokken zijn bij perceptie en begrip. Geen scherpte kunnen waarnemen zorgt voor een minder goed functioneren van bottom-up verwerking. Bottom-up verwerking is vooral gebaseerd op de stimulus zelf. Top-down verwerking is gebaseerd op de kennis van wat zich in ons visuele veld zou moeten bevinden. Veel van onze perceptie is het gevolg van interactie tussen bottom-up en top-down verwerking. Er is dus interactie tussen wat zich daadwerkelijk voor ons bevindt en wat we denken dat zich voor ons zou moeten bevinden. Gebreken in de ene vorm van verwerking worden vaak gecompenseerd door de andere vorm van verwerking.
De waarneming van diepte
Om vast te stellen op welke afstand we ons bevinden van objecten, maken we gebruik van dieptesignalen (‘depth cues’). Deze signalen laten ons weten hoe ver we van objecten afstaan. In dit verband zijn drie dieptesignalen belangrijk:
Accommodatie: als een object de ooglens stimuleert, dan past de lens zich hieraan aan. Dit proces is al eerder in het hoofdstuk besproken.
Convergentie (‘binocular convergence’): dit is een dieptesignaal dat gebaseerd is op de hoeveelheid van inwaartse rotatie die de spieren in de oogbal moeten uitvoeren om ervoor te zorgen dat een beeld op de retina van beide ogen kan verschijnen. Hoe dichterbij het object zich bevindt, hoe groter de inwaartse rotatie is.
Dispariteit (‘binocular disparity’): Dit fenomeen wordt ook wel ‘stereopsis’ genoemd. Als een object zich dichtbij de persoon bevindt, dan is er een grote mate van ‘disparity’ tussen het beeld van het object dat door elk oog wordt ontvangen. De hersenen kunnen deze informatie gebruiken om in te schatten hoe ver het object zich bevindt.
Zowel accommodatie, als convergentie en dispariteit zijn bottom-up processen.
Grote afstanden
Het inschatten van diepte en afstanden van objecten die zich ver weg bevinden, gaat aan de hand van zogenaamde ‘pictorial’ signalen. Ze worden zo genoemd, omdat schilders ook vaak gebruik maken van deze signalen, zodat mensen denken dat sommige objecten in een schilderij zich verder weg bevinden dan andere objecten. Omdat de effectiviteit van deze signalen afhangt van eerdere ervaringen (en dus gerelateerd zijn aan kennis), zijn dit top-down processen. De belangrijkste ‘pictorial’ signalen zijn:
Linear perspective: het samenkomen van parallelle lijnen bij verdere afstanden. Denk maar aan de afbeelding van een snelweg.
Relative size: als ervan uitgegaan wordt dat twee objecten dezelfde ware grootte hebben, dan staat het object dat kleiner afgebeeld is, vast verder weg.
Interposition: objecten die dichtbij staan, zorgen er vaak voor dat de contouren van objecten die verder weg staan minder duidelijk zijn.
Light and shading: driedimensionale objecten hebben vaak bepaalde schaduwen en reflecties door het licht dat voor illuminatie zorgt. Deze schaduwen worden gebruikt om hun locatie in te schatten.
Textural gradients: een oppervlakte met een bepaalde textuur zal van textuur lijken te veranderen in het visuele veld als de oppervlakte vanuit een bepaald oogpunt wordt gezien. Een oppervlakte met een verfijnde textuur staat waarschijnlijk verder weg, omdat verschillen in textuur in de verte niet meer goed waargenomen kunnen worden.
Relative motion/ motion parallax: objecten die zich verder weg bevinden bewegen minder in het visuele veld als de observeerder beweegt. Daarom bewegen we ons hoofd vaak om te beoordelen hoe ver objecten van ons afstaan. Dit zorgt ook voor cognitieve fouten (‘distortions’). Een voorbeeld is dat veel vaker tegen kleine auto’s van achter wordt aangebotst dan tegen grote auto’s. Dit komt omdat we denken dat kleine auto’s zich meer in de verte bevinden, aangezien objecten kleiner lijken te worden als ze zich in de verte bevinden.
