Samenvattingen en studiehulp bij Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar van Delfos - Boektool

  Tools

De hele tekst op deze pagina lezen? Alle JoHo tools gebruiken? Sluit je dan aan bij JoHo en log in!
 

Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

The world of JoHo footer met landenkaart

Samenvatting en studiehulp bij Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar van Delfos

Boeksamenvattingen

JoHo: crossroad via selectie
JoHo: crossroads via bundels

Boeksamenvatting per hoofdstuk

Samenvattingen per hoofdstuk bij de 20e druk van Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar van Delfos - Bundel

Samenvattingen per hoofdstuk bij de 20e druk van Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar van Delfos - Bundel

Hoe communiceer je met kinderen? - Chapter 1

Hoe communiceer je met kinderen? - Chapter 1


Inleiding

Uit onderzoek is gebleken dat de wijze van voorbereiding van het gesprek, de houding van de interviewer, de gespreksvaardigheden van de interviewer en afstemming op de ontwikkelingsfase van het kind doorslaggevend zijn voor de informatie die jonge kinderen geven. Het is belangrijk om als therapeut een respectvolle attitude te hebben richting het kind, maar het is ook lastig om die daadwerkelijk toe te passen. Voor ouders is het van belang om met hun kinderen over het virtuele milieu te praten.

Luister je wel naar mij?

Niet alleen kinderen luisteren niet naar volwassenen, ook volwassenen luisteren vaak niet naar wat kinderen zeggen. De vraag van de volwassenen is echter vaak een vraag om gehoorzaamheid (luister je naar me?), terwijl die van het kind een smeekbede is dat er naar zijn of haar verhaal geluisterd wordt (luister je wel naar mij?). Het is moeilijk om werkelijk met kinderen te communiceren. Er bestaat weinig literatuur over gespreksvoering met kinderen, vooral niet voor jonge kinderen. Door de toenemende belangstelling voor de mening van het kind, wordt er steeds meer onderzoek gedaan naar de manier waarop overzichtsonderzoeken met vragenlijsten en interviews met kinderen uitgevoerd zouden moeten worden. Specifieke aandacht voor open gesprekken met kinderen is schaars. Vaak gaat het onderzoek over het communiceren met kinderen in verhoorsituaties en voor getuigenissen.

Ondanks dat spreken met kinderen voor bijna alle volwassenen een dagelijkse bezigheid is, lijken volwassenen zich des te onhandiger te voelen in gesprek met kinderen.

Wat is de rol van taal?

Hoe jonger het kind is, hoe onhandiger volwassenen zich lijken te voelen in gesprek met kinderen. Met name wanneer het om moeilijke of pijnlijke onderwerpen gaat. Ook geldt dat hoe jonger het kind, hoe vreemder de communicatie met volwassenen vaak voor hem of haar is. Dit begint al bij de geboorte. Baby’s worden namelijk niet met taal geboren, maar wel met de mogelijkheid om taal te leren. Een baby heeft al snel door dat een volwassenen niet voldoende begrijpt wat niet uitgedrukt wordt in woorden. De baby begrijpt zonder uitleg al snel dat hij zal moeten leren wat die brei aan geluiden betekend die volwassenen voortbrengen, en probeert zichzelf een taal eigen te maken. Niet elk kind heeft echter dezelfde talige talenten en niet iedereen krijgt dezelfde mogelijkheden aangeboden om taal te ontwikkelen. Er zijn bovendien verschillen aan te geven tussen jongens en meisjes. De taalontwikkeling verloopt bij jongens vaak trager.

Kinderen zijn bijzonder sensitief ingesteld op hun omgeving en begrijpen situaties lang voordat ze de bijbehorende woorden kennen. In elke taal maken kinderen in het begin fouten die ze zelf produceren en die hen niet geleerd zijn. Deze fouten komen voort uit hun abstractievermogen, ongeacht de intelligentie van het kind. Deze fouten worden door geen enkele volwassene aan het kind geleerd. Integendeel, de volwassene verbetert het kind wanneer het kind een taalfout maakt. Er bestaat een sensitieve periode waarin het kind op taal gericht is en die vloeiend leert te beheersen. Die periode loopt van de geboorte tot ongeveer zeven jaar. Vervolgens is er een sensitieve periode voor het verfijnen van de taal, met name in grammaticaal opzicht en voor het leren lezen en schrijven. Die periode loopt van ongeveer zeven tot tien jaar. De capaciteit tot het leren communiceren met behulp van taal is groot, maar moet wel de gelegenheid krijgen om ontwikkeld te worden.

