Gesprek & Discussie - bij studie en werk

 

 

Gesprek en discussie bij studie, stage en werk in binnen en buitenland

JoHo: crossroads uit bundel
Inloggen of aansluiten om alle teksten te kunnen zien en alle tools te kunnen gebruiken

Ben je ingelogd als JoHo donateur dan krijg je op deze pagina toegang tot meer gerelateerde informatie.

Ben je ingelogd als abonnee dan zie je alle gerelateerde informatie.

Log in als je nog niet bent ingelogd.

  Themapagina

1 - Start

Proces: starten en beseffen

  • Wat: Wat is je hoofdvraag, welk keuzezeproces wil je starten?
  • Hoe: Keuzebesef, het besef dat je een beslissing moet gaan maken
  • Actie: Verkennen, Vergelijken, Verdiepen, Voorbereiden, Vervolgen

 

1 - Start & Besef 6 - Voorbereiding & Controle           
2 - Inhoud & Oriëntatie 7 - Inspiratie & Samenwerking
3 - Verkenning & Selectie  8 - Ervaring & Oefening      
4 - Vergelijking & Afweging    9 - Beslissing & Tevredenheid    
5 - Verdieping & Verbetering  10 - Evaluatie & Vervolg 

 

2 - Oriëntatie & Introductie

Proces 2 : Oriënteren & Introduceren

  • Wat: je inlezen in je onderwerp, vraag of proces
  • Hoe: keuze-acceptatie, de acceptatie van de onzekerheid dat je nog niet kunt kiezen
  • Waarmee: definities en betekenis van het onderwerp doorgronden , feitelijke kennis opdoen, omgevingsinformatie lezen

Wat is argumenteren?

Wat is argumenteren?

  • In het Engels is een ‘argument’ ook wel een woordenwisseling of ruzie, maar dat is niet wat met argumentatie bedoeld wordt.
  • Waar het bij argumentatie om gaat is het type argument dat wordt gedefinieerd in de sketch ‘Argument Clinic’ van Monty Python, waarin een cliënt een kliniek binnen komt en betaalt voor een argument. Als hij eindelijk de juiste kamer heeft gevonden om een argument te krijgen, ontkent de persoon in de kamer die hem een argument moet geven gewoon alles wat er gezegd wordt. De cliënt klaagt dat ontkenning iets anders is dan een argument. Hij zegt: een argument is een aaneengekoppelde serie van standpunten om tot een conclusie te komen.
  • De definitie van een argument die dan ook wel eens wordt aangehouden is: een argument is een aaneengekoppelde serie van zinnen, standpunten en proposities (ook wel premissen) die bedoeld zijn om reden te geven aan een andere zin, standpunt of propositie (oftewel de conclusie). Een argument hoeft echter niet altijd een conclusie te bewijzen.
  • Uit deze definitie blijkt waar argumenten uit bestaan en wat het doel van argumenteren is.
  • Er zijn veel verschillende soorten redenen: om iets uit te leggen, om iets te rectificeren of om reden te geven aan waarom iemand iets doet. Ze worden dus ook gebruikt in een verscheidenheid aan dagelijkse situaties: om erachter te komen waarom je computer is gecrasht, waarom je vriendin boos is, op welke politieke partij je moet stemmen, welke studie je moet doen, etc.
  • Argumenten hebben dus niet maar één doel. Rechtvaardiging en uitleg zijn voorbeelden van verschillend gebruik van argumenten.

 

    Deductieve en inductieve argumenten

    • Goede argumenten kunnen zowel deductief als inductief zijn.
    • Waar bij deductie de conclusie logisch onvermijdelijk volgt uit de aannames, is bij inductie de conclusie niet onvermijdelijk, maar waarschijnlijk.
    • Om er achter te komen of een argument deductief of inductief is, is het belangrijk om goed te lezen. Wanneer er bijvoorbeeld gezegd wordt: ‘Het kan gaan regenen’, dan zeggen we eigenlijk dat regen een mogelijkheid is. Het is inductief. Als we zeggen: ‘Er is regen op komst’, dan is er geen andere mogelijkheid dan dat het snel zal gaan regenen. Dan is het dus deductief.

    Deductieve argumenten

    • Na woorden als ‘omdat’, ‘aangezien’ of ‘dit wordt verklaard door’, volgt vaak een premisse. Een dergelijk premisse komt dan na de conclusie. Je kunt bijvoorbeeld beweren dat je verdrietig bent, omdat je partner je verjaardag is vergeten.
      • De premisse in een goed deductief argument bewijst de conclusie die getrokken wordt.
      • Bij deductief redeneren is validiteit erg belangrijk. Een argument wordt valide genoemd wanneer het niet mogelijk is dat de premisse waar is en de conclusie onwaar is.
      • Een voorbeeld:Premisse: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was en Klaas was voorzitter na Piet. Conclusie: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was’. Het is in dit voorbeeld onmogelijk dat de premisse klopt en dat de getrokken conclusie niet waar is. De premisse van een goed deductief argument bewijst dus de conclusie. Er is daarom sprake van een valide argument. Als de premisse van een valide argument waar is, wordt het argument gegrond (‘sound’) genoemd.

    Inductieve argumenten

    • De premisse van een inductief argument bewijst de conclusie niet, maar ondersteunt de conclusie.
    • Er is bij een inductief argument dus geen sprake van een alles-of-niets principe, zoals bij een deductief argument. Ondersteuning voor een conclusie wordt door inductief argument geleverd in gradaties.
    • Een voorbeeld is dat de dader van een moord wordt gezocht. Er is een vrouw vermoord en van haar man wordt geweten dat hij haar herhaaldelijk heeft bedreigd. Dit is zeker geen bewijs voor het feit dat hij haar heeft vermoord en ondersteunt de claim ook niet dat hij haar heeft vermoord. Als zijn vingerafdrukken worden gevonden op het moordwapen, dan is dit nog steeds geen bewijs voor de claim dat hij haar heeft vermoord, maar dit gegeven geeft wel meer steun voor de claim dat hij haar om het leven heeft gebracht.
      • Hoe meer een premisse de conclusie van een inductief argument steunt, des te sterker het argument is.
      • Hoe minder een premisse de conclusie van een inductief argument steun, des te zwakker het argument is

    Waar komt het naar voren?

    Gerelateerde studies

    • Rechtsgeleerdheid
    • Geneeskunde
    • Wiskunde en natuurkunde
    • Informatica

    Gerelateerde vakken

    • Academische vaardigheden
    • Scriptie schrijven en onderzoek doen
      3 - Verzameling & Selectie

      Proces 3 - Verzamelen & Selecteren

      • Wat: Selecteren van de basisinformatie om je keuzes te kunnen maken.
      • Hoe: Keuzestress, het inzicht in de verschillende keuzes.
      • Waarmee: Belangrijke vragen en antwoorden zoeken, productoverzichten bekijken, advies inwinnen.

       

      Hoe wordt argumentatie ingezet bij het overtuigen?
      Taal & Tekstgebruik: betrokken thema's

      Taal & Tekstgebruik: betrokken thema's

      4 - Vergelijking & Afweging

      Proces 4 - Vergelijken & Afwegen

      • Wat: Je keuzeproces starten
      • Hoe: Keuzevergelijking, alternatieven afwegen
      • Waarmee: Vergelijkbare en alternatieve onderwerpen bekijken, aanverwante producten en services zoeken
      Hoe kun je leren beter te argumenteren tijdens je reis, studie, stage of werk

      Hoe kun je leren beter te argumenteren tijdens je reis, studie, stage of werk

      Hoe kun je beter leren argumenteren tijdens je reis, studie, stage of werk

      Tijdens je reis

      • Tijdens je verblijf in het buitenland ben je constant in contact met de lokale bevolking. Door goed te communiceren met de 'locals' en andere reizigers kunnen veel problemen worden voorkomen
      • Door de juiste inzet van argumenten kan je makkelijker respectvol blijven en problemen voorkomen wanneer je eens 'nee' moet zeggen tegen iemand die je vraagt iets voor hem of haar te doen.

