Afstudeeronderzoek & Stageverslag: in binnen- of buitenland

 

Afstudeeronderzoek doen en stageverslag schrijven in nederland of in het buitenland

 

Onderzoek opstellen - Onderzoek uitvoeren - Onderzoeks- of stageverslag maken

Afstudeerproject kiezen - Eindverslag inleveren - Scriptie schrijven

JoHo: crossroads uit bundel

  Themapagina

Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?

Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?


Een onderzoeksvoorstel bestaat uit een aantal onderdelen. In de meeste gevallen geef je in je onderzoeksvoorstel een eerste overzicht van de literatuur over je onderwerp, uitmondend in een probleemstelling en onderzoeksvragen. Je hoofdvraag splits je op in een aantal deelvragen. Je geeft aan hoe je de onderzoeksvragen die je hebt voorgesteld denkt te gaan onderzoeken: je beschrijft je onderzoeksmethoden. Daarnaast presenteer je een globale inhoudsopgave: een indeling van de hoofdstukken waarin je de structuur van je scriptie aangeeft en de verschillende deelvragen behandelt. Ten slotte maak je een tijdsplanning, waarin je aangeeft welke werkzaamheden je wanneer gaat doen, wanneer je (deel)hoofdstukken af wilt hebben, en welke inlevermomenten je afspreekt.

  • Wat is de probleemstelling?
  • Wat zijn veel gebruikte onderzoeksmethoden?
  • Hoe maak ik een opzet en tijdsplanning voor mijn scriptie?

Wat is een probleemstelling en wat is het conceptueel model?

De belangrijkste overwegingen bij het formuleren van een probleemstelling is dat deze specifiek en relevant moet zijn. Om tot een specifieke probleemstelling te komen kun je je onderwerp afbakenen in termen van tijd, plaats en doelgroep (zie Box 1 voor een voorbeeld). Vragen zoals: “Wat is het probleem?”, “Waarom is dit een probleem?” en “Voor wie is dit belangrijk?” kunnen je helpen bij het formuleren van een relevante probleemstelling. Gebruik de 5 W’s en 1 H om vragen te formuleren die je helpen bij het specificeren van je probleemstelling: Wie? Wat? Waar? Waarom? Wanneer? Hoe?

Op het moment dat je je probleemstelling formuleert heb je al groot inzicht in de samenhang tussen verschillende concepten die van belang zijn binnen het onderwerp dat centraal staat in jouw afstudeeronderzoek. Voor de formulering van je hoofdvraag, deelvragen en eventuele hypothese kan het van pas komen om een conceptueel model op papier te zetten (zie Box 1 voor een voorbeeld). Een eerder gemaakte mindmap kan hierbij als input van pas komen. In een conceptueel model worden verschillende elementen en variabelen met elkaar in relatie gebracht. Een conceptueel model wordt dan ook wel een causaal relatieschema genoemd. In feite laat je zien welke relaties en welke causale verbanden je gaat onderzoeken en op welke vragen je antwoorden verwacht in je resultaten hoofdstuk. Je conceptueel model is de kapstok voor je theoretisch kader: het introduceert de begrippen die van belang zijn in je onderzoek, en die je later verder zult uitleggen en eventueel zult beschrijven aan de hand van bestaande theorieën.

Wat is een hoofdvraag en wat zijn deelvragen?

De hoofdvraag van een onderzoek is in feite de probleemstelling in vraagvorm, als die al niet in vraagvorm geponeerd is. In de meeste onderzoeken wordt de hoofdvraag opgesplitst in een aantal deelvragen, omdat het onderwerp meestal te groot is om op een duidelijke manier met één vraag te kunnen worden beantwoord. Goede deelvragen overlappen elkaar niet, zijn niet overbodig, maar schieten ook niet tekort: samen vormen ze een volledig geheel en passen ze perfect binnen de hoofdvraag.

Wat zijn typen onderzoek en onderzoeksmethoden?

Als je een specifieke en relevante probleemstelling, een goede hoofdvraag en passende deelvragen hebt geformuleerd is het tijd om uit te zoeken hoe je de vragen die je stelt in je onderzoek kunt gaan beantwoorden. Wat voor type onderzoek ga je uitvoeren? En welke onderzoeksmethoden passen daarbij?

Er bestaan verschillende typen onderzoek, grofweg op te splitsen in:

  • Beschrijvend onderzoek: beantwoordt vragen die beginnen met ‘hoeveel, hoe vaak, wie, wanneer, wat, waar, in welke mate’. Voor dit type onderzoek kunnen survey onderzoek, observatie of interviews als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

  • Exploratief onderzoek: beantwoordt vragen die beginnen met ‘waarom, waardoor, wat zijn de oorzaken/effecten van, welke factoren spelen een rol’. Voor dit type onderzoek kunnen experimenten of case studies als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

  • Toetsend onderzoek: toetst een hypothese; een nog niet bewezen stelling. Er wordt geprobeerd het causale verband tussen variabelen aan te tonen, waar een verband vermoed wordt of waar een theorie over bestaat. Voor dit type onderzoek kunnen experimenten, survey onderzoek en secundaire analyse als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

Verschillende onderzoeksmethoden zijn hierboven al geïntroduceerd. Deze kunnen worden opgesplitst in kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden.

Binnen het kwantitatieve onderzoek zijn de bekendste onderzoeksmethoden:

  • Survey onderzoek: Dit type onderzoek wordt vooral gebruikt in de sociale wetenschappen. Middels een vragenlijst wordt een grote groep respondenten bevraagd over hun opinie, houding of kennis ten aanzien van een bepaald thema. Meestal zijn de vragen in een enquête gesloten vragen met een meerkeuze antwoordmodel. Door middel van deze constructie kan een grote groep mensen bevraagd worden en de informatie die daarmee gegenereerd wordt toch makkelijk geaggrereerd worden. Vragen moeten zorgvuldig geformuleerd worden, zodat er maar één wijze is waarop de vragen en antwoorden te interpreteren zijn. De data worden geanalyseerd door middel van statische analyses, bijvoorbeeld met het programma SPSS. Zie paragraaf 3.4 voor een uitgebreide beschrijving van survey onderzoek.

  • Experimenteel onderzoek: Dit type onderzoek wordt zowel in de sociale wetenschappen als in de natuurwetenschappen gebruikt. In een experiment wordt het effect van X op Y gemeten. Met deze effectmeting probeer je een causaal verband te onderzoeken of te bewijzen. Een bewust opgezette experimentele situatie, die een situatie in het ‘echte leven’ nabootst, zorgt er voor dat er met variabelen gespeeld kan worden, en dat de invloed van één variabele op een andere variabele geïsoleerd kan worden van andere (omgevings)factoren. Experimenteel onderzoek kan fysiek worden uitgevoerd – met proefpersonen (in de sociale wetenschappen) of tastbare materie (in de natuurwetenschappen) – maar kan ook worden uitgevoerd door gebruik te maken van een model. De variabelen worden dan gemodelleerd in een programma dat daarvoor geschikt is. Als onderzoeker kun je de variabelen aanpassen en de verschillende uitkomsten analyseren.

  • Secundaire analyse: Hierbij wordt gebruik gemaakt van al bestaande datasets, die dan door de onderzoeker gebruikt kunnen worden als input voor statistische analyses of voor een model. Het voordeel is dat het een stuk makkelijker en goedkoper is om bestaande data te gebruiken, het nadeel is dat de data lang niet altijd precies is wat je zoekt en datasets moeilijk met elkaar te vergelijken zijn, omdat ze vaak niet hetzelfde gebied beslaan of een verschillend aggregatieniveau hebben.

Binnen het kwalitatieve onderzoek zijn de bekendste onderzoeksmethoden:

  • Observatie: Hierbij worden de gedragingen van een kleine groep personen systematisch geobserveerd en (meestal) gecodeerd (ondergebracht in een bepaalde categorie), om bepaalde patronen te ontdekken. Er wordt alleen gelet op gedragingen die van belang zijn voor het onderzoek.

  • Interview: Interviews worden afgenomen door de onderzoeker om inzicht te krijgen in de opinies of beweegredenen van de geïnterviewde. Er wordt normaal gesproken van te voren een vragenlijst of topiclijst (geen uitgeschreven vragen, maar een lijst met onderwerpen die worden besproken in het interview) opgesteld om grofweg hetzelfde interview af te kunnen nemen bij verschillende mensen. Op deze manier kun je verschillende perspectieven op een bepaald onderwerp boven water te krijgen. Soms wordt ook gebruik gemaakt van codering, om antwoorden in bepaalde categorieën te kunnen onderbrengen. Zie paragraaf 3.5 voor een uitgebreide beschrijving van onderzoek doen door middel van interviews.