Volwassenen nemen vaak onterecht aan dat wanneer een kind in staat is om woorden uit te spreken, het kind ook in staat is om de vragen te formuleren die hem bezighouden. Tot ongeveer tien jaar is dat echter beslist niet het geval. Doordat Kinderen nog niet goed onder woorden kunnen brengen wat ze willen vragen, stellen ze vaak repeteervragen. Dit houdt het herhalen van dezelfde vraag in. Dit gedrag wordt door volwassenen niet zelden geïnterpreteerd als onoplettendheid en volwassenen reageren door te zeggen dat zal antwoorden gegeven hebben en dat het kind moet luisteren. Een kind dat steeds dezelfde vraag stelt, kan een kind zijn dat slecht luistert. Het zal echter vaker een kind zijn dat probeert een bepaald antwoord te bewerkstelligen zonder in staat te zijn de juiste vraag daarbij te formuleren. Ondanks dat een kind uitgebreid antwoord krijgt, herhaalt het de vraag om het gewenste antwoord te krijgen. Repeteervragen komen tot ongeveer acht jaar vaak voor. Kinderen kunnen een gesprek nog niet goed vormgeven volgens de regels die volwassenen hanteren. Volwassenen breken vaak de initiatieven van kinderen tot gesprek af. Volwassenen nemen vaak te weinig tijd om het kind zelf te laten uitdrukken wat het wil zeggen en nemen het gesprek over. Gespreksvoering met kinderen reflecteert de mate van creativiteit van volwassenen volgens Van Haaren. Communicatie met kinderen vraagt speelsheid en het loskomen van vaste patronen.

Wanneer men naar peuters kijkt die nog niet spreken, kan men aan hun gedrag zien dat ze enorm veel begrijpen. Het begrijpen van de taal loopt ver voor op de productie van de taal. De actieve woordenschat (het aantal woorden dat het kind gebruikt) reflecteert lang niet de passieve woordenschat (het aantal woorden dat het kind kent en begrijpt). Jongens lopen achter met hun vroege woordenschat ten opzichte van meisjes. Peuters worden vaak driftig wanneer zij zelf uitstekend begrijpen wat de ander zegt, maar radeloos van woede zijn wanneer zij zelf niet in staat zijn de taal te produceren die nodig is om te zorgen dat de volwassenen hen begrijpen. Driftaanvallen en slaan nemen dan ook af vanaf ongeveer drie jaar, wanneer het kind zich kan uiten.

Hoe verhouden de leercapaciteit en leerbereidheid van kinderen zich met elkaar?

Maria Montessori was van mening dat volwassenen meer respect zouden moeten tonen voor het kind dat geheel zelf een taalsysteem eigen weet te maken. Er klinkt volgens haar een gebrek aan respect door in de wijze waarop volwassenen op school het kind het alfabet als een traktatie aanbieden. Ze willen het kind daarin lesgeven, volledig voorbijgaand aan de eigen leercapaciteit van het kind, dat zelfstandig een taal heeft geleerd. Ook de leerbereidheid van kinderen is enorm groot. Vooral jonge kinderen zijn bereid nieuwe gebieden te betreden wanneer het de mogelijkheid daartoe wordt aangeboden. Kinderen vinden het zelfs zo prettig om te leren, dat ze er compleet in opgaan en hun omgeving vergeten. Wanneer ze vervolgens iets beheersen, treedt er normalisatie op. Dit is het gevoel weer geheel tot zichzelf te komen. Ze kijken dan om zich heen en worden zich weer bewust van de wereld waarvan ze afgesloten waren. Bovendien zitten jonge kinderen vaak minder vast aan bepaalde patronen. Ze zijn goed in staat om iets vanuit verschillende perspectieven te benaderen en treden de wereld minder bevooroordeeld tegemoet dan volwassenen.

Het kind neemt met name waar met zijn of haar zintuigen, vooral door middel van de geurzin en de tastzin. Ervaringen uit de kindertijd worden nauwelijks of zelfs niet in woorden vastgelegd, maar zullen eerder door middel van geur of tast opgeroepen worden. Bovendien is er sprake van een rijpingsproces. Dit betekent dat er nog geen sprake is van een geïntegreerde vorm van waarnemen, zoals bij volwassenen. De linker en rechter hersenhelft functioneren tot ongeveer zeven jaar bijvoorbeeld nog sterk los van elkaar. Ervaringen worden in fragmenten van geur, kleur en andere vormen in verschillende gebieden van de hersenen opgeborgen, met weinig verbindingen daartussen. De integratie van hersenhelften vindt pas plaats rond het zevende jaar. Kinderen ontwikkelen zich vijfentwintig jaar door na de geboorte.