      Tijdens je studie

      • Kunnen argumenteren is een skill die hard nodig is tijdens de studie en die je in de loop van je studietijd steeds verder doorontwikkelt.
      • Bij vrijwel iedere tentamenvraag zal je moeten argumenteren om tot een antwoord te komen. Dat kan impliciet zijn om bij Multiple Choice vragen tot het goede antwoord te komen, of expliciet om bij essay vragen aan te geven hoe je tot een zekere stelling of antwoord op een vraag bent gekomen

      Tijdens je vrijwilligerswerk of stage

      • Of je je bevindingen wil presenteren of beleid wil veranderen, in vrijwel iedere presentatie van een standpunt of mening is het verstandig om goede argumentatie te gebruiken. Klanten hebben minder vragen als de argumentatie onder de presentatie helder uiteen gezet is, en managers hebben vaak niet de tijd om alle feiten te kunnen checken, maar zullen doorgaans wel scherp letten op kwaliteit van argumenten

        

      5 - Verdieping & Versterking

      Proces 5 - Verdiepen & Versterken

      • Wat: Meer kennis en vaardigheden in huis halen
      • Hoe: Verdiepen in de achtergronden of de benodigde vaardigheden om je keuzes te maken
      • Waarmee: Meer kennis opdoen en achtergronden opzoeken
      JoHo tools: uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen over gesprekken en discussies

      JoHo tools: uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen over gesprekken en discussies

      Drogredenen in discussies (7)

      Drogredenen in discussies (7)

      Discussieregels en drogredenen

      De oplossing van een meningsverschil kan door de verschillende partijen worden bemoeilijkt of verhinderd. Dit hoeft niet altijd met kwade bedoelingen te zijn. Door het gebruiken van drogredenen bemoeilijkt men de discussie al. Men overtreedt dan de discussieregels. Drogredenen zijn niet altijd even duidelijk of goed te herkennen.

      Er zijn tien regels voor argumentatieve discussies. Vijf worden besproken in dit hoofdstuk en vijf worden besproken in het volgende hoofdstuk. Deze tien regels zijn voorwaarden voor het oplossen van meningsverschillen, maar geen garantie.

      De vrijheidsregel

      De partijen mogen niet elkaar beletten om twijfel of standpunten naar voren te brengen in een discussie. Dit gebeurt in de confrontatiefase van de discussie. Beide partijen (protagonist en antagonist) kunnen zich hier schuldig aan maken.

      Drogredenen die beperkingen stellen aan een standpunt of aan twijfel zijn:

      • Een standpunt taboe verklaren.

      • Een standpunt heilig verklaren.

      • Aantasten van de vrijheid van handelen van de tegenpartij. Hieronder vallen de argumentum ad baculum (dreigen), argumentum ad misericordiam (een beroep doen op het medelijden van de tegenpartij of luisteraars) en argumentum ad hominem (een persoonlijke aanval naar de tegenpartij): een directe aanval (abusive) door iemand zwart te maken, een indirecte aanval (circumstantial) door iemands motieven zwart te maken of tu quoque (tegenstrijdigheden tussen daad en woord van degene die iets zegt).

      De verdedigingsplichtregel

      Een partij is verplicht zijn standpunt te verdedigen. Dit gebeurt in de openingsfase van de discussie door de protagonist. Hiertoe behoren:

      • Verschuiven van bewijslast: in een niet-gemengde discussie moet de antagonist aantonen dat het standpunt van de protagonist onjuist is. In een gemengde discussie moet alleen de tegenpartij zijn standpunt verdedigen.

      • Ontduiken van bewijslast: een standpunt als vanzelfsprekend presenteren, het persoonlijk instaan voor de waarheid/juistheid van het standpunt en het standpunt immuniseren voor kritiek.

      In een discussie moet de verdediging beginnen met het standpunt dat het makkelijkst te verdedigen is (billijkheidbeginsel). Het presumptiebeginsel houdt in dat alle partijen moeten deelnemen, niet slechts één partij.

      De standpuntsregel

      In een discussie moet de aanval van de tegenpartij betrekking hebben op het standpunt dat door de verdedigende partij naar voren is gebracht. Onder de standpuntsregel valt de drogreden van de stroman, deze is opgedeeld in twee categorieën.

      • Drogreden van de stroman: iemand een fictief standpunt in de schoenen schuiven. Onder dit gedeelte van deze drogreden vallen: het met nadruk je tegengestelde standpunt naar voren brengen, het maken van een fictieve tegenstander of het verwijzen naar opvattingen van de groep waarbij iemand hoort.

      • Drogreden van de stroman: het standpunt van iemand vertekenen. Hierbij worden standpunten uit hun context gehaald, zaken gesimplificeerd en zaken worden overdreven.

      De relevantieregel

      In een discussie mag je slechts je standpunt verdedigen door argumentatie naar voren te brengen die enkel betrekking heeft op je standpunt. Dit gebeurt door de protagonist in de argumentatiefase. Hiertoe behoren de volgende drogredeneringen:

      • Ignoratio elenchi / irrelevante argumentatie: de argumentatie slaat niet op het standpunt dat ter discussie slaat.

      • Non-argumentatie: het standpunt wordt niet door middel van argumentatie verdedigd maar door onder andere retorische vragen. Hieronder vallen de pathetische (op het gevoel van het publiek inspelen) en de ethische drogredenen/argumentum ad verecundium (met bezit de deskundigheid over een onderwerp niet, of de geclaimde deskundigheid is helemaal niet relevant voor de kwestie waar het in de discussie over gaat)

      De verzwegen-argumentregel

      In een discussie mag men zich niet zich aan de verantwoordelijkheden onttrekken die men heeft wat betreft de eigen verzwegen argumenten. Ook mag men niet de tegenpartij ten onrechte verzwegen argumenten toeschrijven. Dit gebeurt door beiden in de argumentatie fase. De volgende drogredenen horen hierbij:

      • Drogreden van het opblazen van wat verzwegen is: dit gebeurt door de antagonist. Hierbij wordt een argument ingevuld dat verder gaat dan waar de protagonist aan gehouden kan worden.

      • Drogredenen van het loochenen van een verzwegen argument: dit gebeurt door de protagonist. Dit is het ontkennen dat je gebruik hebt gemaakt van een verzwegen argument.

      Stamvragen

      • Wat is een drogreden?

      • Wat houdt de vrijheidsregel in?

      • Wat zijn de tien regels voor argumentatieve discussies?

      • Tot welke regel behoort de drogreden ‘een standpunt heilig verklaren’?

      • Bij welke regel is een partij verplicht zijn standpunt te verdedigen?

      • Als alle partijen verplicht zijn om deel te nemen aan de discussie, welk beginsel wordt dan toegepast?

      • Van welke drogreden is sprake wanneer er een beroep wordt gedaan op het medelijden van de tegenpartij?

      • Wat is de drogreden van de stroman?

      • Welke drogredeneringen behoren tot de relevantieregel?

      • Wat houdt ‘ignoratio elenchi’ in?

      • Wat houdt de verzwegen-argumentregel in?