  • Literatuuronderzoek: Voor literatuuronderzoek onderzoek je bestaande literatuur over het onderwerp van je onderzoek. Bronnen voor literatuuronderzoek zijn boeken, wetenschappelijke artikelen, krantenartikelen, beleidsdocumenten en het internet. Literatuuronderzoek is een onderdeel van ieder onderzoek, om meer te leren over je onderwerp, je onderzoek af te bakenen, en voor gebruik in je theoretische kader. In sommige studies wordt literatuuronderzoek echter ook als onderzoeksmethode voor de beantwoording van de deelvragen gebruikt.

  • Case study: Een case study is niet één onderzoeksmethode, maar is een wijze van onderzoek doen waarin verschillende onderzoeksmethoden kunnen samenkomen. Wat een case study onderzoek karakteriseert is dat een onderzoeksvraag of hypothese wordt onderzocht in een specifieke situatie: de case. Een case kan een groep personen, een gebied, of een sector zijn, maar moet duidelijk afgebakend zijn. Een vergelijkend case study onderzoek, waarin 2 of meer case studies met elkaar vergeleken worden, is ook een mogelijkheid.

Hoe maak je een opzet en een inhoudsopgave?

In je onderzoeksvoorstel presenteer je ook een globale opzet van je scriptie. Je moet dus al nadenken over de structuur van je scriptie, en hoe je onderzoek een kop en een staart krijgt. Er zijn verschillende typen onderzoek, en daarmee ook verschillende mogelijkheden voor de opzet van je scriptie.

Een gebruikelijke opzet voor een scriptie, en veel andere geschreven stukken, is:

  • Titelpagina

  • Voorwoord

  • Inhoudsopgave

  • Overzicht van figuren, tabellen, afkortingen

  • Samenvatting

  • Inleiding

  • Probleemstelling / onderzoeksvragen / hypothese

  • Theoretisch kader

  • Onderzoeksmethoden

  • Resultaten

  • Analyse / interpretatie van resultaten

  • Discussie

  • Conclusie

  • Aanbevelingen

  • Literatuurlijst

  • Bijlagen

Afhankelijk van het doel van je onderzoek en de omvang van je onderzoeksvragen behandel je de verschillende onderdelen wel of niet, of in een andere volgorde. Ook kan een bepaald onderdeel van je scriptie meerdere hoofdstukken omvatten in plaats van slechts één (je resultaten presenteren in verschillende hoofdstukken, bijvoorbeeld aan de hand van je deelvragen), of kunnen verschillende onderdelen juist samen één hoofdstuk vormen (veel voorkomend is een samenvoeging van de discussie en conclusie in één hoofdstuk).

Vaak wordt verwacht dat je je inhoudsopgave geannoteerd presenteert. Dit betekent dat je ook de nummering van je hoofdstukken, en eventuele paragrafen, al presenteert (zie volgende pagina voor een voorbeeld).

Een bekend model om je scriptie op te bouwen is het zandlopermodel. Dit model volgt de vorm van een zandloper: breed-smal-breed. In de context van onderzoek wordt daarmee bedoeld: algemeen-specifiek-algemeen. Schrijven volgens het zandlopermodel betekent dus dat je breed begint bij de beschrijving van je onderwerp in je inleiding, naar het smallere deel met je onderzoeksvragen en resultaten toewerkt, en van daaruit weer breed uitwaaiert als je je resultaten in een bredere context plaatst in je analyse, discussie en conclusie.

Hoe maak je een tijdsplanning?

Een belangrijk onderdeel van je onderzoeksvoorstel is je tijdsplanning. Hierin geef je in grote lijnen aan wat je wanneer gaat doen, wanneer je conceptversies van (bepaalde delen van) je scriptie instuurt, wanneer je afspreekt met je begeleider, en natuurlijk wanneer je van plan bent je afstudeeronderzoek af te ronden en je scriptie in te leveren. Het is uiteraard moeilijk om aan het begin van je afstudeeronderzoek in te schatten hoeveel tijd je nodig gaat hebben voor verschillende onderdelen. De tijdsplanning die je maakt voor je onderzoeksvoorstel is dan ook geen vast gegeven, maar is bedoeld als richtlijn, zodat jij en je begeleider kunnen bijhouden in hoeverre je nog op schema ligt en actie kunnen ondernemen als dat niet het geval is. Je tijdsplanning kun je gaandeweg dus ook bijstellen zo nodig.

Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?

Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?


Begeleiding

Op het moment dat je besluit je scriptie te gaan schrijven en op zoek gaat naar een geschikt onderwerp is het ook tijd om een begeleider te benaderen. De rol van een begeleider verschilt per onderwijsinstelling en vakgroep, en natuurlijk per persoon, maar er zijn een aantal algemene taken. Je begeleider is de docent die gedurende je afstudeerproces in de gaten houdt hoe je het doet, op een aantal momenten feedback geeft op de teksten die je geschreven hebt en je uiteindelijk beoordeelt.

Je spreekt een aantal regels met je begeleider af, zoals hoe vaak je je begeleider spreekt, wanneer jullie inlevermomenten afspreken, en wanneer je de eindversie van je scriptie inlevert. Bespreek je planning en je plannen met je begeleider en bekijk samen of deze realistisch zijn. Maak afspraken en plan inlevermomenten aan de hand van je planning.

Bespreek hoeveel en wat voor soort begeleiding je denkt nodig te hebben. Wil je graag tussentijds feedback op de tekst die je al geschreven hebt? Heb je iemand nodig die je af en toe even aanspoort? Leer van je eerdere ervaringen met papers schrijven en laat je begeleider weten wat je sterke en zwakke punten zijn, zodat je begeleider weet waar hij/zij aan toe is en een stok achter de deur kan zijn voor jou.

Geef tijdig aan als iets niet lukt of niet lekker loopt. Je begeleider is er ook om je te helpen in moeilijke tijden of als je bepaalde ideeën wilt doorspreken met iemand. Het is echter wel jouw verantwoordelijkheid om aan de bel te trekken.

Zoek hulp als je er niet uitkomt met je begeleider. Het kan zijn dat het niet zo botert tussen jou en je begeleider. Vervelend, want dit is de persoon bij wie je terecht zou moeten kunnen bij problemen, maar ook degene die je werk zal beoordelen. Probeer problemen rustig uit te spreken en te overwinnen. Als dit niet lukt, zoek dan contact met een andere docent (je studiebegeleider, de coördinator, of een vertrouwenspersoon). Je kunt je problemen met deze persoon bespreken en uitzoeken of er een oplossing mogelijk is.

Planning, motivatie en concentratie

Je afstudeeronderzoek is een groot en langdurig proces. Veel studenten vinden het daarom moeilijk een realistische tijdsplanning te maken, zowel op macro-niveau (planning van afstudeeronderzoek van een aantal maanden) als op micro-niveau (planning van een dag, of een week). Toch werkt het maken van een planning eigenlijk altijd volgens hetzelfde principe:

  • Doelen stellen: scriptie schrijven

  • Subdoelen stellen: hoofdstuk 3 van scriptie schrijven

  • Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling: hoofdstuk 3 inleveren op 11 mei

  • Concrete taken koppelen aan subdoelen:

    • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen

    • Artikel Y lezen

    • Conceptueel model tekenen

    • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven

  • Taken koppelen aan tijdsbesteding:

  • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen 2 uur

  • Artikel Y lezen 1 uur

  • Conceptueel model tekenen 1 uur

  • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven 3 uur

  • Taken in een lange termijn planning zetten: taken in agenda inplannen, daarbij aangevend op welke dag je de taak gaat uitvoeren en hoeveel tijd je daarvoor verwacht nodig te hebben

  • Pagina 76-88 lezen 1 uur

  • Pagina 89-101 lezen 1 uur

  • Taken opdelen in praktische actiepunten: voor taak ‘Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen’:

  • Actiepunten per uur inplannen: een planning per uur geeft zo duidelijk mogelijk aan wat je op een dag moet doen

  • Actiepunten uitvoeren

Ook al bestaat een werkdag officieel uit acht uur, de meeste mensen kunnen maar rond de vijf uur per dag effectief werken. Bekijk op welke momenten van de dag jij het beste presteert en plan je werk rondom dat moment. Probeer voor voldoende, maar niet teveel, afwisseling te zorgen. De hele dag artikelen lezen is erg vermoeiend, maar vijf taken in vijf uur plannen zorgt weer voor teveel chaos. Probeer een balans te vinden, en zoek vooral uit wat voor jou werkt.

Een van de grootste problemen waar studenten tijdens hun studietijd, en vooral tijdens het afstuderen, tegenaan lopen is het uitstellen van taken. Uitstelgedrag leidt tot tijdnood, stress, schuldgevoelens en onzekerheid. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot het uitstellen van taken, zoals een slechte planning, concentratieproblemen, persoonlijke problemen, onrealistische verwachtingen en perfectionisme. Bij serieuze problemen is het zaak contact op te nemen met je begeleider om deze problemen te bespreken en op zoek te gaan naar een oplossing. In de meeste gevallen is het echt meer een combinatie van ‘zoveel te doen, zo weinig tijd’ en teveel afleiding. Probeer je eigen uitstelgedrag te identificeren, zodat je je eigen gedrag leert herkennen. Toch is het belangrijkst om te leren hoe je discpline opbrengt, zodat je minder tijd verspilt en aan de slag gaat op het moment dat het moet.