Het detecteren van objecten
Het is belangrijk om objecten op te merken om bijvoorbeeld gevaren te vermijden. Oogbewegingen zijn nodig om het visuele veld af te zoeken. Deze bewegingen kunnen in twee categorieën onderverdeeld worden: ‘saccadic’ en ‘pursuit’ oogbewegingen. ‘Pursuit’ bewegingen zijn doorgaand, bijvoorbeeld het met de ogen volgen van een vliegtuig in de lucht. De tweede categorie gaat over abrupte, afzonderlijke oogbewegingen van de ene locatie naar de andere. Deze categorie is erg belangrijk om het visuele veld af te zoeken. Elke saccadische beweging wordt gekenmerkt door een set van drie eigenschappen: initiation latency, movement time (ook wel snelheid genoemd) en destination (bestemming). Elke bestemming (ook wel ‘dwell’ genoemd) wordt gekenmerkt door de duur van de bestemming (‘dwell duration’) en de ‘useful field of view’ (UFOV). Bij een doorgaande zoekactie kunnen initiation latency en dwell duration niet van elkaar onderscheiden worden. De bestemming wordt vaak geleid door top-down processen. De dwell duration wordt gekenmerkt door twee factoren: de informatie-inhoud van het object (‘information content’) en het gemak waarmee informatie wordt afgeleid van de stimulus (‘information extraction’). De ‘useful field of view’ gaat over de diameter van de regio waarin een target opgemerkt zou worden als deze aanwezig is. De ‘useful field of view’ moet onderscheiden worden van de ‘foveal vision’. De laatstgenoemde term gaat over een gebied van ongeveer twee graden van de visuele hoek die samengaat met hoge visuele scherpte, maar lage gevoeligheid. De ‘useful field of view’ is taak-afhankelijk.
Visuele zoekacties
We kunnen bij visuele zoekacties onderscheid maken tussen targets en nontargets (ook wel afleiders of ruis genoemd). Veel zoekacties zijn serieel, wat betekent dat elk item bekeken moet worden om te kijken of de target gevonden is. De constante duur van de inspectie van elk item wordt I genoemd. Dit leidt tot de volgende formule: T= (NxI)/2. I staat voor de gemiddelde inspectietijd voor elk item, terwijl N staat voor het totale aantal items in het zoekveld. Vaak zoeken mensen van boven naar onder en van links naar rechts. Opvallendheid (‘conspicuity’) is een bottom-up invloed op een target.
Sommige targets zijn zo opvallend dat ze als het ware van het scherm afspatten. In dat geval hoeven nontargets niet bekeken te worden om de target te vinden. Alle items worden dan dus als het ware in één keer bekeken. Dit wordt ook wel parallel zoeken genoemd. Een tweede invloed op visuele zoekacties zijn de verwachtingen van de observeerder (‘searcher expectancies’). Verwachtingen zijn gebaseerd op top-down verwerking, aangezien ze afhankelijk zijn van voorgaande kennis. Als we een telefoonnummer in het telefoonboek opzoeken, dan gaan we niet elke pagina af. Onze kennis van het alfabet maakt het zoeken gemakkelijker. Onderzoek over visuele zoekacties heeft vier gevolgen. Allereerst is het zo dat kennis over de effecten van opvallendheid van items kan ertoe leiden dat een ontwerper de zichtbaarheid van targets kan verbeteren. Ten tweede is het zo dat de seriele aspecten van veel visuele zoekprocessen zouden moeten verduidelijken wat de kosten van ‘cluttered’ displays is. Als er te veel informatie aanwezig is, dan kan dit zorgen voor onduidelijkheid (‘clutter’). Ten derde kan gezegd worden dat kennis van de rol van top-down verwerking bij visuele zoekacties ertoe zou moeten leiden dat de ontwerper de structuur van het zoekveld moet aanpassen aan de kennis van de gebruiker. Tot slot kan kennis van al deze invloeden ertoe leiden dat er modellen worden ontwikkeld die kunnen voorspellen hoe lang het duurt om targets op te merken.
Detectie
Als een potentiële target wordt opgemerkt tijdens de visuele zoekactie, dan is het nodig om te bevestigen dat het om de target gaat. Pas dan kan gesproken worden van detectie. Dit is gemakkelijk wanneer de target bekend en goed zichtbaar is, maar het wordt al lastiger wanneer de target niet erg afwijkt van de afleiders.