      Hoe werkt het herkennen, begrijpen en spreken van taal? - Chapter 10

      Hoe werkt het herkennen, begrijpen en spreken van taal? - Chapter 10

      Voor cognitieve psychologen is een van de meest intrigerende menselijke vermogens het vermogen om taal te gebruiken. Steven Pinker (1994) beschrijft dit heel treffend: ‘Simply by making noises with our mouths, we can reliably cause precise new combinations of ideas to arise in each other’s minds’. De vraag die rijst is welke cognitieve processen er zijn betrokken bij het vermogen om taal te gebruiken. Veel cognitieve psychologen stellen dat het taalvermogen niet eenvoudigweg begrepen kan worden in termen van geheugen, redeneren en andere cognitieve processen; ze stellen dat het taalvermogen is gebaseerd op een relatief autonome set van vermogens die voornamelijk onafhankelijk van andere cognitieve processen functioneren. Hoe het taalsysteem werkt is vooral duidelijk geworden door het bestuderen van patiënten met taalstoornissen. Enkele belangrijke begrippen als het gaat om taal zijn:

      • Spraak is de gesproken vorm van taal. Het is een manier om linguïstische informatie over te brengen met de menselijke stem.

      • Syntax zijn de grammaticale regels van een taal. Deze regels bepalen de manier waarop woorden gecombineerd kunnen worden. Het is onafhankelijk van de betekenis van de zin.

      • Schrijven is een visueel systeem om de taal weer te geven. Er zijn verschillende schrijfsystemen, zoals alfabetisch, syllabisch of ideografisch/logografisch

      Hoe werkt het herkennen, begrijpen en spreken van taal? - Chapter 10

      Hoe werkt het herkennen, begrijpen en spreken van taal? - Chapter 10

      Voor cognitieve psychologen is een van de meest intrigerende menselijke vermogens het vermogen om taal te gebruiken. Steven Pinker (1994) beschrijft dit heel treffend: ‘Simply by making noises with our mouths, we can reliably cause precise new combinations of ideas to arise in each other’s minds’. De vraag die rijst is welke cognitieve processen er zijn betrokken bij het vermogen om taal te gebruiken. Veel cognitieve psychologen stellen dat het taalvermogen niet eenvoudigweg begrepen kan worden in termen van geheugen, redeneren en andere cognitieve processen; ze stellen dat het taalvermogen is gebaseerd op een relatief autonome set van vermogens die voornamelijk onafhankelijk van andere cognitieve processen functioneren. Hoe het taalsysteem werkt is vooral duidelijk geworden door het bestuderen van patiënten met taalstoornissen. Enkele belangrijke begrippen als het gaat om taal zijn:

      • Spraak is de gesproken vorm van taal. Het is een manier om linguïstische informatie over te brengen met de menselijke stem.

      • Syntax zijn de grammaticale regels van een taal. Deze regels bepalen de manier waarop woorden gecombineerd kunnen worden. Het is onafhankelijk van de betekenis van de zin.

      • Schrijven is een visueel systeem om de taal weer te geven. Er zijn verschillende schrijfsystemen, zoals alfabetisch, syllabisch of ideografisch/logografisch

      Hoe ziet het taalsysteem er uit?

      Een vraag die psychologen bezighoudt is welke processen betrokken zijn bij:

      • Het begrijpen van taal (spraak en lezen);

      • Het produceren van taal (praten en schrijven).

      De linguïstiek heeft inzicht verschaft in de verschillende niveaus van taal, en de systematische en de door regels geleide manier waarop het werkt. De volgende niveaus kunnen worden onderscheiden):

      • Fonetiek – de geluiden van spraak.

      • Fonologie – het geluidssysteem van een bepaalde taal.

      • Morfologie – woord formatie.

      • Syntaxis – de combinatie van woorden tot zinnen.

      • Semantiek – de betekenis van woorden en zinnen.

      • Rede (discourse) – wat uitstijgt boven individuele zinnen (verhalen, conversaties, etc.).

      Spraakgeluiden

      Het vakgebied van de fonetiek bestudeert het proces van de articulatie van spraak en de fysieke eigenschappen van spraak zoals geluidsgolven. Een foneem is een term die de kleinste klankeenheid uitdrukt die een verschil in betekenis kan uitmaken. Eenvoudige voorbeelden van fonemen in de Nederlandse taal zijn de /b/ in 'bak' en de /d/ in 'dak': de /b/ respectievelijk de /d/ zorgen er als enige voor, dat het woord een andere betekenis krijgt, dus zijn dit fonemen. Fonemen kunnen worden gecombineerd om woorden te vormen; elke taal heeft hiervoor zijn eigen regels.

      Visuele taal

      Gebarentaal is een visuele taal die normaal voorkomt in de dovencultuur. De handen worden hierbij gebruikt om linguïstische informatie uit te drukken. Het gezicht neemt hierbij de rol van prosodie en intonatie in gesproken taal over. Het zorgt voor het overbrengen van nadruk/klemtoon en emotie. Vaak worden verschillende vormen en bewegingen van de hand en vingers.

      Woorden

      Woorden (ook wel aangeduid als lexicale termen) benoemen dingen, mensen, abstracte concepten, gebeurtenissen en eigenschappen van objecten. Binnen woorden kunnen zogenaamde morfemen onderscheiden worden. Een morfeem is een deel van een woord met een eigen betekenis, dat niet in kleinere woorddelen met eigen betekenissen kan worden opgesplitst. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen vrije en gebonden morfemen. Een vrij morfeem komt ook als zelfstandig woord voor; een gebonden morfeem komt uitsluitend voor in combinatie met een of meer vrije morfemen. Gebonden morfemen die voor een vrij morfeem worden geplaatst, worden voorvoegsels of prefixen (prefixes) genoemd. Gebonden morfemen die achter een vrij morfeem worden geplaatst worden achtervoegsels of suffixen (suffixes) genoemd.

      Binnen de vrije morfemen kan onderscheid gemaakt worden tussen:

      • Grammaticale functiewoorden zoals “de” en “en”. Dit is een vaste set van woorden.

      • Inhoudswoorden die de uitdrukking geven aan de semantische inhoud. Aan deze groep kunnen nieuwe woorden worden toegevoegd, het verandert dus mee met de tijd.

      Het mentale lexicon ten slotte is de mentale opslag van woorden; elk woord heeft hierin een lexicale toegang en een specificatie van zijn betekenis, uitspraak en functie in de zin.

      Zinnen

      Woorden worden gecombineerd tot zinnen. De syntaxis (zinsbouw) omvat regels voor het in de juiste volgorde combineren van woorden en voor het toevoegen van verbuigingen aan het eind van een woord. Zinnen staan niet op zichzelf. Een zin sluit aan op een voorgaande en samen bouwen ze een verhandeling op. Taal is een sociale activiteit waardoor we in staat worden gesteld om te communiceren en gedachten te delen met andere mensen.

      Wat is de basis van psychologisch onderzoek naar taal?

      De psychologische studie naar taal wordt vaak aangeduid als psycholinguïstiek. De wetenschapper Chomsky heeft veel inzicht verschaft in het ingewikkelde taalsysteem. Een belangrijk inzicht van hem was dat mensen routinematig uitingen produceren en begrijpen die compleet nieuw voor hen zijn. Deze creativiteit impliceert dat taalgebruikers beschikken over een set van regels. Deze set van regels wordt aangeduid met grammatica.