Zoek een werkritme en werkplek die bij je passen. Vraag na of er een kamer of andere plek beschikbaar is binnen je vakgroep om (een aantal dagen per week) aan je scriptie te werken. De bibliotheek is natuurlijk een voor de hand liggende keuze, maar als je behoefte hebt aan wat afwisseling, probeer vooral ook eens een rustig café, in de trein, of gewoon thuis te werken.

Probeer concentratieverlies bij jezelf te herkennen en te onderzoeken wat de oorzaak is. Staat je Facebook de hele dag open in een browser? Is je bureau een zootje? Komt je huisgenoot ieder uur binnenlopen voor een kopje thee? Probeer de zaken die voor jou afleiding veroorzaken tot een minimum te beperken. Zet je telefoon op stil, de tv uit en spreek met jezelf af om slechts een aantal keren per dag je e-mail en Facebook te checken. Ga in de bibliotheek werken als het in huis te druk is of als de spullen in je kamer je teveel afleiden.

Zorg dat je gezond eet en genoeg beweegt. De hele dag achter je computer zitten met een pot snoep naast je, of niet genoeg tijd nemen om gezond eten te bereiden en maar weer een pizza in de oven te schuiven gaan op den duur hun tol eisen. Voedsel met veel suiker of snelle koolhydraten geven je direct een oppepper, maar zorgen daarna voor een dip of sufheid. Gezond eten en voldoende beweging zijn van groot belang voor een goede concentratie, en vormen daarnaast een prima afwisseling op je werk. Ga in de lunchpauze even de keuken in om jezelf te belonen met iets vers en gezonds, en ga een blokje om of maak een fietstochtje tussen je taken door voor wat ontspanning en inspanning.

Pas op voor RSI. Tijdens je afstudeeronderzoek breng je waarschijnlijk veel tijd achter je computer door. Zorg voor een goede stoel en bureau, sluit een externe muis en toetsenbord op je laptop aan en neem voldoende micro-pauzes. Doe ieder uur 5 minuten een dansje, strek je vingers, handen en armen, of leer jongleren!

Succes met afstuderen!

Afstudeeronderzoek en stageverslag maken: vragen en antwoorden

Afstudeeronderzoek en stageverslag maken: vragen en antwoorden

Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?

Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?


Een onderzoeksvoorstel bestaat uit een aantal onderdelen. In de meeste gevallen geef je in je onderzoeksvoorstel een eerste overzicht van de literatuur over je onderwerp, uitmondend in een probleemstelling en onderzoeksvragen. Je hoofdvraag splits je op in een aantal deelvragen. Je geeft aan hoe je de onderzoeksvragen die je hebt voorgesteld denkt te gaan onderzoeken: je beschrijft je onderzoeksmethoden. Daarnaast presenteer je een globale inhoudsopgave: een indeling van de hoofdstukken waarin je de structuur van je scriptie aangeeft en de verschillende deelvragen behandelt. Ten slotte maak je een tijdsplanning, waarin je aangeeft welke werkzaamheden je wanneer gaat doen, wanneer je (deel)hoofdstukken af wilt hebben, en welke inlevermomenten je afspreekt.

  • Wat is de probleemstelling?
  • Wat zijn veel gebruikte onderzoeksmethoden?
  • Hoe maak ik een opzet en tijdsplanning voor mijn scriptie?

Wat is een probleemstelling en wat is het conceptueel model?

De belangrijkste overwegingen bij het formuleren van een probleemstelling is dat deze specifiek en relevant moet zijn. Om tot een specifieke probleemstelling te komen kun je je onderwerp afbakenen in termen van tijd, plaats en doelgroep (zie Box 1 voor een voorbeeld). Vragen zoals: “Wat is het probleem?”, “Waarom is dit een probleem?” en “Voor wie is dit belangrijk?” kunnen je helpen bij het formuleren van een relevante probleemstelling. Gebruik de 5 W’s en 1 H om vragen te formuleren die je helpen bij het specificeren van je probleemstelling: Wie? Wat? Waar? Waarom? Wanneer? Hoe?

Op het moment dat je je probleemstelling formuleert heb je al groot inzicht in de samenhang tussen verschillende concepten die van belang zijn binnen het onderwerp dat centraal staat in jouw afstudeeronderzoek. Voor de formulering van je hoofdvraag, deelvragen en eventuele hypothese kan het van pas komen om een conceptueel model op papier te zetten (zie Box 1 voor een voorbeeld). Een eerder gemaakte mindmap kan hierbij als input van pas komen. In een conceptueel model worden verschillende elementen en variabelen met elkaar in relatie gebracht. Een conceptueel model wordt dan ook wel een causaal relatieschema genoemd. In feite laat je zien welke relaties en welke causale verbanden je gaat onderzoeken en op welke vragen je antwoorden verwacht in je resultaten hoofdstuk. Je conceptueel model is de kapstok voor je theoretisch kader: het introduceert de begrippen die van belang zijn in je onderzoek, en die je later verder zult uitleggen en eventueel zult beschrijven aan de hand van bestaande theorieën.

Wat is een hoofdvraag en wat zijn deelvragen?

De hoofdvraag van een onderzoek is in feite de probleemstelling in vraagvorm, als die al niet in vraagvorm geponeerd is. In de meeste onderzoeken wordt de hoofdvraag opgesplitst in een aantal deelvragen, omdat het onderwerp meestal te groot is om op een duidelijke manier met één vraag te kunnen worden beantwoord. Goede deelvragen overlappen elkaar niet, zijn niet overbodig, maar schieten ook niet tekort: samen vormen ze een volledig geheel en passen ze perfect binnen de hoofdvraag.

Wat zijn typen onderzoek en onderzoeksmethoden?

Als je een specifieke en relevante probleemstelling, een goede hoofdvraag en passende deelvragen hebt geformuleerd is het tijd om uit te zoeken hoe je de vragen die je stelt in je onderzoek kunt gaan beantwoorden. Wat voor type onderzoek ga je uitvoeren? En welke onderzoeksmethoden passen daarbij?

Er bestaan verschillende typen onderzoek, grofweg op te splitsen in:

  • Beschrijvend onderzoek: beantwoordt vragen die beginnen met ‘hoeveel, hoe vaak, wie, wanneer, wat, waar, in welke mate’. Voor dit type onderzoek kunnen survey onderzoek, observatie of interviews als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

  • Exploratief onderzoek: beantwoordt vragen die beginnen met ‘waarom, waardoor, wat zijn de oorzaken/effecten van, welke factoren spelen een rol’. Voor dit type onderzoek kunnen experimenten of case studies als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

  • Toetsend onderzoek: toetst een hypothese; een nog niet bewezen stelling. Er wordt geprobeerd het causale verband tussen variabelen aan te tonen, waar een verband vermoed wordt of waar een theorie over bestaat. Voor dit type onderzoek kunnen experimenten, survey onderzoek en secundaire analyse als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

Verschillende onderzoeksmethoden zijn hierboven al geïntroduceerd. Deze kunnen worden opgesplitst in kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden.

Binnen het kwantitatieve onderzoek zijn de bekendste onderzoeksmethoden:

  • Survey onderzoek: Dit type onderzoek wordt vooral gebruikt in de sociale wetenschappen. Middels een vragenlijst wordt een grote groep respondenten bevraagd over hun opinie, houding of kennis ten aanzien van een bepaald thema. Meestal zijn de vragen in een enquête gesloten vragen met een meerkeuze antwoordmodel. Door middel van deze constructie kan een grote groep mensen bevraagd worden en de informatie die daarmee gegenereerd wordt toch makkelijk geaggrereerd worden. Vragen moeten zorgvuldig geformuleerd worden, zodat er maar één wijze is waarop de vragen en antwoorden te interpreteren zijn. De data worden geanalyseerd door middel van statische analyses, bijvoorbeeld met het programma SPSS. Zie paragraaf 3.4 voor een uitgebreide beschrijving van survey onderzoek.

  • Experimenteel onderzoek: Dit type onderzoek wordt zowel in de sociale wetenschappen als in de natuurwetenschappen gebruikt. In een experiment wordt het effect van X op Y gemeten. Met deze effectmeting probeer je een causaal verband te onderzoeken of te bewijzen. Een bewust opgezette experimentele situatie, die een situatie in het ‘echte leven’ nabootst, zorgt er voor dat er met variabelen gespeeld kan worden, en dat de invloed van één variabele op een andere variabele geïsoleerd kan worden van andere (omgevings)factoren. Experimenteel onderzoek kan fysiek worden uitgevoerd – met proefpersonen (in de sociale wetenschappen) of tastbare materie (in de natuurwetenschappen) – maar kan ook worden uitgevoerd door gebruik te maken van een model. De variabelen worden dan gemodelleerd in een programma dat daarvoor geschikt is. Als onderzoeker kun je de variabelen aanpassen en de verschillende uitkomsten analyseren.