Wanneer kinderen opgroeien, merken ze dat volwassenen een vastomlijnde, talige manier hebben waarmee ze de wereld beschrijven. Er wordt grote druk op kinderen uitgeoefend om zich daaraan aan te passen. Afwijken van de norm roept angst op bij zowel het kind als de volwassenen. Hierdoor ontstaat een grote behoefte tot aanpassen. Als gevolg daarvan zal het kind zich steeds vaker talig uitdrukken, omdat de volwassene dat van hem vraagt. Taal is voor het kind niet uitsluitend een communicatiemiddel, maar ook een instrument om te ordenen. Dat is te merken aan de innerlijke taal van jonge kinderen. Dat hardop praten begeleidt de activiteiten van kinderen. Het helpt hen de activiteit te begrijpen, te ordenen en te coördineren. Hoe ouder het kind, hoe groter de druk is om talig te functioneren. Niet-talig functioneren wordt zelfs regelmatig door de volwassenen als onbeleefd beschouwt. De drang tot verbale communicatie is voor kinderen (maar ook voor volwassenen) beperkend.

Is de gespreksvoering met kinderen betrouwbaar en suggestibel?

Wat bekend is over gespreksvoering betreft met name de mate waarin getuigenissen van kinderen al dan niet betrouwbaar zijn. Over de betrouwbaarheid is lange tijd bijzonder negatief geoordeeld. Tot kort geleden werd uitgegaan van een grote beïnvloedbaarheid van kinderen, zeker jonge kinderen. Jonge kinderen zouden gevoelig zijn voor suggestie. Suggestibiliteit is de mate waarin iemand er door een ander toe gebracht kan worden te geloven dat iets gebeurd is of iemand eruit ziet op een wijze die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid en met de herinnering. Een voorbeeld hiervan is het geloven dat iets heeft plaatsgevonden dat in werkelijkheid niet gebeurd is. Kinderen blijken tot drie jaar echter weinig gevoelig voor suggestie als het om een stressvolle gebeurtenis gaat die hen is overkomen. Bovendien kunnen zij vrij correct aangeven wat ze hebben meegemaakt. De suggestibiliteit van kinderen neemt af in de periode van vier tot acht jaar, en neemt weer licht toe vanaf ongeveer dertien jaar. Er is sprake van een samenhangt tussen de mate van suggestibiliteit en het niveau van morele ontwikkeling. Kinderen blijken echter gemiddeld niet oneerlijker te zijn dan volwassenen en ook niet minder betrouwbaar als getuige. Het blijkt zelfs dat kinderen betere getuigen kunnen zijn dan volwassenen, dit geldt speciaal voor kinderen van ongeveer vijf of zes jaar. Wat de betrouwbaarheid van uitlatingen van kinderen over een gebeurtenis echter verkleint, is dat ze op de leeftijd van vijf of zes jaar nog erg beïnvloedbaar zijn en openstaan voor suggestieve vragen, zeker wanneer het gaat om kenmerken van personen of dingen. Jonge kinderen besteden meer aandacht aan de hoofdlijnen van een gebeurtenis dan aan de details, waardoor ze meer beïnvloedbaar zijn wanneer het die details betreft. Suggestieve vragen die details van een gebeurtenis of kenmerken van personen betreffen, zullen daarom vaak minder snel door het kind als suggestief herkend worden.

Suggestibiliteit van kinderen blijkt met name te spelen als reactie op volwassenen. Het gaat daarbij bovendien niet zozeer om beïnvloedbaarheid op zich of een gebrekkige geheugenfunctie, maar om de invloedssfeer van de volwassene. Het beïnvloedbare gedrag van kinderen lijkt daarmee vooral sociale aanpassing. Het is de vraag of kinderen net zo beïnvloedbaar zijn wanneer de ondervragers andere kinderen zijn in plaats van volwassenen, omdat kinderen mogelijk de uitspraken van volwassenen minder betwisten dan die van leeftijdgenoten.

Het blijkt dat kinderen geen slechter geheugen hebben dan volwassenen. Kinderen met een leeftijd vanaf 3 jaar (en mogelijk vanaf 2 jaar al) kunnen zich gebeurtenissen die voor hen belangrijk zijn accuraat herinneren, mits ze op een juiste manier ondervraagd worden. Er mag daarbij geen gebruik gemaakt worden van misleidende vragen, vragen die op een dwingende manier gesteld worden en gesloten vragen.