      Chomsky stelde bovendien dat elke zin twee grammaticale klassen in zich droeg: een ‘surface structure’ en een ‘underlying structure’. Met de ‘surface structure’ wordt de vorm in woorden bedoeld; de ‘underlying structure’ duidt op de betekenis. Twee zinnen kunnen erg verschillen in ‘surface structure’, maar sterk overeenkomen in ‘underlying structure’, en omgekeerd. Zie hiervoor de voorbeeldzinnen op blz. 309/310. Een vraag die gesteld kan worden is of er een relatie is tussen de syntactische complexiteit van een zin en de moeite die het kost om een zin te verwerken. Onderzoek geeft aan dat het meer tijd kost om complexe zinnen te verwerken dan eenvoudigere zinnen; dit geldt echter alleen voor zinnen die omkeerbaar zijn (in de zin dat onderwerp en lijdend voorwerp kunnen worden omgewisseld, zonder dat er een onbegrijpelijke zin ontstaat). Niet-omkeerbare zinnen kunnen sneller worden verwerkt dan zinnen die omkeerbaar zijn.

      Voor gedragsonderzoek van taal is er begrip van de onderliggende cognitieve en linguïstische processen nodig. Dit kan worden gedaan aan de hand van onderzoek met taken, de lexicale beslissingstaak is hier één van. Bij dit experiment wordt de deelnemers een (meestal geschreven) doel item gegeven, vervolgens moet er worden besloten of het gaat om een bestaand woord of niet. Dit soort taken worden gebruikt om de hoeveelheid tijd die nodig is om de beslissing te maken te onderzoeken. Deze informatie geeft namelijk een indicatie over hoe het item wordt verwerkt.

      Hoe kunnen we gesproken en geschreven woorden herkennen?

      Om te begrijpen wat mensen zeggen is het vermogen om individuele woorden van een boodschap te herkennen van cruciaal belang, en dit proces gaat erg snel. Er is bewijs dat er aparte systemen bestaan voor gesproken en geschreven woordherkenning. Cognitieve psychologen zijn met name geïnteresseerd in de vraag welke processen zo’n efficiënte woordherkenning mogelijk maken. De voornaamste factoren die van invloed zijn op de efficiency van woordherkenning zijn:

      • Woordfrequentie. Hoogfrequent gebruikte woorden worden sneller herkend dan laagfrequent gebuikte woorden, dit zijn woorden die veel gebruikt worden;

      • Context. Hier komt het begrip ‘semantic priming’ om de hoek kijken; hiermee wordt bekeken of de betekenis van een voorgaand woord/zin invloed heeft op de herkenning van een daaropvolgend woord. Uit onderzoek blijkt dat ‘semantic priming’, en daarmee dus de context, van invloed is.

      • Bureneffect: hoeveel woorden kan je maken die 1 letter verschillen van het orginele woord. Hoe meer buren, hoe sneller het woord herkenbaar is.

      Het eerder aangehaalde begrip ‘mentale lexicon’ speelt een centrale rol bij verklaringen van het proces van woordherkenning.

      Luisteraars en lezers benaderen het lexicon elke keer als ze een woord horen of lezen. De vraag die rijst is hoe we zo snel toegang kunnen krijgen tot het betreffende woord in het lexicon. Hiertoe zijn twee typen modellen opgesteld:

      • Modellen van directe toegang: deze modellen gaan ervan uit dat elk item uit het lexicon apart kan worden benaderd en direct kan worden opgezocht. Een invloedrijk model van dit type is het zogenaamde ‘logogen model’ van Morton. Woord detectoren (logogens) monitoren bewijs voor zowel de stimulus als van de context ( dit is een passief proces); herkenning treedt op wanneer het bewijs van een bepaald woord de drempel van activatie overschrijdt. Een ander bekend model is het ‘cohort model’. Dit model was ontwikkeld in een poging om het proces van gesproken woordherkenning te kunnen verklaren. Het gaat uit van een sequentiële aard van woordherkenning: Gebaseerd op de initiële klank wordt een set van mogelijke woorden geactiveerd, vervolgens worden steeds meer items uit deze set verwijderd naarmate meer klanken van de input beschikbaar worden (dit is een actief proces).

      • Modellen van serieel zoeken: deze modellen gaan ervan uit dat de items in het lexicon een voor een langs worden gegaan, totdat het overeenkomt met de gezochte input.

      Spelling is een belangrijk onderdeel als het gaat om geschreven woorden. Regelmatige spelling (‘regular orthography’) is een schrijfsysteem waarbij er een directe correspondentie is tussen spraakgeluiden en letters. In het geval van onregelmatige spelling (‘irregular orthography’) zijn er minder consistente spelling naar geluid regels. Dit betekent dat de relatie tussen spraakgeluiden en letters meer variabel en meer ondoorzichtig is.

      De klassieke benadering in de cognitieve psychologie is controle te houden over zoveel mogelijk constante factoren en dan een factor in isolatie te manipuleren. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan als het gaat om de complexe processen die ter sprake komen tijdens woordherkenning. Onderzoekers kunnen ook onbewust de lijst van woorden beinvloeden (bias). Ten slotte is er naar voren gekomen dat er alleen multisyballic woorden worden gebruikt tijdens studies.

      Hoe kunnen we woorden begrijpen?

      Er bestaan vele theorieën over hoe de mens de betekenis van woorden begrijpen. In een modulair systeem wordt er gesteld dat semantische informatie wordt geëncodeerd in abstracte representaties. Het is nog niet duidelijk waar deze representaties uit bestaan, zijn het prototypes, hierarchieën van informatie of voorbeelden? Een theorie stelt dat semantische kennis is ingekapseld, er is sprake van een meer gedistribueerde kwaliteit van semantische representaties. De semantische representaties van woorden kunnen geassocieerd worden met sensorische motorische informatie. Het woord handschoen bijvoorbeeld kan visueel en gevoelsmatig (hoe het voelt om een handschoen aan te doen/hebben) voorgesteld worden. Concrete zelfstandige naamwoorden hebben meer sensorische associaties.

      Hoe werkt de lexicale toegang in taalbegrip?

      Verschillende factoren zijn van toepassing op het herkennen van woorden en er zijn een aantal modellen die onze mentale lexicon (alle woorden die we kennen) representeren. In het John Morton's Logogen Model bestaat elk woord uit een eenheid (unit), wat ook een 'logogen' wordt genoemd. Elke logogen representeert karakteristieken over een woord. Wanneer de perceptuele systemen binnenkomende woorden verwerken verhoogt de activiteit van het logogen. Contextueel bewijs kan deze activatie ook starten, als er namelijk een woord begint met 't' en dit wordt gezegd in een meubelzaak, zal het woord 'tafel' eerder geactiveerd worden dan 'titel' ookal beginnen beide woorden met een 't'.

      Een alternatief model is het cohort model van Marslen en Wilson dat zich gefocust heeft op de herkenning van gesproken woorden. Het model beschrijft hoe visuele en auditieve informatie wordt opgeslagen in de lexicon van een persoon. Wanneer een persoon woorden hoort zal elk woord segmenten activeren in de lexion die beginnen met dat segment. Als meerdere segmenten worden toegevoegd worden meer woorden weggestreept tot het woord gevonden wordt dat matcht met de informatie.

      Veel van de cognitieve modellen in deze samenvatting behoren of tot de 'connectionist', 'parallel-distributed modellen' of 'rule-based systemen'. Dit is het geval voor cognitieve – taalkundige modellen, bijvoorbeeld modellen over het begrip 'lezen' kunnen connectionistisch of symbolisch zijn.

      Wat is er belangrijk voor het begrijpen van zinnen?