  • Secundaire analyse: Hierbij wordt gebruik gemaakt van al bestaande datasets, die dan door de onderzoeker gebruikt kunnen worden als input voor statistische analyses of voor een model. Het voordeel is dat het een stuk makkelijker en goedkoper is om bestaande data te gebruiken, het nadeel is dat de data lang niet altijd precies is wat je zoekt en datasets moeilijk met elkaar te vergelijken zijn, omdat ze vaak niet hetzelfde gebied beslaan of een verschillend aggregatieniveau hebben.

Binnen het kwalitatieve onderzoek zijn de bekendste onderzoeksmethoden:

  • Observatie: Hierbij worden de gedragingen van een kleine groep personen systematisch geobserveerd en (meestal) gecodeerd (ondergebracht in een bepaalde categorie), om bepaalde patronen te ontdekken. Er wordt alleen gelet op gedragingen die van belang zijn voor het onderzoek.

  • Interview: Interviews worden afgenomen door de onderzoeker om inzicht te krijgen in de opinies of beweegredenen van de geïnterviewde. Er wordt normaal gesproken van te voren een vragenlijst of topiclijst (geen uitgeschreven vragen, maar een lijst met onderwerpen die worden besproken in het interview) opgesteld om grofweg hetzelfde interview af te kunnen nemen bij verschillende mensen. Op deze manier kun je verschillende perspectieven op een bepaald onderwerp boven water te krijgen. Soms wordt ook gebruik gemaakt van codering, om antwoorden in bepaalde categorieën te kunnen onderbrengen. Zie paragraaf 3.5 voor een uitgebreide beschrijving van onderzoek doen door middel van interviews.

  • Literatuuronderzoek: Voor literatuuronderzoek onderzoek je bestaande literatuur over het onderwerp van je onderzoek. Bronnen voor literatuuronderzoek zijn boeken, wetenschappelijke artikelen, krantenartikelen, beleidsdocumenten en het internet. Literatuuronderzoek is een onderdeel van ieder onderzoek, om meer te leren over je onderwerp, je onderzoek af te bakenen, en voor gebruik in je theoretische kader. In sommige studies wordt literatuuronderzoek echter ook als onderzoeksmethode voor de beantwoording van de deelvragen gebruikt.

  • Case study: Een case study is niet één onderzoeksmethode, maar is een wijze van onderzoek doen waarin verschillende onderzoeksmethoden kunnen samenkomen. Wat een case study onderzoek karakteriseert is dat een onderzoeksvraag of hypothese wordt onderzocht in een specifieke situatie: de case. Een case kan een groep personen, een gebied, of een sector zijn, maar moet duidelijk afgebakend zijn. Een vergelijkend case study onderzoek, waarin 2 of meer case studies met elkaar vergeleken worden, is ook een mogelijkheid.

Hoe maak je een opzet en een inhoudsopgave?

In je onderzoeksvoorstel presenteer je ook een globale opzet van je scriptie. Je moet dus al nadenken over de structuur van je scriptie, en hoe je onderzoek een kop en een staart krijgt. Er zijn verschillende typen onderzoek, en daarmee ook verschillende mogelijkheden voor de opzet van je scriptie.

Een gebruikelijke opzet voor een scriptie, en veel andere geschreven stukken, is:

  • Titelpagina

  • Voorwoord

  • Inhoudsopgave

  • Overzicht van figuren, tabellen, afkortingen

  • Samenvatting

  • Inleiding

  • Probleemstelling / onderzoeksvragen / hypothese

  • Theoretisch kader

  • Onderzoeksmethoden

  • Resultaten

  • Analyse / interpretatie van resultaten

  • Discussie

  • Conclusie

  • Aanbevelingen

  • Literatuurlijst

  • Bijlagen

Afhankelijk van het doel van je onderzoek en de omvang van je onderzoeksvragen behandel je de verschillende onderdelen wel of niet, of in een andere volgorde. Ook kan een bepaald onderdeel van je scriptie meerdere hoofdstukken omvatten in plaats van slechts één (je resultaten presenteren in verschillende hoofdstukken, bijvoorbeeld aan de hand van je deelvragen), of kunnen verschillende onderdelen juist samen één hoofdstuk vormen (veel voorkomend is een samenvoeging van de discussie en conclusie in één hoofdstuk).

Vaak wordt verwacht dat je je inhoudsopgave geannoteerd presenteert. Dit betekent dat je ook de nummering van je hoofdstukken, en eventuele paragrafen, al presenteert (zie volgende pagina voor een voorbeeld).

Een bekend model om je scriptie op te bouwen is het zandlopermodel. Dit model volgt de vorm van een zandloper: breed-smal-breed. In de context van onderzoek wordt daarmee bedoeld: algemeen-specifiek-algemeen. Schrijven volgens het zandlopermodel betekent dus dat je breed begint bij de beschrijving van je onderwerp in je inleiding, naar het smallere deel met je onderzoeksvragen en resultaten toewerkt, en van daaruit weer breed uitwaaiert als je je resultaten in een bredere context plaatst in je analyse, discussie en conclusie.

Hoe maak je een tijdsplanning?

Een belangrijk onderdeel van je onderzoeksvoorstel is je tijdsplanning. Hierin geef je in grote lijnen aan wat je wanneer gaat doen, wanneer je conceptversies van (bepaalde delen van) je scriptie instuurt, wanneer je afspreekt met je begeleider, en natuurlijk wanneer je van plan bent je afstudeeronderzoek af te ronden en je scriptie in te leveren. Het is uiteraard moeilijk om aan het begin van je afstudeeronderzoek in te schatten hoeveel tijd je nodig gaat hebben voor verschillende onderdelen. De tijdsplanning die je maakt voor je onderzoeksvoorstel is dan ook geen vast gegeven, maar is bedoeld als richtlijn, zodat jij en je begeleider kunnen bijhouden in hoeverre je nog op schema ligt en actie kunnen ondernemen als dat niet het geval is. Je tijdsplanning kun je gaandeweg dus ook bijstellen zo nodig.

Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?

Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?


Begeleiding

Op het moment dat je besluit je scriptie te gaan schrijven en op zoek gaat naar een geschikt onderwerp is het ook tijd om een begeleider te benaderen. De rol van een begeleider verschilt per onderwijsinstelling en vakgroep, en natuurlijk per persoon, maar er zijn een aantal algemene taken. Je begeleider is de docent die gedurende je afstudeerproces in de gaten houdt hoe je het doet, op een aantal momenten feedback geeft op de teksten die je geschreven hebt en je uiteindelijk beoordeelt.

Je spreekt een aantal regels met je begeleider af, zoals hoe vaak je je begeleider spreekt, wanneer jullie inlevermomenten afspreken, en wanneer je de eindversie van je scriptie inlevert. Bespreek je planning en je plannen met je begeleider en bekijk samen of deze realistisch zijn. Maak afspraken en plan inlevermomenten aan de hand van je planning.

Bespreek hoeveel en wat voor soort begeleiding je denkt nodig te hebben. Wil je graag tussentijds feedback op de tekst die je al geschreven hebt? Heb je iemand nodig die je af en toe even aanspoort? Leer van je eerdere ervaringen met papers schrijven en laat je begeleider weten wat je sterke en zwakke punten zijn, zodat je begeleider weet waar hij/zij aan toe is en een stok achter de deur kan zijn voor jou.

Geef tijdig aan als iets niet lukt of niet lekker loopt. Je begeleider is er ook om je te helpen in moeilijke tijden of als je bepaalde ideeën wilt doorspreken met iemand. Het is echter wel jouw verantwoordelijkheid om aan de bel te trekken.

Zoek hulp als je er niet uitkomt met je begeleider. Het kan zijn dat het niet zo botert tussen jou en je begeleider. Vervelend, want dit is de persoon bij wie je terecht zou moeten kunnen bij problemen, maar ook degene die je werk zal beoordelen. Probeer problemen rustig uit te spreken en te overwinnen. Als dit niet lukt, zoek dan contact met een andere docent (je studiebegeleider, de coördinator, of een vertrouwenspersoon). Je kunt je problemen met deze persoon bespreken en uitzoeken of er een oplossing mogelijk is.