Er zijn verschillende redenen te noemen voor de betrouwbaarheid van kinderen in de leeftijd van vijf of zes jaar:

  • Het kind wordt minder bepaald en beperkt door taal. Het kind beheerst de taal namelijk voldoende om zich te kunnen uitdrukken en heeft nog niet de confrontatie op school gehad waar het merkt dat het de taal toch nog weinig beheerst.

  • Het kind heeft meer zelfvertrouwen dan een of twee jaar later, wanneer het onzeker wordt door het falen op leertaken op school en het onder de indruk raakt van alle kennis waarover de leerkracht beschikt. Deze groeiende onzekerheid vanaf ongeveer zeven jaar zorgt dat het kind zich aanpast aan volwassenen.

  • De integratie van de hersenen zorgt ervoor dat kinderen vanaf ongeveer zeven jaar een gebeurtenis meer in een samenhangende context kunnen plaatsen. Van daaruit vormen ze ook schema’s die bevooroordeeldheid kunnen bevorderen. Vanaf deze leeftijd is het kind zich bovendien meer bewust van het belang van verbale communicatie voor volwassenen en begrijpt het iets meer van de kenmerken van deze communicatie en ook van de verschillende belangen die daarmee samenhangen.

Het geheugen van jonge kinderen is in de ogen van volwassenen soms buitengewoon goed. Het geheugen kan zowel uitgedrukt worden in het herkennen en herinneren van een gebeurtenis of persoon wanneer deze zich voordoet. Vaak kunnen we ons iets niet herinneren, maar herkennen we het onmiddellijk als iemand anders het zegt. Kinderen blijken niet slechter te functioneren op het gebied van herkenning dan volwassenen. Het neemt zelfs af met het ouder worden.

Op het gebied van herinneren, blijken jonge kinderen en oude mensen slechter te functioneren dan volwassenen. Voor jonge kinderen geldt hierbij dat het herinneren moeizamer gaat wanneer het verbale element een belangrijker rol speelt. Wanneer het verbale aspect minder aandacht krijgt, functioneren kinderen wel goed. Het geheugen blijkt geen statisch gegeven, maar wordt steeds opnieuw gevormd en bijgewerkt. Een gebeurtenis is geen statisch gegeven dat is vastgelegd in de hersenen, maar een dynamisch element dat steeds bijgewerkt wordt en daarmee nooit een exacte weergaven van de gebeurtenis kan zijn. Zoals eerder genoemd zijn kinderen vooral goed in het weergeven van de grote lijn en minder in de reproductie van de details van gebeurtenissen. De verminderde aandacht voor details wordt het kind vaak aangerekend als een gebrekkig geheugen. Dit past echter goed in het beeld van de hoge abstractiegraad die kinderen, met name heel jonge kinderen, hanteren om de grote hoeveelheid informatie die op hen afkomt te ordenen.

Hoe gaan kinderen om met fantasie?

Maria Montessori wilde de fantasie van kinderen zo snel mogelijk uitbannen, omdat fantasie het zich eigen maken van de werkelijke wereld in de weg zat en de cognitieve ontwikkeling volgens haar beperkte. In tegenstelling tot wat Piaget zei, kunnen kinderen wel degelijk onderscheid maken tussen fantasie en de werkelijkheid. Kinderen kunnen dit al met tweeënhalf jaar, wanneer ze nog nauwelijks in staat zijn dit talig uit te drukken. Kinderen weten bijvoorbeeld dat heksen en kabouters niet bestaan. Wanneer volwassenen kinderen echter voorspiegelen dat deze figuren bestaan, zoals het sinterklaasverhaal, dan stellen kinderen de geloofwaardigheid van volwassenen niet snel ter discussie. Het blijkt dus dat kinderen de geloofwaardigheid van volwassenen niet snel ter discussie stellen, dus dat doen ze intern ook niet. Kinderen kunnen zwijgen uit loyaliteit naar je ouders of vanuit opportuniteit, zoals angst voor het verliezen van cadeautjes rond Sinterklaas wanneer je toegeeft niet in Sinterklaas te geloven.

Er zijn wel belangrijke verschillen tussen volwassenen en kinderen in hun omgaan met fantasie:

  • Zo is de capaciteit tot fantasie van kinderen groter dan van volwassenen. Kinderen kunnen voortborduren en doorfantaseren op een onderwerp dat hen in de ban houdt.