      Het begrijpen van taal omvat meer dan enkel het herkennen van de woorden. Syntactische en semantische kennis zijn nodig om te kunnen bepalen wat bepaalde woorden in een bepaalde context betekenen. Ook is het van belang om uit te zoeken hoe deze betekenissen kunnen worden gecombineerd. Daarnaast is soms ook kennis van de wereld om ons heen nodig om de betekenis te kunnen vatten. Het is lastig om taalbegrip te onderzoeken, omdat de processen haast automatisch gaan. Zinnen zijn vaak al in het geheel begrepen, ook al is de zin nog incompleet. Om inzicht te krijgen in de processen die betrokken zijn bij de interpretatie van zinnen, hebben psycholinguïsten aanzienlijk gebruik gemaakt van zinnen die een dubbelzinnige betekenis hebben. Met betrekking tot deze dubbelzinnigheid kan onderscheid gemaakt worden tussen:

      • Structurele ambiguïteit (structural ambiguity): hiervan is sprake als de zin in zijn geheel leidt tot meerdere mogelijke interpretaties;

      • Lexicale ambiguïteit (lexical ambiguity): hiervan is sprake als een zin een dubbelzinnig woord bevat. Een woord kan dus meerdere betekenissen hebben.

      In dit verband komt de zogenaamde intuinzin (garden-path sentence) naar voren. Een intuinzin is een opzettelijk misleidende zin die speelt met metaforische betekenissen van woorden of met homonymie (eenzelfde woord dat twee verschillende betekenissen kan hebben), zodat tijdens het lezen een herinterpretatie optreedt. Een voorbeeld van een intuinzin is: “Ik zag de mensen met die grote verrekijker”. Een vraag die gesteld kan worden is hoe we zinnen verwerken die we horen en zien:

      • Word-by-word’, ook wel het ‘immediacy principle’ genoemd (direct woord voor woord verwerken).

      • Wait-and-see’ (wachten tot een zin is afgerond voordat met de verwerking ervan wordt begonnen).

      Omdat de tweede benadering grote eisen stelt aan het werkgeheugen, is het het meest waarschijnlijk dat de verwerking plaatsvindt op de ‘word-by-word’ benadering. Beslissingen over hoe elk woord functioneert worden dan gaandeweg genomen. Er zijn twee standpunten met betrekking tot de vraag hoe syntactische, semantische en pragmatische informatie wordt toegepast bij de interpretatie van zinnen. Het eerste standpunt is dat de syntactische analyse van de zin onafhankelijk gebeurt van, en niet wordt beïnvloed door, semantische en pragmatische kennis.

      Het tweede standpunt gaat uit van interactie; deze stelt dat semantische informatie de syntactische analyse kan gidsen.

      Frazier is van mening dat de syntactische analyse autonoom geschiedt en dat het onafhankelijk opereert van semantische en pragmatische zaken. Deze mening is echter controversieel; andere psycholinguïsten stellen namelijk dat er sprake is van interactie tussen het proces van syntactische analyse en informatieverwerking op basis van semantische en pragmatische kennis. Veel onderzoek naar het verwerken van zinnen is gebaseerd op dubbelzinnige zinnen of zogenaamde intuinzinnen, geïsoleerd gepresenteerd buiten enige context. Meer recent onderzoek richt zich echter ook op algemenere en in context geplaatste zinnen. Grodner (2005) deed onderzoek naar de invloed van de ‘discourse’ context op zinsbegrip. Zijn onderzoek wees uit dat de ‘discourse’ context invloed heeft op het syntactische proces; er is volgens hem dus sprake van interactie tussen processen.

      Uit welke processen bestaat het produceren van taal?

      Wanneer mensen praten worden gedachten omgezet in taal. Levelt (1989) stelt dat onder lexicalisatie wordt verstaan: het proces waardoor de gedachte onderliggend aan een woord wordt omgezet in de klank van het woord. Hij onderscheidt twee fasen in lexicalisatie:

      1. Lemma fase: constructie van de grammaticale vorm + de semantische representatie.

      1. Lexeme fase: specificatie van den fonologische vorm.

      De geselecteerde ‘lemma’ activeert de ‘lexeme’. De staat van ‘iets ligt op het puntje van mijn tong’ (tip-of-the-tongue state) kan worden gezien als een succesvolle ‘lemma’ fase, maar een mislukte activering van de ‘lexeme’ fase. In academische kringen is het de vraag of de twee fasen onafhankelijk van elkaar zijn, of dat er sprake is van interactie. Taalproductie is vooral bestudeerd aan de hand van versprekingen (slips-of-the-tongue). In de praktijk blijken versprekingen vrij systematisch te zijn. Meestal betreffen ze één woord, één morfeem of één foneem, dat wordt gesubstitueerd voor een ander woord, morfeem of foneem. Garrett verdeelde de versprekingen onder in vier groepen:

      • Woordsubstituties (‘jongen’ voor ‘meisje’, ‘wit’ voor ‘zwart’, etc.). Komen alleen voor bij inhoudswoorden.

      • Woordverwisselingen (‘ik schrijf een moeder aan mijn brief’ i.p.v. ‘ik schrijf een brief aan mijn moeder’). Komen voor bij woorden uit dezelfde categorie.

      • Klankverwisselingen – sound exchange errors (‘grote grot’ i.p.v. ‘grote god’)

      • Morfeemverwisselingen – stranding errors (‘een maniak voor weekenden’ i.p.v. ‘een weekend voor maniakken’).

      Garrett stelde een model op van spraakproductie. Bij het produceren van een zin zijn volgens hem een aantal verschillende niveaus betrokken die onafhankelijk van elkaar opereren. Hij onderscheidt van hoog naar laag de volgende niveaus: ‘message level’, ‘functional level’, ‘positional level’, ‘phonetic level’ en ‘articulation level’. Het message level omvat het concept waar je over wilt praten, dit is echter nog niet in taal omschreven, maar in plaatsjes. Op het functional level krijgen concepten een agent en een object en worden ze gelinkt aan semantische representaties. In het positional level worden woorden in de goede volgorde geplaatst. Garrett gaat ervan uit dat de spraakproductie een seriële aangelegenheid is waarbij de verschillende niveaus onafhankelijk van elkaar opereren en achtereenvolgens doorlopen worden van hoog naar laag. Andere onderzoekers hebben hun vraagtekens bij deze benadering en stellen dat er sprake is van interactie tussen de verschillende niveaus. Dell stelt bijvoorbeeld dat tijdens het proces van spraakproductie er tegelijkertijd op semantische, syntactische, morfologische en fonologische niveaus planning plaatsvindt. De processen zijn volgens hem dus niet onafhankelijk en niet serieel.

      Levelt kwam met het zes stadium model van gesproken woord productie, genaamd WEAVER++. De zes stadia van dit model zijn als volgt: conceptuele voorbereiding, lexicale selectie (de abstracte lemma wordt geselecteerd), morfologische encoding, fonetische encoding en articulatie. Het model is serieel, het ene stadium moet afgerond zijn voordat er aan het volgende stadium kan worden begonnen.

      Wat wordt onderzocht op het ‘discourse’ niveau?

      De term ‘discourse’ wordt gebruikt om aan te geven dat een aantal zinnen op een betekenisvolle manier aan elkaar gerelateerd is. Bij onderzoek van taal op het ‘discourse’ niveau wordt gekeken naar de manier waarop sprekers en toehoorders:

      • de in zinnen uitgedrukte gedachten en ideeën integreren in onderwerpen;

      • van het ene onderwerp naar het andere overspringen.