Planning, motivatie en concentratie

Je afstudeeronderzoek is een groot en langdurig proces. Veel studenten vinden het daarom moeilijk een realistische tijdsplanning te maken, zowel op macro-niveau (planning van afstudeeronderzoek van een aantal maanden) als op micro-niveau (planning van een dag, of een week). Toch werkt het maken van een planning eigenlijk altijd volgens hetzelfde principe:

  • Doelen stellen: scriptie schrijven

  • Subdoelen stellen: hoofdstuk 3 van scriptie schrijven

  • Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling: hoofdstuk 3 inleveren op 11 mei

  • Concrete taken koppelen aan subdoelen:

    • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen

    • Artikel Y lezen

    • Conceptueel model tekenen

    • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven

  • Taken koppelen aan tijdsbesteding:

  • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen 2 uur

  • Artikel Y lezen 1 uur

  • Conceptueel model tekenen 1 uur

  • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven 3 uur

  • Taken in een lange termijn planning zetten: taken in agenda inplannen, daarbij aangevend op welke dag je de taak gaat uitvoeren en hoeveel tijd je daarvoor verwacht nodig te hebben

  • Pagina 76-88 lezen 1 uur

  • Pagina 89-101 lezen 1 uur

  • Taken opdelen in praktische actiepunten: voor taak ‘Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen’:

  • Actiepunten per uur inplannen: een planning per uur geeft zo duidelijk mogelijk aan wat je op een dag moet doen

  • Actiepunten uitvoeren

Ook al bestaat een werkdag officieel uit acht uur, de meeste mensen kunnen maar rond de vijf uur per dag effectief werken. Bekijk op welke momenten van de dag jij het beste presteert en plan je werk rondom dat moment. Probeer voor voldoende, maar niet teveel, afwisseling te zorgen. De hele dag artikelen lezen is erg vermoeiend, maar vijf taken in vijf uur plannen zorgt weer voor teveel chaos. Probeer een balans te vinden, en zoek vooral uit wat voor jou werkt.

Een van de grootste problemen waar studenten tijdens hun studietijd, en vooral tijdens het afstuderen, tegenaan lopen is het uitstellen van taken. Uitstelgedrag leidt tot tijdnood, stress, schuldgevoelens en onzekerheid. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot het uitstellen van taken, zoals een slechte planning, concentratieproblemen, persoonlijke problemen, onrealistische verwachtingen en perfectionisme. Bij serieuze problemen is het zaak contact op te nemen met je begeleider om deze problemen te bespreken en op zoek te gaan naar een oplossing. In de meeste gevallen is het echt meer een combinatie van ‘zoveel te doen, zo weinig tijd’ en teveel afleiding. Probeer je eigen uitstelgedrag te identificeren, zodat je je eigen gedrag leert herkennen. Toch is het belangrijkst om te leren hoe je discpline opbrengt, zodat je minder tijd verspilt en aan de slag gaat op het moment dat het moet.

Zoek een werkritme en werkplek die bij je passen. Vraag na of er een kamer of andere plek beschikbaar is binnen je vakgroep om (een aantal dagen per week) aan je scriptie te werken. De bibliotheek is natuurlijk een voor de hand liggende keuze, maar als je behoefte hebt aan wat afwisseling, probeer vooral ook eens een rustig café, in de trein, of gewoon thuis te werken.

Probeer concentratieverlies bij jezelf te herkennen en te onderzoeken wat de oorzaak is. Staat je Facebook de hele dag open in een browser? Is je bureau een zootje? Komt je huisgenoot ieder uur binnenlopen voor een kopje thee? Probeer de zaken die voor jou afleiding veroorzaken tot een minimum te beperken. Zet je telefoon op stil, de tv uit en spreek met jezelf af om slechts een aantal keren per dag je e-mail en Facebook te checken. Ga in de bibliotheek werken als het in huis te druk is of als de spullen in je kamer je teveel afleiden.

Zorg dat je gezond eet en genoeg beweegt. De hele dag achter je computer zitten met een pot snoep naast je, of niet genoeg tijd nemen om gezond eten te bereiden en maar weer een pizza in de oven te schuiven gaan op den duur hun tol eisen. Voedsel met veel suiker of snelle koolhydraten geven je direct een oppepper, maar zorgen daarna voor een dip of sufheid. Gezond eten en voldoende beweging zijn van groot belang voor een goede concentratie, en vormen daarnaast een prima afwisseling op je werk. Ga in de lunchpauze even de keuken in om jezelf te belonen met iets vers en gezonds, en ga een blokje om of maak een fietstochtje tussen je taken door voor wat ontspanning en inspanning.

Pas op voor RSI. Tijdens je afstudeeronderzoek breng je waarschijnlijk veel tijd achter je computer door. Zorg voor een goede stoel en bureau, sluit een externe muis en toetsenbord op je laptop aan en neem voldoende micro-pauzes. Doe ieder uur 5 minuten een dansje, strek je vingers, handen en armen, of leer jongleren!

Succes met afstuderen!

Hoe manage je tijd en maak je een studieplanning?

Hoe manage je tijd en maak je een studieplanning?

Timemanagement

In de jaren ’20 hadden ze het maar makkelijk. Geen TV, geen mobiele telefoons, geen computers en al helemaal geen internet. Goed, niet iedereen had de mogelijkheid om een studie te gaan doen, maar als je dan de kans kreeg om door te leren kon je dat in ieder geval doen zonder digitale afleiding. Dat is nu wel anders. Tijdens het studeren hebben veel studenten moeite om geconcentreerd te blijven tussen alle binnenkomende mailtjes, smsjes, tweets, status-updates en whats-apps. Als je een keer wel vijf minuten met rust gelaten wordt, moet je er natuurlijk zelf voor zorgen dat de anderen je niet vergeten. Daarnaast moet je ieder uur op nu.nl controleren of de wereld niet vergaan is zonder dat iemand jou iets verteld heeft, moet je verhalen van je huisgenoten aanhoren over hoe dronken ze gisteravond waren en belt je moeder iedere dag om te controleren of je wel goed eet en regelmatig je bed verschoont. Met al deze afleiding is het een hele klus nog voldoende tijd aan je studie te besteden en juist daarom is gedegen timemanagement van groot belang. Dit zorgt er namelijk niet alleen voor dat iedere taak een plek in jouw volle agenda krijgt, maar helpt je ook om al het andere wat jouw tijd en aandacht opeist op een goede manier te stroomlijnen.

Bij timemanagement draait het erom je doelstellingen helder te krijgen en om deze op een efficiënte manier te bereiken. Activiteiten die niets opleveren kun je schrappen. Door de activiteiten die er wel toe doen goed in te plannen en met zo min mogelijk afleiding uit te voeren, werk je efficiënter en effectiever. Hierdoor kun je uiteindelijk meer werk gedaan krijgen in minder tijd, wat betekent dat je beter voorbereid aan je tentamens begint, je extra-curriculaire activiteiten voor de studievereniging niet hoeven te blijven liggen en je misschien zelfs nog tijd overhoudt voor leuke dingen.

In dit hoofdstuk zul je stap voor stap werken aan het efficiënter maken van je tijdsbesteding. Het begint met het in kaart brengen van je huidige tijdsbesteding. Vervolgens bepaal je wat je doelstellingen zijn en kijk je hoe je het werk hiervoor het beste in kunt delen. Aan het einde van het hoofdstuk volgen nog een aantal tips.

Overzicht van je tijdsbesteding

Voordat je een planning kunt gaan maken is het belangrijk om eerst te weten hoeveel tijd je kwijt bent aan al je activiteiten. Door twee weken lang bij te houden wanneer je hoeveel tijd aan welke activiteiten besteedt, krijg je een beter beeld van het werk dat je doet. Je zult zien dat je bijvoorbeeld veel meer of minder tijd in je studie steekt dan je eigenlijk dacht. Deze informatie kun je gebruiken bij het maken van je planning. Het doel is om inzicht te krijgen in je dagindeling maar ook om een goed idee te krijgen van hoeveel werk je op één dag aankunt. Als je bij het bijhouden van je tijd merkt dat je niet meer dan vier uur per dag geconcentreerd kunt studeren heeft het ook geen zin om daarna in je planning een week lang iedere dag van 8.00 tot 23.00 uur in te ruimen voor studie. Door je concentratie te trainen (zie hoofdstuk Concentratie, 2.3) kun je het aantal studie-uren wel opbouwen. Maar doe dit geleidelijk.

Hoe ga je te werk?

Als je het goed wilt doen moet je vrij gedetailleerd bijhouden wanneer je wat doet. Dit hoeft natuurlijk niet op de minuut precies, maar dingen als pauzetijden en het aantal pagina’s dat je gelezen hebt wil je wel opschrijven. Het is daarom aan te raden om iedere activiteit direct bij te kunnen houden. Maak daarom een schema in je smartphone of op een kladblok dat je de hele dag bij je hebt, dan hoef je niet aan het einde van de dag schattingen te gaan maken.

Bij het ‘tijdschrijven’ gaat het niet alleen om de tijd die je in je studie steekt, maar ook om al het andere dat je doet. Het is belangrijk te weten hoeveel tijd je dagelijks kwijt bent aan noodzakelijke huishoudelijke taken zoals boodschappen doen, koken, de was doen. Dan weet je welke uren je vrij te besteden hebt. Door ook bij te houden hoeveel tijd in hobby’s, luieren en tv-kijken gaat zitten kun je zien waar er misschien wat te snijden valt.