  • De neiging van kinderen het waarheidsgehalte van een uitspraak te communiceren is niet groot. (Dit element maakt het waarschijnlijk zo lastig voor volwassenen om te achterhalen of een kind het verschil tussen werkelijkheid en fantasie kan maken). Kinderen denken dat volwassenen alwetend zijn, en zullen het daardoor overbodig achten om een volwassene te laten weten dat zij overschakelen van werkelijkheid op fantasie of dat een verhaal volledig gefantaseerd is. Dit aspect van gebrek aan terugkoppelen van het kind aan de volwassene zou samen kunnen hangen met de verschillen in uitkomsten uit onderzoeken naar communicatie met kinderen.

Metafysische begrippen en de manier waarop volwassenen daar vaag over blijven, geven kinderen aanleiding tot het creëren van eigen fantasieën en schrikbeelden. De noodzaak om in de ene situatie de feiten vastomlijnd te vertellen, en in de andere situatie juist niet is voor kinderen onduidelijk

Wat zijn de verschillen in gespreksvoering met jongens en meisjes?

Er is sprake van feminisering van de hulpverlening en het onderwijs. Steeds meer vrouwen gaan de hulpverlening en het onderwijs in. De balans slaat daarmee door.

Verschillen in gespreksvoering met jongens en meisjes zijn de volgenden:

  • Op de eerste dag na de geboorte kijken jongens langer naar voorwerpen en meisjes langer naar gezichten. Dat betekent niet dat jongens niet geïnteresseerd zijn in gezichten of meisjes niet geïnteresseerd zijn in voorwerpen, maar het gaat om voorkeursgedrag.

  • Jongens rijpen langzamer dan meisjes en vertonen ook meer probleemgedrag in hun ontwikkeling.

  • Jongens hebben over het algemeen meer neiging tot probleemoplossend gedrag en meisjes meer tot veiligheid en steunzoekend gedrag. Dat treedt vooral op wanneer zich een probleem voordoet of bij dreigend gevaar.

  • Over het algemeen zijn jongens geneigd te externaliseren (naar buiten gericht, actief, agressief gedrag) en meisjes geneigd te internaliseren (naar binnen gericht, passief, verlegen, angstig gedrag) wanneer een zich probleem voordoet.

  • Jongens zijn daardoor lastiger voor hun omgeving, meisjes lastiger voor zichzelf.

  • Meisjes en vrouwen zijn meer op taal gericht dan jongens en mannen. Dat betekent niet dat jongens of mannen hun taal niet beheersen, maar dat zij de taal minder gebruiken om hun innerlijke emoties en gedachten te onderzoeken, te verwoorden en te uiten. Voor de gespreksvoering met kinderen betekent dit dat jongens minder geneigd zijn uitgebreid hun innerlijke emoties en gedachten te bespreken dan meisjes.

  • Wanneer het gesprek spanning oproept, zullen kinderen proberen deze spanning weg te laten vloeien door middel van bewegen. Kinderen zitten dan vaak ongedurig op hun stoel te wippen. Dit geldt voor jongens echter meer dan voor meisjes. Sommige gesprekken kunnen beter onder actieve omstandigheden gevoerd worden, bijvoorbeeld wandelend of spelend, dan zittend tegenover elkaar.

Elk kind heeft zijn eigen manier van omgaan met problemen. Wanneer men een gesprek over een moeilijk onderwerp wil voeren met een kind, is het zinvol erbij stil te staan of de stijl van het kind meer externaliserend of internaliserend is. De omstandigheden van het gesprek kunnen daaraan aangepast kunnen worden. Voor een externaliserend, beweeglijk kind is het verstandiger om bijvoorbeeld te praten terwijl een wandeling gemaakt wordt. Dit zullen vaker jongens dan meisjes zijn. In dit kader is het ook verstandig om bij de gespreksvoering met jongens te overwegen of een mannelijke gesprekspartner geschikter zou zijn.

Wat is een juiste methode om gesprekken te voeren met kinderen?

WESP ontwikkelde de methode van vraaggericht werken, waaronder het voeren van open vraaggesprekken en interviews op basis van actief luisteren door middel van doorvragen, je afvragen waarom iemand iets zegt en rekening houden met de beleving en behoeften van de ander. Het vraaggericht werken wordt gebruikt om het aanbod op de hulpvragen en behoeften van kinderen te verbeteren. Het open vraaggesprek met kinderen is bedoeld om kinderen te vragen naar hun mening en gevoelens met betrekking tot bepaalde onderwerpen. Dit uiten is het doel van het open vraaggesprek. De belangrijkste hulp die een mens in psychische nood geboden kan worden, is vaak om orde te scheppen in de chaos die hij of zij met betrekking tot een problematisch onderwerp ervaart. Ondanks dat hulpverleners vaak de behoefte hebben meer te doen dan alleen te luisteren, is luisteren vaak hun meest effectieve en vruchtbare hulpverleningsstrategie.