      Er zijn enkele universele regels die worden gevolgd wanneer we een conversatie hebben met iemand:

      • Verandering van spreker vindt plaats.

      • Er is enkel één spreker tegelijk aan het woord.

      • Simultane spraak is gebruik maar kort van duur.

      • Transities zonder gat (bijvoorbeeld stilte) en zonder overlap zijn gebruikelijk.

      • De beurtvolgorde van spreken staat niet vast, ook heeft het geen vaste duur, lengte of inhoud.

      • Het aantal sprekers kan variëren.

      • Het gesprek kan continue zijn of discontinue zijn.

      Psychologen maken onderscheid tussen gegeven en nieuwe informatie. Gegeven informatie verwijst naar informatie waarvan de spreker aanneemt dat de toehoorder het al weet; van nieuwe informatie neemt de spreker aan dat de toehoorder het nog niet weet. Gegeven informatie wordt vaak geïntroduceerd door het bepaalde lidwoord ‘de’; nieuwe informatie door het onbepaalde lidwoord ‘een’.

      Voor een vlotte communicatie moeten de spreker en de toehoorder proberen om elkaar te doorgronden:

      • de spreker zal moeten inschatten wat de toehoorder al van het onderwerp afweet, en wat verder uitgelegd dient te worden.

      • de toehoorder zal een inschatting maken van waar de spreker naartoe wil, en waarom iets verteld wordt.

      Grice (1975) stelde dat het van belang is om ook de intentie in plaats van enkel de woorden van de spreker te achterhalen om hem/haar goed te begrijpen. De verschillende geïmpliceerde betekenissen die hij onderscheidt noemde hij ‘implicatures’:

      • Conventionele implicaties: deze vloeien voort uit semantische representaties van de betekenis van bepaalde zinswendingen.

      • Conversationele implicaties: deze vloeien voort uit het concept dat er geïmpliceerde betekenis in hoe zinnen worden geconstrueerd in spraak.

      • Coöperatief principe: dit houdt in dat je een conversationele bijdrage moet maken zoals nodig is, op het stadium dat plaatsvindt, door het geaccepteerde doel van richting van de gespreksuitwisseling waar je je op dat moment in bevind.

      Taal heeft niet enkel als doel het delen van informatie met de ander, maar heeft ook als doel het maken en behouden van sociale connecties. Sociale conversatie is dan ook het voeren van een gesprek met dit laatste doel. Door taal delen we informatie, hebben we sociale interacties en praten we vooral over anderen. We zijn sociale primaten, en we willen aan onszelf en anderen laten zien wat onze belangrijkste sociale connecties. Directe (met elkaar afspreken) of indirecte (via de computer) face-to-face gesprekken duren langer dan conversaties door de telefoon of via de mail.

      Wat is psychologische gespreksvoering? - Chapter 1
      Wat is de meerwaarde van luisteren, vragen stellen en stilte bij patiëntgerichte communicatie? - Chapter 4

      Wat is de meerwaarde van luisteren, vragen stellen en stilte bij patiëntgerichte communicatie? - Chapter 4

      Patiëntgericht communiceren houdt in dat er wordt uitgegaan van een geïntegreerd ziekte-klachtmodel. De hulpverlener wil iets te weten komen over de ziekte en over de klacht. Wanneer de openingsfase van een gesprek voorbij is, wil de hulpverlener informatie inwinnen. Dit wordt exploreren van de ziekte en de klacht genoemd. Het is hierbij belangrijk om actief te luisteren. Dit kan door het aanbrengen van structuur, stellen van vragen, reflectief luisteren en stil durven zijn. Ook verbale aanmoedigingen zoals ‘hmm’ of ‘uh-huh’ zijn nuttig. Het is van belang om niet te snel met een oplossing te willen komen.

      Hoe is structuur aan te brengen?

      Structuur bevordert de onderlinge relatie en is noodzakelijk voor het voeren van een effectief gesprek. Door te agenderen, parafraseren, metacommuniceren, hardop te denken, terug te leiden, samen te vatten, markeren en de tijd te bewaken breng je structuur aan. Parafraseren is hier het kort herhalen van wat de cliënt zegt, maar dan in eigen woorden. Metacommuniceren is het praten over hoe de communicatie verloopt en markeren is het expliciteren wat er gaat gebeuren.

      Bij te veel structuur gaat het contact met de cliënt vaak verloren, terwijl te weinig structuur voor chaos kan zorgen. Het is relevant om alles met de cliënt rustig te kunnen doornemen, problemen te ordenen en keuzes aan te bieden. Wanneer een cliënt heel veel vertelt, kan de hulpverlener met behulp van gesloten vragen, parafraseren en samenvatten beter structuur aanbrengen. Intakegesprekken en diagnostische interviews zijn vrijwel altijd gestructureerde gesprekken waarbij veel informatie moet worden verzameld. Bij een ondersteunend gesprek is dit iets vrijer, de cliënt kan hier zelf aangeven waar hij het over wilt hebben.

      Hoe werkt reflectief luisteren?

      Reflectief luisteren is actief luisteren wat wordt opgevolgd door een reflectie. Hiermee geef je erkenning en toon je empathie. Het prikkelt de cliënt om over iets nieuws na te denken. Het voelt soms dan ook als een eigen ontdekking. Om goed te reflecteren is inleven en genoeg afstand bewaren nodig. De hypothese, dat wat je ziet of merkt, kun je vertalen in een reflectie. Dit kan voorzichtig (basale reflectie) of stelliger (complexe reflectie).

      Met een basale reflectie drukt de hulpverlener het vermeende onderliggende gevoel voorzichtig uit. Dit kan door zinnen als ‘Het lijkt wel of…’ of ‘Hebt u het gevoel dat…?’. De hulpverlener weet het hier niet beter dan de cliënt. De cliënt kan op dit moment ook corrigeren of aanvullen. Zelfs als je ernaast zit, zal de cliënt meer informatie geven. Het voelt alsof de hulpverlener hem probeert te begrijpen. Een complexe reflectie houdt een reflectie in de vorm van een uitspraak in. Dit is krachtiger dan een vraag maar ook lastiger te weerleggen door de cliënt. De reflectie hoeft overigens niet altijd negatief te zijn, er kan ook een positieve reflectie worden gegeven.

      Om reflectief luisteren een directieve, richting aangevende vaardigheid te laten zijn, kun je als hulpverlener doelbewust datgene reflecteren wat je wilt versterken. Dit kan door middel van een gevoelsreflectie. Het is prettig om een hoopvol aspect in te brengen.

      Hoe stel je de juiste vragen?

      Open en gesloten vragen worden in een gesprek afgewisseld. Om meer informatie te verkrijgen, zijn open vragen van belang. Open vragen beginnen met woorden als ‘hoe’, ‘wat’ en ‘vertel eens over’. Er wordt gevraagd naar gedachten, gevoelens en zorgen. Ook beschermt het de hulpverlener tegen een kokervisie. Nadelig is wel dat het vaak minder efficiënt is en tijdrovend. Ze leveren echter vaak relevante informatie op en leggen de verantwoordelijkheid en controle bij de cliënt. Open vragen worden gebruikt bij:

      1. Invoegen en opbouwen van de relatie

      2. Inwinnen van informatie

      3. Concretiseren

      4. Motiveren

      5. Geven van informatie

      6. Adviseren en samen beslissen

      Gesloten vragen zijn meer ziekte- of taakgericht. Er kan ‘ja’ of ‘nee’ op worden beantwoord, waardoor in korte tijd veel specifieke informatie kan worden verkregen. Het kan echter klinken als een kruisverhoor en de hulpverlener neemt hierbij een actieve rol aan. Gesloten vragen worden gebruikt bij:

      1. Nagaan van de persoonsgegevens

      2. Regie houden en structureren van het gesprek

      3. Afnemen van een intake of diagnostisch interview

      4. Snel diagnosticeren

      Doorvragen, het vragen naar het hoe, wat en wanneer noemt men ook wel concretiseren. Hierbij wordt meer informatie verkregen. Met papegaaien wordt ook geconcretiseerd, papegaaien is het letterlijk herhalen van de laatste woorden van de cliënt. Het is nuttig om een waarom-vraag te vermijden, aangezien het verwijtend kan overkomen. Het vraagt naar tekst en uitleg en kan beter worden vervangen door ‘Hoe komt het dat…?’.