Als voorbeeld hier een schema van een eerstejaars Politicologie student:





Maandag

Dinsdag

Woensdag

10.00-10.45 Opstaan/ontbijt

8.00-9.00 Opstaan/ontbijt

8.30-8.45 Opstaan

10.45-11.00 Naar Uni

9.00-9.15 Naar Uni

8.45-9.00 Naar Uni

11.00-12.00 Lezen artikel
Nationale politiek (8 blz.)

9.15-11.00 WG Pol. Wetenschap

9.00-11.00 WG Internat. Pol.

12.00-13.00 Lunch

11.00-11.45 Kletsen met
studiegenoten

11.00-11.15 Ontbijt

13.00-15.00 HC Internat. Pol.

11.45-12.30 Lezen Pol.
Wetenschap (6 blz.)

11.15-13.00 HC Nat. Pol.

15.00-15.30 Boodschappen

13.00-15.00 HC Internat. Pol.

13.00-13.45 Vergadering SPIL

15.30-18.45 PC-spelletje

15.00-17.00 HC Pol. Wetenschap

13.45-14.30 Lunch

18.45-20.00 Koken en eten

17.00-0.30 Eten en drinken bij
vrienden

14.30-17.00 WG Nat. Pol
voorbereiden (pauze 15.30-16.00)

20.00-22.40 Lezen boek Internat. Pol. (20 blz.) (pauze 21.00-21.20)

 

17.00-17.30 Boodschappen

22.40-23.45 TV kijken

 

17.30-19.00 Lezen Nat. Pol. (12 blz.)

  

19.00-20.00 Koken en eten

  

20.00-23.00 TV-kijken

Prioriteiten stellen

Als je veel te doen hebt, is het moeilijk zicht te krijgen op wat je eerst moet doen, wat even kan wachten en wat eigenlijk helemaal niet belangrijk is. Je bent snel geneigd alles te willen doen wat je tegenkomt, onafhankelijk van of het wel urgent of belangrijk is. Het is daarom van belang jezelf te dwingen van ieder actiepunt de afweging te maken of dit belangrijk genoeg is om gedaan te worden en of dit wel of niet urgent is (moet het nú gebeuren of kun je het verderop in je planning zetten). Het is belangrijk om dit mee te nemen bij het maken van een planning voor de lange termijn en ook bij het op je nemen van nieuwe taken. Zo kun je voorkomen dat je zinloos werk verzet en zorg je ervoor dat je de tijd die je werkt effectief besteedt.

Het planningsschema afgeleid van Steven Covey (zie hieronder) is een handig middel om je actiepunten in te delen in een de categorieën wel/niet urgent en wel/niet belangrijk.

 

URGENT

 

NIET URGENT

BELANGRIJK 

  • Dringende problemen

  • Tentamen volgende dag

 
  • Planning

  • Tentamen over 2 maanden

  

HART

 

NIET BELANGRIJK

  • Sommige telefoontjes

  • Onderbrekingen

 
  • TV kijken

  • Niet-verplichte stof lezen

Een actiepunt is een zo klein mogelijke handeling. ‘Literatuur Psychodiagnostiek lezen’ is geen actiepunt, maar ‘Pagina 148-175 uit Psychologische Diagnostiek in de Gezondheidszorg lezen’ is wel een concreet actiepunt. Je moet proberen alle dingen die je moet doen in zo klein mogelijke stukjes op te delen en die op een to-do-list te plaatsen. Deze actiepuntjes deel je vervolgens in naar urgentie en belang. Het schema van Covey biedt hiervoor verschillende kwadranten. Deze worden hieronder kort omschreven.

I. Quadrant of Necessity

Alle actiepunten die én belangrijk én urgent zijn komen in de box linksboven. Deze punten kan je het beste meteen (of zo snel mogelijk) doen. Het gaat hier om dingen als het afmaken van een verplichte opdracht waarvoor deze week een deadline is, of het voorbereiden van een presentatie van morgen.

II. Quadrant of Quality & Personal Leadership

De actiepunten die wel belangrijk zijn, maar niet urgent, komen in de box rechtsboven. Deze punten moeten wel gebeuren, maar kunnen ook enkele dagen wachten. Denk hierbij aan het lezen van literatuur voor een tentamen van over 6 weken. Je kan deze actiepunten het beste inplannen. (bijvoorbeeld: ik ga maandagmiddag van 14.00u. tot 15.00u. die pagina’s uit dat boek doorlezen.) Het is wel belangrijk dat je dat dan ook echt doet. Punten in deze box die niet op de geplande tijd gedaan worden, worden waarschijnlijk daarna vanzelf urgent, en verschuiven dan naar de box ‘necessity’.

III. Quadrant of Deception

Alle actiepuntjes die wel urgent zijn, maar niet zo belangrijk komen in de box linksonder. Deze punten kan je het beste vermijden. Als deze punten wel gedaan moeten worden maar niet belangrijk genoeg zijn om jouw tijd in te steken kun je ze uitbesteden. Je kunt hier bijvoorbeeld denken aan het doen van de beschimmelde afwas van je huisgenoot, die al wekenlang in de weg staat in de keuken.

IV. Quadrant of Waste

De actiepunten die niet belangrijk en niet urgent zijn, zet je in de box rechtsonder. Dit is de prullenbak. Probeer zo min mogelijk van deze punten te doen! Dingen die in deze box zouden kunnen vallen zijn bijvoorbeeld het op kleur sorteren van de pennen op je kamer, het kijken naar tv-shows die je niet wilt zien of het lezen van literatuur die niet verplicht is.

Het hart

Natuurlijk hoef je je niet altijd te beperken tot dingen die belangrijk en/of urgent zijn. Er zijn ook een hoop dingen die je gewoon leuk vindt om te doen, waar je energie uithaalt. Die dingen moet je ook vooral doen! Vandaar dat het hartje in het schema staat. Let er wel op welke dingen je daar in stopt, maar blijf vooral dingen doen die je leuk vindt.

Stap 1: Doelen stellen

  • Bij het maken van een planning is het belangrijk om groot te beginnen.
  • Het beste vraag je jezelf aan het begin van het semester of zelfs aan het begin van het jaar welke doelen je dat semester/jaar wilt behalen. Dit kunnen studiegerelateerde doelen zijn maar ook persoonlijke of zakelijke doelen zoals Spaans leren of een congres voor je studievereniging organiseren.
  • Het gaat hier om grotere lange termijndoelen, maar dit betekent niet dat je niet specifiek hoeft te zijn; dat je dit jaar zestigstudiepunten wilt halen is niet specifiek genoeg, dat je alle verplichte vakken uit het eerste jaar wilt behalen is dat wel. Dan kun je namelijk herleiden welke taken onder dit doel vallen.

Stap 2: Subdoelen afleiden

  • Na het stellen van deze algemene doelen is het belangrijk deze stap voor stap af te bouwen naar een
  • concrete tijdsplanning. Hier begin je mee door subdoelen te formuleren. Als je alle verplichte vakken wilt halen is dit makkelijk te doen door al deze vakken op een rij te zetten. Voor Spaans leren zou dit met een cursus Spaans te voltooien kunnen zijn.

Voorbeeld (voor het eerste doel):

  1. Tentamen Inleiding in de Psychologie halen
  2. Tentamen Biologische Psychologie halen
  3. Tentamen Psychodiagnostiek halen
  4. Tentamen Groepsdynamica halen
  5. …  

Stap 3: Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling

  • Deze subdoelen zijn vaak gemakkelijk in een tijdschema te zetten, omdat je bijvoorbeeld voor ieder vak de tentamendatum kunt opzoeken, je weet dan hoe lang je hebt om dat subdoel te voltooien.

Voorbeeld:

  1. Tentamen Inleiding in de Psychologie 21 december
  2. Tentamen Biologische Psychologie 21 December
  3. Tentamen Psychodiagnostiek 8 Januari
  4. Tentamen Groepsdynamica 29 Mei
  5. …  

Stap 4: Concrete taken aan de subdoelen koppelen

  • Hier ga je nog een stap verder door te bepalen hoeveel werk ieder subdoel met zich meebrengt.
  • Hiervoor kun je taken opstellen die nodig zijn voor het behalen van het subdoel, zoals het lezen van de literatuur en het volgen van colleges.