Signaal detectie theorie
Het proces van signaaldetectie kan samengevat worden door de ‘signal detection theory’ (SDT). De SDT stelt dat er vier situaties denkbaar zijn: het detecteren van het signaal als deze aanwezig is (een hit), het detecteren van het signaal als deze in het echt afwezig is (foutief alarm), het niet kunnen signaleren van een signaal dat aanwezig is (miss) en het niet signaleren van een signaal als deze ook echt afwezig is (correct rejection). Het is de bedoeling dat de hits en correct rejections het meest voorkomen, terwijl de overige twee situaties zoveel mogelijk vermeden moeten worden. SDT stelt dat twee variabelen invloed hebben op de detectieprestatie van mensen: gevoeligheid (‘sensitivity’) en responsbias. Gevoeligheid (‘d’) gaat over hoe goed een persoon onderscheid kan maken tussen ruis en een signaal. De gevoeligheid is groot wanneer er meer correcte responsen zijn en minder fouten gemaakt worden. Deze variabele wordt beïnvloed door de zintuigen en de sterkte van het signaal. Responsbias (ook wel ‘respons criterion’ genoemd) gaat over de bias die ontstaat wanneer een persoon reageert met ‘ja, er is sprake van een signaal’ of ‘er is sprake van ruis’. Responsbias wordt beïnvloed door twee variabelen die allebei uitingen zijn van top-down verwerking. De eerste variabele is de verwachting dat een signaal gezien zal worden. Dit zorgt ervoor dat mensen sneller met ‘ja, signaal is gezien’ antwoorden. Dit zorgt voor zowel meer hits als meer foutieve alarmen. Ten tweede spelen veranderingen in waarden van de vier verschillende soorten gebeurtenissen ook een rol bij het veranderen van het criterion. Voor een luchtverkeersleider is het bijvoorbeeld heel erg om een signaal te missen, want dit kan leiden tot een ongeluk tussen twee vliegtuigen. Hierdoor zal de luchtverkeersleider de responscriterion aanpassen: een miss mag niet voorkomen. Dit kan er wel toe leiden dat foutieve alarmen vaker voorkomen. Vaak kunnen de uitkomsten van een signaal detectie analyse uiteengezet worden in een ‘receiver operating characteristic’ (ROC), wat een soort assenstelsel is. Het is mogelijk om de gevoeligheid te verhogen door mensen te trainen. Van tevoren kan gezegd worden hoe een signaal eruit zal zien. Dit verhoogt de gevoeligheid van de observeerder.
Onderscheid maken
Het komt ook vaak voor dat mensen onderscheid moeten maken tussen twee signalen. Het wordt lastiger om onderscheid te maken tussen twee signalen wanneer ze op elkaar lijken. Het komt ook vaak voor dat mensen verkeerde medicijnen gebruiken, omdat ze qua vorm en kleur vaak op elkaar lijken. Naast onderscheid kunnen maken, is het ook belangrijk dat mensen veranderingen kunnen waarnemen in signalen. De psychofysica houdt zich bezig met de relatie tussen psychologische waarnemingen en lichamelijke stimulatie. In dat onderzoeksveld wordt gesproken over verschillen die nog net opgemerkt kunnen worden (‘just noticeable difference’ àJND).
De JND om intensiteitsverschillen te beoordelen stijgt wanneer de absolute hoeveelheid van intensiteit toeneemt. Dit wordt ook wel samengevat in de wet van Weber: JND= K(DI)/I. In deze formule staat DI voor de verandering in intensiteit, I voor het absolute niveau van intensiteit en K is een constante die verschillend is voor de felheid van licht, de luidheid van geluid en de lengte van lijnen.
Absolute beoordeling
Onderscheid kunnen maken gaat over het vermogen om verschillen op te merken tussen twee informatiebronnen. Dit gaat de meeste mensen goed af. Absolute beoordeling (‘absolute judgement’) gaat over het beperkte menselijke vermogen om de absolute waarde van een variabele te beoordelen. Het gaat er dus om dat er labels worden gebruikt voor verschillende niveaus van een variabele. Dit is vaak lastig. Mensen kunnen namelijk wel onderscheid maken tussen informatiebronnen, maar het is moeilijk om te zeggen hoe groot de verschillen zijn. We kunnen wel zeggen dat het ene geluid luider is dan het andere geluid, maar het is lastig om te zeggen hoeveel luider het tweede geluid is.
Keuzewijzer voor samenvattingen van An Introduction to Human Factors Engineering - Wickens et al. - 2e druk
Samenvattingen van An Introduction to Human Factors Engineering - Wickens et al.