      Wanneer stel je welke specifieke vragen?

      Socratisch uitvragen is gebaseerd op het laag voor laag uitvragen. Hier wordt gericht doorgevraagd zonder te laten blijken hoe de hulpverlener er zelf over denkt. Het wordt vooral gebruikt voor het uitdagen van niet-helpende disfunctionele gedachten. De techniek is om het probleem te verhelderen, te informeren naar achterliggende gedachten, feiten, bewijzen en argumenten en een eindconclusie te formuleren.

      Tijdens het gesprek is het ook van belang om naar de sterke kanten van een cliënt te kijken. Copingvragen informeren naar de oplossingsstrategieën van de cliënt en moedigen hem aan om zoveel mogelijk verantwoordelijkheid te nemen. De hulpverlener kan bijvoorbeeld informeren naar wat de cliënt er zelf al aan heeft gedaan.

      Een relatievraag (contextvraag) informeert in eerste plaats naar de mensen om de cliënt hen, het systeem. Dit helpt om de cliënt te relativeren en iets in een ander perspectief te zien. Het vraagt naar de mensen die hem eventueel zouden kunnen steunen.

      Schaalvragen maken een klacht of probleem voor de cliënt concreet en toegankelijk. Het vertaalt doelen in kleine stapjes en zegt iets over eerdere successen en uitzonderingen. Daarnaast wordt de klacht meetbaar. Een subjectieve beleving kan op een schaal van 0 tot 10 worden aangegeven, waardoor de cliënt nadenkt over waarom er niet hoger of lager wordt gescoord. De techniek is om de schaalvraag te introduceren, te vragen waar de cliënt op deze schaal staat, te focussen op wat al gewerkt heeft, te vragen naar eerdere successen en uitzonderingen, de cliënt uit te nodigen om te vertellen hoe het eruit ziet op hogere posities op de schaal en uit te nodigen om na te denken hoe er een stapje vooruit kan worden gezet. Schaalvragen worden gebruikt om de ernst van de klachten te helpen relativeren, de cliënt te bevrijden uit het dichotome denken, te helpen nadenken over oplossingen en te motiveren voor gedragsverandering.

      Stil durven zijn

      Spreken is zilver, zwijgen is goud. Soms is het nodig om een korte stilte of pauze in te lassen. De cliënt krijgt de ruimte om na te denken en gevoelens en gedachten onder woorden te brengen. Niet iedereen heeft een even sterke stiltetolerantie, waardoor ze een onbehaaglijk gevoel kunnen krijgen. Door een korte aanmoediging kan dit worden doorbroken. Een stilte kan gevoelens versterken.

      Keuzewijzer voor samenvattingen van Psychologische gespreksvoering: Een basis voor hulpverlening - Lang & Van der Molen - 18e druk

      Keuzewijzer voor samenvattingen van Psychologische gespreksvoering: Een basis voor hulpverlening - Lang & Van der Molen - 18e druk

      Samenvattingen en TentamenTests bij Psychologische gespreksvoering: Een basis voor hulpverlening - Lang & Van der Molen

       

      Boeksamenvattingen te gebruiken bij de 18e druk van Psychologische gespreksvoering

       Online: samenvatting in chapters

      Online: samenvatting in BulletPoints

      Online: Oefenvragen bij het boek

       Print: samenvatting in chapters per post

       Print: samenvatting in chapters aan de balie

      Inhoud prints van samenvattingen van Psychologische gespreksvoering

      Boeksamenvattingen: inhoudsopgave van de geprinte samenvattingen

      • De geprinte samenvatting bevat de volgende hoofdstukken:
        • Wat is psychologische gespreksvoering? - Chapter 1
        • Welke houding past bij een hulpverlener? - Chapter 2
        • Wat wordt verstaan onder de 'client-centered' methode? - Chapter 3
        • Waaruit bestaat de sociaal-leertheoretische visie? - Chapter 4
        • Welke doelen, rollen en modellen van gesprekken zijn er? - Chapter 5
        • Over welke algemene vaardigheden moet een hulpverlener beschikken? - Chapter 6
        • Hoe komt een hulpverlener tot een goede interpretatie? - Chapter 7
        • Welke rol speelt de hulpverlener in levensveranderingen van de cliënt? - Chapter 8

      Gerelateerde samenvattingen & studiehulp bij Psychologische gespreksvoering

       Alternatieven: boeksamenvattingen & gerelateerde samenvattingen (voor JoHo abonnees)

      Kennis- en studiegebieden: samenvattingen per studiegebied (voor JoHo abonnees)

      TentamenTickets bij Psychologische gespreksvoering

       TentamenTickets: Tips & Tricks bij het bestuderen van het boek

      De samenvatting bij Psychologische gespreksvoering biedt vier theoretische hoofdstukken over gespreksvoering en daarna vier hoofdstukken die praktische hulp bieden bij hulpverlening

       De BulletPoint samenvattingen per hoofdstuk bieden een toegankelijk overzicht van de belangrijkste punten uit het boek

       Uit Wat werkt: Motiverende gespreksvoering - Bartelink - Artikel:

      Zes stadia die mensen doorlopen voordat ze bereid zijn hun gedrag aan te passen.

      • Voorbeschouwing (precontemplatie): cliënt heeft geen intentie om te veranderen. Cliënt is zich vaak niet bewust van het probleem of ontkent het. Vaak ervaart de omgeving wel een probleem. Cliënt biedt weerstand tegen de geboden hulp.
      • Overpeinzing (contemplatie): cliënt is bewust van het probleem en kijkt wat het hem oplevert als zijn gedrag verandert. Motivatie is aanwezig, maar actie wordt niet ondernomen.
      • Besluitvorming (voorbereiding): als de cliënt zich bewust is van het probleem, het erkent en voldoende vertrouwen heeft in zijn mogelijkheden om te veranderen, neemt hij pas een besluit. De cliënt maakt een plan waarmee hij zijn gedrag kan veranderen.
      • Actie: actie ondernemen om gedrag te veranderen. In dit stadium vindt behandeling plaats.
      • Onderhoud (consolidatie): het moment waarop de cliënt probeert om nieuw gedrag in het dagelijks leven te integreren. Dit is de enige manier om de bereikte verandering vast te houden.
      • Terugval: vaak is de cliënt niet in staat om bereikt resultaat helemaal te handhaven en krijgt hij een terugval. Het is niet zo dat een cliënt bij een terugval elke keer opnieuw moet beginnen.

      Interventies voor gedragsveranderingen moeten afgestemd zijn op het motivatiestadium waarin een persoon zit, dit vergroot de effectiviteit.