Voorbeeld (voor subdoel ‘Inleiding Psychologie’):

  1. Lezen Psychology (Gray), hoofdstukken 1-9 en 11
  2. Lezen Artikel The Psychology of Folk Psychology (Goldman)
  3. Lezen Artikel Positive Psychology: An Introduction (Seligman)
  4. Colleges volgen
  5. Samenvattingen van JoHo leren

Stap 5: Taken koppelen aan een tijdsbesteding

  • Voor de geformuleerde taken is het belangrijk om een inschatting te maken van hoeveel uren je daar aan kwijt zult zijn. Als je nog nooit een vergelijkbare taak hebt uitgevoerd wees dan vooral ruim in hetmaken van je planning. Voor vakken kun je het wettelijke voorschrift aanhouden dat ieder studiepunt staat voor 28 uur. Gedurende je studie zul je zelf ervaren of jij hier onder of boven zit

Voorbeeld:

  1. Psychology (Gray), hoofdstukken 1-9 en 11 100 uur
  2. The Psychology of Folk Psychology (Goldman) 8 uur
  3. Positive Psychology: An Introduction (Seligman) 6 uur
  4. Colleges 80 uur
  5. Samenvattingen 20 uur

Stap 6: Taken in een lange termijn tijdsplanning zetten

  • Als je weet hoeveel uur je per taak nodig hebt weet je ook hoeveel tijd je nodig zult hebben om al je doelen van de komende periode te behalen. Je kunt dan beginnen met het maken van een tijdsplanning. Probeer hierbij per week aan te geven welke verplichte studieactiviteiten je hebt, welkeo overige activiteiten er zijn en hoeveel tijd je zelfstandig zult moeten werken om aan het einde van het semester al je taken voltooid te hebben (zie de tabel hieronder). In de rechterkolom van het schema zet je de optelsom van alle uren dat je die week bezig zult zijn met je studie, werk en hobby’s. Je kunt ervoor kiezen om alleen de doordeweekse uren weer te geven of om het weekend erbij te nemen. Je kunt eventueel ook vrijetijdsbesteding buiten de berekening laten. Het belangrijkste is dat hier een getal komt te staan dat jou het beste overzicht geeft van hoe hard je die week moet werken en of dit voor jou haalbaar is.
  • Als je tot de conclusie komt dat dit niet haalbaar is zul je terug moeten naar stap 1 en daar één of meerdere doelen schrappen zodat je wel uitkomt met je tijd. Je kunt ook besluiten om te snijden in je vrije tijd of om minder tijd aan een bepaald doel te besteden. Wees hier echter voorzichtig mee
  • Ontspanning heb je nodig om energie te krijgen voor de uren dat je aan het werk bent en bij de vorige stappen heb je met goede redenen bepaald dat dit (sub)doel zoveel uur waard is. Als je nu gaat snijden loop je het risico dat je met half werk niet al je doelen zult halen. Je bent dan uiteindelijk voor niets aan het werk geweest. Inzetten op een minder ambitieuze maar wel haalbare doelstelling kan er voor zorgen dat je uiteindelijk meer bereikt dan wanneer je jezelf overschat.

Stap 7: Actiepunten formuleren

  • Het schema dat je nu gemaakt hebt is nog niet bruikbaar om direct mee aan de slag te gaan. Je weet nu wel dat je in week 29 tien uur aan zelfstudie voor het vak Inleiding Psychologie moet besteden.
  • Maar wat je in deze tien uur moet doen en wanneer je deze gaat besteden is nog niet duidelijk. Om dit duidelijk te maken moet je voor de laatste keer de taak waaraan je wilt werken een stapje kleiner maken. Het is nu de bedoeling om concrete actiepunten te formuleren waar je direct mee aan de slag kunt en die in één keer te behappen zijn. Het lezen van het boek wordt dan dus het lezen van een aantal pagina’s.

Voorbeeld (voor taak ‘lezen Psychology (Gray)’):

  1. Pagina 1 – 35 lezen 3 uur
  2. Pagina 36 – 68 lezen 3 uur
  3. Pagina 69 – 103 lezen 3 uur

Stap 8: Actiepunten per uur inplannen

  • De urenplanning is een zo compleet mogelijk overzicht van alles wat je in die week moet doen. Het is eigenlijk je agenda, maar er staan niet alleen afspraken met anderen in, maar vooral ook de afspraken die je met jezelf hebt gemaakt. Denk hierbij ook aan het inplannen van rustmomenten. Het is natuurlijk belangrijk dat alle uren uit je lange termijn tijdsplanning in je urenplanning terugkomen, maar ga niet van 9.00 tot 20.00 uur non-stop zelfstudie inplannen. In de praktijk zul je merken dat je niet zo lang geconcentreerd kunt blijven en dat je op een gegeven moment bovendien enorme honger krijgt. Plan gerust een half uur of een uur voor je lunch in waarin je ook gedachten van het studeren af kunt halen.
  • Als je het niet prettig vindt om de hele dag alleen maar in de boeken te zitten kun je hier ook op in spelen door het studeren in je planning af te laten wisselen door bijvoorbeeld het behandelen van je mail of andere meer gevarieerde taken. Een handig middel voor het maken van deze planning is Google Agenda. Hier kun je al je taken in inplannen en tegelijk instellen dat je voor iedere taak een gratis herinnerings-smsje/appje krijgt.

Voorbeeld: maandag 3 september  

  • 09.00 Opstaan en Ontbijten
  • 10.00 Lezen Psychology pagina 1-35
  • 11.00 Lezen Psychology pagina 1-35
  • 12.00 Mails beantwoorden
  • 13.00 Lunch
  • 14.00 Lezen Psychology pagina 1-35
  • 15.00 Lezen Biological Psychology 1-42
  • 16.00 Lezen Biological Psychology 1-42
  • 17.00 Lezen Biological Psychology 1-42
  • 18.00 Eten
  • 20.00 Spaanse les
  • 22.00 Actiepuntjes Club Y

De praktijk

  • De planning maken is één ding, of en hoe je deze in de praktijk naleeft is een tweede. Zoals al eerder aangegeven zul je flexibel met je planning om moeten kunnen gaan. Er kan altijd iets tussenkomen wat je planning in de war schopt. Je moet dan zelf beoordelen of dit belangrijk genoeg is om van je plan af te wijken en als je dit doet zul je genoeg ruimte moeten hebben om dit op een later punt op te vangen. Je moet natuurlijk voorkomen dat je onder het mom van flexibiliteit je hele planning maar opzij schuift. Zeker in de eerste weken kan het daarom zinvol zijn om bij te houden wat je in de praktijk doet.
  • Door aan het einde van iedere dag naast je planning te zetten wat je daadwerkelijk gedaan hebt kun je goed beoordelen of je maatregelen moet nemen om overgeslagen studie-uren in te halen. Denk naar aanleiding van de uitkomst na over de manier waarop jij je tijd besteed hebt. Heb je planning goed gevolgd? Zo nee waarom niet? Kun je eventueel gemiste uren nog inhalen en lijkt het j  realistisch dat je dan wel netjes je planning volgt? Wat voor maatregelen kun je nemen en moet je misschien je planning aanpassen om je doelen te kunnen halen? Je kunt hierdoor ook tot de conclusie komen dat je je uren niet gehaald hebt omdat je de lat te hoog hebt gelegd; misschien is zes uur per dag in een studieboek turen simpelweg teveel gevraagd. Pas in dat geval je planning aan en schrap eventueel één van je hoofddoelen zodat je met een realistischere planning weer aan de slag kunt gaan.

 Het bijhouden van een to-do-list

  • Voor studenten die naast hun studie actief zijn in medezeggenschap, studentenverenigingen of andere organisaties zal een strakke weekplanning waarschijnlijk niet voldoende zijn om het overzicht te houden. Het is voor de uren die aan de extra-curriculaire activiteiten moet worden besteed namelijk niet aan het begin van de week al duidelijk op welk moment welk actiepunt moet worden uitgevoerd.
  • Je kunt natuurlijk wel een inschatting maken van hoeveel uur je die week kwijt zult zijn en aan de hand daarvan tijd inplannen. Om te bepalen wat je dan in die uren moet doen is het handig een overzichtelijke to-do-list bij te houden. Veel mensen doen dit door simpelweg onder elkaar te zetten wat er nog moet gebeuren, maar als deze lijst erg lang wordt kun je hierin het overzicht kwijtraken.
  • Hoe bepaald je dan welke punten belangrijk zijn en wanneer deze moeten gebeuren? Hiervoor komt het schema van Covey weer om de hoek kijken. Het schema zelf is wat onhandig door de week heen te gebruiken voor het bijhouden van actiepunten, maar met een to-do-list die wel op deze indeling is gebaseerd kun je makkelijk zien welke punten je als eerste moet doen. Maak daarom vier vakken op de lijst waar je je actiepunten opschrijft en deel je punten in naar belang en urgentie. Zet er ook bij wat de deadline van ieder punt is

De 13 wetten van effectief tijdsmanagement

Met de voorgaande tips kun je op een effectieve manier je studietijd inrichten. Hiernaast is het altijd makkelijk om de basiswetten in je achterhoofd te houden. Dit zijn dingen waar je bij de planning of de uitvoering daarvan rekening mee kunt houden om

Wet 1: Maak een to-do-Lijst

Zet alles wat je nog moet doen op deze lijst (maak hierbij gebruik van het Covey-schema aan het begin van dit hoofdstuk). Dit zorgt ervoor dat je het overzicht houdt en alles op tijd af kunt maken. Als je de helft van je lijst gedaan hebt maak je een nieuwe lijst, dit om chaos te voorkomen. Je kunt hierbij eventueel een (persoonlijke) deadline per actiepunt aangeven of de dag van tevoren en klein lijstje maken met de dingen die je de volgende dag in ieder geval afgerond wilt hebben. Zorg ervoor dat je tijd in je agenda overhoudt om losse punten van je to-do-list af te werken (houd hier dus rekening mee bij het maken van langetermijnplanning). Op een volle dag moet je niet verwachten aan je to-do-list toe te komen.