Gordon richtte zich op de communicatie tussen volwassenen en kinderen. Fundamenteel voor de communicatie tussen volwassenen en kinderen is volgens Gordon acceptatie. Het is belangrijk om in de communicatie te onderscheiden bij wie het probleem ligt, bij de volwassene of bij het kind. Op basis daarvan wordt de communicatie vormgegeven. In deze methode is het spreken in de vorm van ik-boodschappen belangrijk. Dus: ‘Ik wil dat je daarmee ophoudt’, en niet: ‘Jij moet daarmee ophouden’. Bij een ik-boodschap probeer je dichtbij je eigen gevoel te blijven, en niet de ander de schuld te geven of te veroordelen. Via ik-boodschappen kan het gedrag en de mens losgekoppeld worden. Bij Gordon gaat het er in de communicatie om dat de boodschap van het kind wordt geïnterpreteerd, vertaald en ter bevestiging wordt teruggegeven. De bij vraaggericht werken essentiële methodiek van doorvragen binnen het referentiekader van het kind, ontbreekt bij Gordon. De bijdrage van Gordon is vooral het actief luisteren en de ik-boodschap.

Hoe jong kinderen ook zijn, kinderen hebben wel degelijk gevoelens en meningen over zaken die hen bezighouden. Kinderen zijn echter, vooral wanneer ze jong zijn, weinig gericht op het communiceren van hetgene wat hen bezighoudt. Hun egocentrisme zorgt er tot ongeveer de leeftijd van acht jaar voor dat kinderen niet altijd door hebben dat volwassenen niet op de hoogte zijn van wat er in hen omgaat. Egocentrisme hangt namelijk samen met een beperkte ik-anderdifferentiatie. Dat betekent dat het verschil tussen ik en niet-ik onvoldoende wordt gemaakt. Het proces van ik-anderdifferentiatie gaat een leven lang door, maar de belangrijkste ontwikkeling vindt daarbij in de eerste jaren plaats. Bij kinderen met autisme is sprake van een beperkte en traag verlopende ik-anderdifferentiatie. Kinderen met autisme vinden het namelijk gemakkelijker om zelf gedrag te volgen en te dirigeren dan de aandacht van een ander te volgen en te richten dan kinderen zonder autisme.

In gesprekken liggen de prioriteiten van de gesprekspartners altijd verschillend. Kinderen hebben meestal andere prioriteiten in een gesprek dan de volwassene die met hen praat. Door dat machtsverschil tussen volwassenen en kinderen hebben de prioriteiten van de volwassene meestal voorrang. Wanneer men over moeilijke of gevoelige onderwerpen wil communiceren, wil men dat het kind zich vrij voelt, open is en exact zegt wat er aan de hand is. De omstandigheden van gespreksvoering tussen kinderen en volwassenen staan dat tegelijkertijd vaak in de weg. De vraag is niet of kinderen een mening hebben of over informatie beschikken, maar hoe we met kinderen kunnen communiceren om die mening te weten te komen.

Wat is de functie van een gesprekskader gedurende gespreksvoering met kinderen?

Het bieden van gesprekskaders is enorm belangrijk voor de kwaliteit van de gespreksvoering met jonge kinderen. De kwaliteit van de gespreksvoering met kinderen is namelijk erg afhankelijk van de kennis die het kind heeft over de aard van het gesprek. Vooral het bieden van duidelijkheid over het kader van het gesprek is van groot belang voor de kwaliteit van de gespreksvoering met jonge kinderen. Deze zijn namelijk gewend om door volwassenen geholpen te worden in een gesprek. Het is zelfs zo dat de volwassene de verantwoordelijkheid van een gesprek al snel op zich neemt en het onderwerp en het verloop van het gesprek bepaalt. Deze gespreksvorm waarin de volwassene de aard, het onderwerp en het verloop van het gesprek bepaalt, is niet geschikt in de situatie van een open vraaggesprek, een ondervraging, een interview of een verhoor. Volwassenen gaan er vaak al snel van uit dat het kind de regels kent die aan de communicatie ten grondslag liggen. Alleen wanneer het kind heel jong is, worden regels aan het kind uitgelegd en geleerd. Baby’s leren impliciet een aantal regels.

De sociale codes voor gespreksvoering worden meestal niet of eenzijdig uitgelegd aan kinderen, namelijk hoe zij zich aan volwassenen moeten aanpassen: ‘Wees stil als ik praat’. Het kind leert nauwelijks dat deze regels wederzijds zijn, omdat de volwassene meestal niet in dezelfde mate rekening met het kind houdt tijdens communicatie. Subtiele regels zoals zelfstandig, zonder hulp van de volwassene spreken of wachten als iemand moeite heeft emoties te uiten, leert het kind pas door ervaring op te doen in communicatie. Het kind leert dit bijna nooit als expliciete regels.