      Keuzewijzer voor artikelsamenvattingen van Basisvaardigheden professionele gespreksvoering - UU

      Keuzewijzer voor artikelsamenvattingen van Basisvaardigheden professionele gespreksvoering - UU

      Samenvattingen van artikelen bij het vak Basisvaardigheden professionele gespreksvoering aan de Universiteit Utrecht

       

      Artikelsamenvattingen Basisvaardigheden professionele gespreksvoering

       Online: samenvatting in chapters

      Overzicht artikelsamenvattingen bij Basisvaardigheden professionele gespreksvoering

       Artikelsamenvattingen: online samenvattingen bij Basisvaardigheden professionele gespreksvoering

      Gerelateerde samenvattingen & studiehulp bij Basisvaardigheden professionele gespreksvoering

       Kennis- en studiegebieden: samenvattingen per studiegebied (voor JoHo abonnees)

      Abonneebundel met online chaptersamenvattingen van Recepten voor een Goed Gesprek - Esch, Vries, van de Kreeke - 1e druk

      Abonneebundel met online chaptersamenvattingen van Recepten voor een Goed Gesprek - Esch, Vries, van de Kreeke - 1e druk

        

      6 - Voorbereiding & Verzekering

      Proces 6 - Voorbereiden & Checken

      • Wat: Voorbereidingen treffen om je keuze te maken en ze op te volgen
      • Hoe: Keuzevoorbereiding, maatregelen treffen, checklists afwerken
      • Content: Wat moet je doen om je goed voorbereiden voor je keuze of actie? Wat kan je doen om te oefenen of je beter voor te bereiden? Waar moet je aan denken?

              

      Activiteiten in het buitenland verzekeren: startpagina's

      Activiteiten in het buitenland verzekeren: startpagina's

      Risicovol werk in het buitenland verzekeren: van sportinstructeur tot boerderijmedewerker
      Wereldreis of lange reis verzekeren & Wereldreisverzekeringen

         

      7 - Inspiratie & Samenwerking

      Proces 7 - Inspireren & Samenwerken

      • Wat: Inspiratie opdoen en betrokkenheid bepalen
      • Hoe: Je 'keuzegeweten' laten spreken, tegen je eigen lat houden, past het bij je?, voelt het goed? Haal jij, of een ander, er voldoende inspiratie vandaan?
      • Waarmee: Je afvragen hoe de praktijk werkt, wat en wat kan jij ervan leren? Welke ervaringen kan jij delen of zijn al gedeeld? Hoe kan jij anderen inspireren?

      Samenwerken met JoHo 

      Partnerselectie: Vrijwilligerswerk in het buitenland I

      Partnerselectie: Vrijwilligerswerk in het buitenland I

      Partnerselectie: Stage in het buitenland I

      Partnerselectie: Stage in het buitenland I

          

      8 - Werk & Ervaring

      Proces 8 - Ervaren & Werken

      • Wat: Met je proces de slag gaan of werken in het kader van je proces
      • Hoe: Keuze-ervaring, de praktijk ervaren rond je keuzeprocessen, werk maken van je proces, proces maken van je werk
      • Waarmee: je afvragen of je jezelf nuttig kan maken via werkervaring, stages of vrijwilligerswerk, is er gerelateerd werk mogelijk, zijn er vacaturemogelijkheden

      JoHo toolshops voor werk, stage, vrijwilligerswerk in het buitenland met vacatures en organisaties

      JoHo toolshops voor werk, stage, vrijwilligerswerk in het buitenland met vacatures en organisaties

      JoHo zoekt medewerkers die willen meebouwen aan een tolerantere wereld

      Werken, jezelf ontwikkelen en een ander helpen?

      JoHo zoekt medewerkers, op verschillend niveau, die willen meebouwen aan een betere wereld en aan een zichzelf vernieuwende organisatie

      Vacatures en mogelijkheden voor vast werk en open sollicitaties

      Vacatures en mogelijkheden voor tijdelijk werk en bijbanen

      Vacatures en mogelijkheden voor stages en ervaringsplaatsen

      Teaching English as a Foreign Language  

      TEFL: Be well prepared for your teaching job abroad with the TEFL course, which gives you the skills and confidence you need to teach English as a foreign language.

        

      9 - Beslissing & Acceptatie

      Proces 9 - Beslissen & Accepteren

      • Wat: beslissen en tevreden zijn over het besluit dat je hebt genomen, gaan handelen naar je besluit
      • Hoe: keuzeproces afronden, beslissing nemen, accepteren dat je een beslissing hebt genomen met de kennis en kunde die je nu hebt, besluit gaan uitvoeren
      • Waarmee: acceptatieproces starten, stappen nemen, contacten leggen, services gebruiken, terugkijken, relativeren en waarderen dat je een beslissing hebt genomen

       

      Aanmelden bij JoHo om gebruik te maken van alle teksten en tools
       

      Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

      The world of JoHo footer met landenkaart

      10 - Vervolg & Evaluatie

      10 - Evalueren & Vervolgen

      • Wat: Het verleden een plek en de toekomst een kans geven
      • Hoe: Je eigen keuze beoordelen, genomen beslissingen voldoende tijd geven, doorgaan naar een volgend keuzeproces gaan
      • Waarmee: tijdig terugkijken naar behaalde resultaten, plannen maken voor verbetering of vernieuwing, rekening houden met nieuwe ontwikkelingen, in beweging blijven als de situatie daar om vraagt
      JoHo crossroad volgen:
      JoHo: paginawijzer

      Thema's

      Wat vind je op een JoHo Themapagina?

      • Geselecteerde informatie en toegang tot de JoHo tools rond een of meerdere onderwerpen
      • Geautomatiseerde infomatie die aan het thema is gekoppeld

      Crossroad: volgen

      • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

      Crossroad: kiezen

      • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

      Footprints: bewaren

      • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage.
      • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

      Abonnement: nemen

      • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zo zelf en volledig gebruik maken van alle teksten en tools.

      Hoe is de pagina op gebouwd

      • Een JoHo Themapagina pagina is opgezet aan de hand van 10 fases rond een bepaalde thema: statussen
      • De status van een thema kan je inzetten bij de belangrijke en minder belangrijke processen rond het thema van de pagina. Zoals keuzes maken, orienteren, voorbereiden, vaardigheden verbeteren, kennis vergroten, gerelateerd werk zoeken of zin geven.
      • Bij elke status vind je unieke of gerelateerde informatie van de JoHo website, die geautomatiseerd of handmatig wordt geplaatst.
      • Een belangrijk deel van de informatie is exclusief beschikbaar voor abonnees. Door in te loggen als abonnee wordt de informatie automatisch zichtbaar. Let wel, niet elke status zal evenveel content bevatten, en de content zal in beweging blijven.
      • De statussen:
      1. Start
      2. Oriëntatie : startpunt bepalen ->bijvoorbeeld: wat is je vraag of wat is het proces dat je gaat starten
      3. Selectie: verkennen en verzamelen van info en keuzehulp
      4. Afweging: opties bekijken en vergelijken -> bijvoorbeeld: alternatieven zoeken
      5. Competentie: verbeteren en competenties -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te slagen?
      6. Voorbereiding: voorbereiden & oefeningen -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te oefenen of je voor te bereiden?
      7. Inspiratie: vastleggen &  lessen -> bijvoorbeeld: wat leer je en heb je geleerd?
      8. Ervaring: vooruithelpen & hulp -> hoe kan je jezelf nuttig maken?
      9. Beslissing: Uitvoeren en tot resultaat brengen -> bijvoorbeeld wat ga je kopen of kiezen?
      10. Evaluatie: Terugkijken en verder gaan -> bijvoorbeeld: wat komt hierna?
        JoHo: footprints achterlaten
        JoHo: pagina delen