Boeksamenvattingen te gebruiken bij de 2e druk van An Introduction to Human Factors Engineering
Online: samenvatting in chapters
- Online locatie: Abonneebundel met samenvattingen per hoofdstuk
- Inhoud: Nederlandse samenvattingen bij alle hoofdstukken, zie inhoudsopgave
- Beschikbaarheid: te gebruiken door JoHo abonnee
Print: samenvatting in chapters per post
- Bestellocatie: Display Boeksamenvatting
- Vorm: Geprint en gebundeld A4 boekje
- Inhoud: Nederlandse samenvatting bij alle hoofdstukken, zie inhoudsopgave
- Beschikbaarheid: Ook te bestellen zonder JoHo abonnement - met korting bestellen door JoHo donateurs en abonnees
Print: samenvatting in chapters aan de balie
- Afhaallocatie: af te halen in JoHo study support center in Groningen (adres & openingstijden) en Den Haag (adres & openingstijden)
- Vorm: Geprint en gebundeld A4 boekje
- Inhoud: Nederlandse samenvatting bij alle hoofdstukken, zie inhoudsopgave
- Beschikbaarheid: Ook af te halen zonder JoHo abonnement - gratis of met korting afhalen door JoHo donateurs en abonnees
Inhoud prints van samenvattingen van An Introduction to Human Factors Engineering
Boeksamenvattingen: inhoudsopgave van de geprinte samenvattingen
- De geprinte samenvatting bevat de volgende hoofdstukken:
- Leeswijzer bij An Introduction to Human Factors Engineering van Wickens
- Wat wordt bedoeld met menselijke factoren? - Chapter 1
- Welke onderzoeksmethoden worden in dit vakgebied gebruikt? - Chapter 2
- Hoe worden producten ontworpen en geëvalueerd? - Chapter 3
- Welke rol speelt visie in dit vakgebied? - Chapter 4
- Welke rol spelen horen en voelen in dit vakgebied? - Chapter 5
- Wat omvat het begrip cognitie allemaal? - Chapter 6
- Hoe zien verschillende soorten besluitvorming er uit? - Chapter 7
- Wat zijn 'displays' en hoe gebruiken we ze? - Chapter 8
- Over welke functies en kwaliteiten beschikt een goed bedieningssysteem? - Chapter 9
- Wat is antropometrie? - Chapter 10
- Wanneer en hoe worden biomechanica toegepast? - Chapter 11
- Hoe ziet de werkfysiologie er uit? - Chapter 12
- Op welke manier beïnvloeden stress en werkbelasting elkaar? - Chapter 13
- Welke factoren vormen een risico op onveiligheid op de werkvloer? - Chapter 14
- Hoe ziet de interactie tussen mens en computer er uit? - Chapter 15
- Welke overwegingen moeten genomen worden bij automatisering? - Chapter 16
- Wat hebben vervoer en menselijke factoren met elkaar te maken? - Chapter 17
- Wat is de beste manier van selectie en training? - Chapter 18
- Welke sociale factoren hebben een rol op de werkvloer? - Chapter 19
Samenvattingen bij de vorige druk van An Introduction to Human Factors Engineering
JoHo WorldSupporter.org: samenvattingen bij de 1e druk
- Een samenvatting bij de 1e druk is op WorldSupporter gedeeld
Gerelateerde samenvattingen & studiehulp bij An Introduction to Human Factors Engineering
Alternatieven: boeksamenvattingen & gerelateerde samenvattingen (voor JoHo abonnees)
- Uitleg van sociale psychologie gericht op studenten: Social Psychology - Hewstone & Stroebe
- Toegankelijker boek over de basisbegrippen: Human Factors in Simple and Complex Systems - Proctor & van Zandt
- Volgende deel in de reeks: Psychology - Gray
Kennis- en studiegebieden: samenvattingen per studiegebied (voor JoHo abonnees)
Meer samenvattingen zijn te vinden op: Cognitieve Psychologie - Kennis & Studiegebied
"Een leven lang leren en studeren om de ervaringen die je tijdens je werk, je reizen of je vrije tijd opdoet, op een juiste plek te zetten, een logisch gevolg te gevenen tot zinvol leven te laten leiden"
= JoHo Contenties & Competenties
Contenties zijn die elementen (waarden) die leiden tot een tevreden leven, een tevreden groep of een tevreden maatschappij./ Het betreft elementen die een rol spelen bij de mate van tevredenheid die je als mens of als groep mensen (organisatie, familie) zou kunnen hebben. Deze elementen komen al sinds de oudheid in de literatuur voor. Ze worden aangemerkt als cruciale en bepalende elementen in het kader van geluk en tevredenheid.
Competenties (skills) zijn vaardigheden en eigenschappen die je kunt testen en opdoen tijdens je studie, je stage, je werk of bijvoorbeeld je reizen.De competenties vormen een serie handvatten op grond waarvan jij betere keuzes kunt maken en je carrière of levensinvulling dichter bij jezelf of je wensen kunt brengen.JoHo gaat er vanuit dat hoe beter jij je keuzes maakt, des beter dat in het algemeen ook voor een ander is.
Competenties kunnen worden ingezet om Contenties te bereiken