Tot ongeveer acht jaar is het voor kinderen beslist niet altijd duidelijk wat de sociale codes zijn die aan een gesprek ten grondslag liggen. Jonge kinderen op de basisschool beginnen enig besef te krijgen dat een gesprek geacht wordt over één onderwerp te gaan. Kinderen zullen beter presteren in een situatie wanneer de sociale codes van het gesprek uitgelegd worden aan de kinderen. Als bijvoorbeeld verteld wordt dat er vragen gesteld gaan worden waar de volwassene zelf het antwoord niet op weet en dat de volwassene dus ook niet gaat helpen bij het antwoord, zullen kinderen beter presteren.

Communicatievormen zijn in de thuissituatie veel gevarieerder dan in de schoolsituatie. Kinderen moeten in de schoolsituatie bovendien vertrouwd raken met communicatieprincipes zoals de toonvraag, de pseudo-vraag of de display-vraag. Dat is een vraag die door de leerkracht wordt gesteld, terwijl hijzelf het antwoord op de vraag al weet. De vraag wordt uitsluitend gesteld om de kennis van het kind te toetsen en het kind de kans te geven zijn kennis te tonen. In de schoolsituatie nemen kinderen minder initiatieven tot gesprek en stellen zich afhankelijker op dan in de thuissituatie. Het is mogelijk dat dit samenhangt met de gebruikelijke communicatievorm op school. Voor jonge kinderen is de situatie van het interview (vraaggesprek, diagnostisch onderzoek) een vrij onbekende situatie. Kenmerkend bij deze vormen van gespreksvoering is dat de volwassene het kind niet voorbereidt op het probleem en geen hulp of feedback geeft in tegenstelling tot gewone gesprekken. Om een vruchtbaar interview te kunnen voeren, is het daarom belangrijk om voor kinderen de sociale regels die in het contact spelen, expliciet te maken. Om onduidelijkheden in de communicatie te verhelderen en misverstanden te vermijden, zijn verschillende oplossingen mogelijk. Daarbij is het vragen om verheldering van groot belang. Vier vormen van opheldering vragen:

  • Een vraag om herhaling, specifiek.
  • Een vraag om herhaling, niet-specifiek.
  • Een vraag om bevestiging.
  • Een vraag om specificatie.

Het ontbreekt bij jonge kinderen vaak aan verzoeken om verduidelijking of verheldering, waaruit blijkt dat het kind weinig verantwoordelijkheid voor het gesprek heeft. In de schoolsituatie blijken kinderen liever geen antwoord te geven dan te laten merken dat ze iets niet begrijpen. In de thuissituatie vragen kinderen echter beduidend vaker om verheldering. Het vragen om verheldering neemt met het ouder worden bovendien toe. Kinderen zijn coöperatieve gesprekspartners en geven vaak spontaan verduidelijking.

Een belangrijk aandachtspunt is bovendien dat de gespreksvoering tussen kinderen en volwassenen moeizamer verloopt naarmate een volwassene ervan uitgaat dat het kind een onvolwaardige gesprekspartner is, die niet goed in staat is een gesprek te voeren zoals een volwassene dat kan, en naarmate de volwassene niet aansluit bij de mogelijkheden van de gespreksvoering die het kind heeft.

Wat is het virtuele milieu?

Er is een gebied waar we het contact met de kinderen kwijt zijn geraakt en waar we nauwelijks over communiceren, een gebied waar we ze eigenlijk in de steek hebben gelaten. Dit is het virtuele milieu (tv, video, mobiele telefoons, computer met internet en games). Er was in de opvoeding altijd sprake van drie milieus: Het eerste milieu (het gezin), het tweede milieu (de school) en het derde milieu (de wereld daarbuiten). Uit het derde milieu heeft zich een factor losgemaakt die hedendaags een eigen status verdient: Het vierde milieu (het virtuele milieu). Het virtuele milieu is een opvoedende instantie, maar die is niet als zodanig bedoeld. Dit milieu vormt kinderen onbedoeld. Het is een omgeving met grenzeloze mogelijkheden. Internet is echter met name commercieel, zo maken commerciële motieven deel uit van de opvoeding en hebben bedrijven invloed op de kinderen. Een ander zorgelijk aspect is het verslavende karakter van de computer en de televisie.

De elementen van beloning en straf zijn sterk en snel wisselend. De verslaving groeit gemakkelijk. Kinderen groeien op met computers en mobieltjes in het virtuele milieu. Voor kinderen zijn dat geen instrumenten, maar is het een leefwereld. Volwassenen hebben kinderen overal opgevoed, behalve in het virtuele milieu. In het virtuele milieu gaan kinderen onbeschermd en nauwelijks begeleid de digitale snelweg op. Maar, zoals overal, hebben kinderen volwassenen nodig om hun ervaringen te verwerken en in een context te plaatsen. Om hun weg te vinden in het virtuele milieu hebben kinderen volwassenen dus nodig. Dit is niet om hen te leren hoe het technisch moet, dan is de les eerder andersom, kinderen weten namelijk meer van internet dan volwassenen. Het gaat om het plaatsen en verwerken van hun ervaringen die ze opdoen. Ouders vragen hun kinderen namelijk hoe het op school was en op sport, maar ze vragen nauwelijks iets over de ervaringen van kinderen op de computer. Op internet gaat het zo snel en de volgende ervaring doet zich voor voordat de vorige ervaring verwerkt is. Kinderen hebben media-educatie nodig en een opvoeding in het virtuele milieu.

Om kinderen een gezonde virtuele ontwikkeling te bieden, zullen volwassenen zich moeten buigen over computer, mobieltjes en andere aspecten van het virtuele milieu. De beste les in communiceren over het virtuele milieu is hierover praten met kinderen. Kinderen zitten namelijk dagelijks uren in het virtuele milieu en maken daar veel mee. Praat hierover en leer van ze, want ze zijn volwassenen ver vooruit. Als ergens bescheidenheid in communicatie geoefend kan worden, dan is dat wel door praten over het virtuele milieu.

Hoe verloopt de groei en ontwikkeling van kinderen van vier tot twaalf jaar? - Chapter 2
Hoe voer je een gesprek met kinderen? - Chapter 3
Wat zijn de gesprekstechnieken in de gespreksvoering met kinderen? - Chapter 4
Hoe verloopt de gespreksvoering naar leeftijd van het kind? - Chapter 5
JoHo nieuwsupdates voor inspiratie, motivatie en nieuwe ervaringen: winter 23/24

Projecten, Studiehulp en tools:

  • Contentietools: wie in deze dagen verwonderd om zich heen kijkt kan wellicht terecht op de pagina's over tolerantie en verdraagzaamheid en over empathie en begrip, mocht dat niet voldoende helpen check dan eens de pagina over het omgaan met stress of neem de vluchtroute via activiteit en avontuur in het buitenland.
  • Competentietools: voor meer werkplezier en energie en voor betere prestaties tijdens studie of werk kan je gebruik maken van de pagina's voor vaardigheden en competenties.
  • Samenvattingen: de studiehulp voor Rechten & Juridische opleidingen is sinds de zomer van 2023 volledig te vinden op JoHo WorldSupporter.org. Voor de studies Pedagogiek en Psychologie kan je ook in 2024 nog op JoHo.org terecht.
  • Projecten: sinds het begin van 2023 is Bless the Children, samen met JoHo, weer begonnen om de slum tours nieuw leven in te blazen na de langdurige coronastop. Inmiddels draaien de sloppentours weer volop en worden er weer nieuwe tourmoeders uit deze sloppen opgeleid om de tours te gaan leiden. In het najaar van 2023 is ook een aantal grote dozen met JoHo reiskringloop materialen naar de Filipijnen verscheept. Bless the Children heeft daarmee in het net geopende kantoortje in Baseco, waar de sloppentour eindigt, een weggeef- en kringloopwinkel geopend.

Vacatures, Verzekeringe en vertrek naar buitenland:

World of JoHo:

  • Leiden: de verbouwing van het Leidse JoHo pand loopt lichte vertraging op, maar nadert het einde. Naar verwachting zullen eind februari de deuren weer geopend kunnen worden.
  • Den Haag: aangezien het monumentale JoHo pand in Den Haag door de gemeente noodgedwongen wordt afgebroken en herbouwd, zal JoHo gedurende die periode gehuisvest zijn in de Leidse vestiging.
  • Medewerkers: met name op het gebied van studiehulpcoördinatie, internationale samenwerking en internationale verzekeringen wordt nog gezocht naar versterking!

Nieuws en jaaroverzicht 2023 -2024

  

  

   

    

   

Samenvattingen en studiehulp per gerelateerde opleiding

  

 

JoHo: crossroads uit de selectie
JoHo: crossroads uit de bundels