Wet 2: Plan tijd in voor brandjes

Houd er rekening mee dat je niet geheel vrij bent om je tijd zelf in te delen. Er kunnen altijd tijddelers zijn die invloed hebben op je dagindeling of er kan een brandje uitbreken. Zorg er dus voor dat je tijd overhoudt om deze brandjes te kunnen blussen en later alsnog op tijd je taak af kunt maken. Maar let op: niet ieder brandje is een brandje! Soms kun je het ook negeren of delegeren.

Wet 3: Ruim je bureau op

De tijd die je besteedt aan het zoeken naar papieren of je telefoon is verloren tijd. Als je zorgt voor een opgeruimd bureau hoef je hier geen aandacht aan te besteden. Een computer, telefoon, notitieblok en eventueel archiefmappen is alles wat je bureau nodig heeft. Doel van het opruimen is dat je alles wat belangrijk is weet te vinden, alle zooi van je bureau op de grond vegen is dus niet de oplossing. Papieren die je bij het opruimen tegenkomt en moet bewaren archiveer je, zorg dat je hier een systeem voor hebt.

Wet 4: Deel op in overzichtelijke stukken

Verdeel je maand in weken, je week in dagen en je dag in uren. Je grote project wordt zo langzaam veranderd in kleine, overzichtelijke actiepunten.

Wet 5: Stel deadlines voor jezelf

Leg jezelf die druk op om het af te krijgen. Zorg er wel voor dat je de deadlines instelt voor overzichtelijke stukken. Eén deadline instellen voor je hele scriptie zal je eerder enorme stress opleveren dan een beetje gezonde druk.

Wet 6: Doe het nu

Nare dingen zijn morgen nog steeds naar. Doe die actiepunten die je vervelend vindt dus zo snel mogelijk, anders blijft het als een donkere wolk boven je hoofd hangen.

Wet 7: Check je mail niet de hele dag

Lees je mail bijvoorbeeld twee keer per dag. Als je een bericht gelezen hebt doe er dan gelijk wat mee:

  • Beantwoord het.

  • Als dat niet in een keer kan, zet het dan op je to-do-list of markeer het als onbehandeld of ongelezen.

  • Als het louter informatie is, archiveer het dan in het daarvoor bestemde mapje.

Wet 8: Maak je werk af

Als je je continu laat afleiden krijg je nooit iets af. Maak eerst taak A af voor je aan taak B begint. Als je iets te binnen schiet dat moet gebeuren, zet dat dan op een to-do-list.

Wet 9: NEE!

Durf nee te zeggen. Zeker als er iemand naar je toekomt en je ergens mee bezig bent. Zeg dan gewoon: “ik ben nog even een kwartiertje bezig, daarna heb ik tijd voor je”. Er zijn weinig mensen die dat echt raar vinden en maakt jouw tijdsbesteding effectiever. Bedenk: een afspraak met jezelf is net zo belangrijk als met een ander.

Wet 10: Pas je aan je eigen ritme aan

Als je het beste in de ochtend kan werken, zorg dan dat je ’s ochtends tijd hebt voor de belangrijkste dingen. Als dat ’s avonds is, plan dan ’s avonds tijd in. Ga niet zinloze dingen doen op het moment dat jij je het fitst voelt.

Wet 11: Plan een vakantie

Plan een vakantie in waarbij je studieboeken en andere verplichtingen thuis blijven. Je zult merken dat je daarna efficiënter kunt werken.

Wet 12: 80/20 regel

Als je iets perfect wilt doen kost dit vaak veel tijd. In 20% van die tijd kun je vaak ook 80% van dat perfecte niveau halen. In de meeste gevallen voldoet dit niveau, de overige 80% van je tijd om het perfect te maken kun je dan beter ergens anders in steken.

Wet 13: Stel (lange termijn) doelen

Het is belangrijk te weten waar je het allemaal voor doet. Stel doelen die je op de lange termijn wilt bereiken en zorg ervoor dat je (meeste) actiepunten daar afgeleiden van zijn.

Tickets

  • Pas je aan je eigen ritme aan
  • Als je iets perfect wilt doen kost dit vaak veel tijd. In 20% van die tijd kun je vaak ook 80% van dat perfecte niveau halen.
  • Maak een to-do-Lijst
  • Stel (lange termijn) doelen
  • Plan tijd in voor brandjes
  • Ruim je bureau op
  • Stel deadlines voor jezelf
  • Deel op in overzichtelijke stukken
  • 'Doe het nu'
  • Stel deadlines voor jezelf
  • Check je mail/Apps niet de hele dag
  • Maak je werk af
  • Durf nee te zeggen
  • Stel (lange termijn) doelen
Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?

Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?

In de onderzoeksfase ga je je onderzoek in praktijk brengen door het veld in te gaan of op andere wijze empirisch onderzoek te doen.

  • Hoe maak je een onderzoeksontwerp?
  • Hoe verzamel je gegevens
  • Wat houdt data-analyse in?
  • Wat zijn voorbeelden van een kwantitatieve en een kwalitatieve onderzoeksmethode; een survey onderzoek en een interview?

Onderzoeksontwerp opstellen?

  • Na het kiezen voor een probleemstelling, onderzoeksvragen en bijpassende onderzoeksmethode(n) is het tijd om deze verder uit te werken: je moet je onderzoeksmethoden namelijk operationaliseren. Het is belangrijk om de begrippen die je gaat gebruiken in je onderzoek duidelijk te definiëren. Hierbij geef je zowel aan welke betekenis een begrip in de bredere literatuur heeft, maar laat je vooral zien welke definitie jij geeft aan het begrip, en ook wat buiten de scope van je onderzoek valt. Nadat je duidelijk hebt gemaakt wat jij verstaat onder de begrippen die je gebruikt, welke begrippen je wilt meten en welke relaties je onderzoekt, kun je de onderzoeksmethode verder uitwerken. In deze stap kijk je naar je conceptueel model en de begrippen die van belang zijn voor de beantwoording van je onderzoeksvragen, en ga je op zoek naar manieren om deze begrippen en de relaties tussen de begrippen daadwerkelijk te meten. Instrumenten die je hiervoor gebruikt zijn bijvoorbeeld de vragen in je vragenlijst, de topics voor je interviews of de experimentele variable in je experiment.
  • Het is belangrijk om op dit punt nog eens goed naar je onderzoeksvragen en uitgewerkte onderzoeksmethode(n) te kijken. Dit is namelijk het laatste moment waarop je nog iets in je ontwerp kunt veranderen; vanwege de tijd en moeite die je steekt in dataverzameling kun je dit niet zomaar opnieuw doen als je er later achter komt dat er fouten in je ontwerp zitten. Kijk nog eens goed of je uitgewerkte onderzoeksmethode de antwoorden kan genereren die je nodig hebt. Je kunt je onderzoeksmethode ook eens kritisch laten bekijken door een ander: laat je vragenlijst door een aantal testpersonen invullen, oefen je interviewvragen op je begeleider, een vriend(in) of huisgenoot, of maak testruns in je model.
  • Reflectie is in deze fase belangrijk. Dit is het laatste moment waarop je je probleemstelling kunt bijstellen. Om te toetsen of je onderzoeksontwerp voldoet, kun je jezelf de volgende drie vragen stellen:
  1. Past het onderzoeksontwerp bij de realiteit? Kun je middels het onderzoeksontwerp ook echt een antwoord geven op de vraag die centraal staat in je onderzoek?
  2. Past het onderzoeksontwerp bij het conceptueel model? Voldoet het onderzoeksontwerp aan de vragen die worden opgeworpen in het conceptueel model?
  3. Is het onderzoek praktisch uitvoerbaar? Zijn de middelen en technieken die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek voorhanden en beschikbaar voor de onderzoeker?

Data verzamelen?

  • De keuze voor de wijze van dataverzameling – je uitgewerkte onderzoeksmethode; het onderzoeksontwerp – hangt af van je onderzoeksvraag, de onderzoeksmethode(n) die je gebruikt en de tijd en middelen die je beschikbaar hebt. Voor de meeste onderzoeksmethoden zijn verschillende opties mogelijk: zo kan survey onderzoek schriftelijk, telefonisch, online of persoonlijk worden uitgevoerd, kan een interview telefonisch of persoonlijk worden afgenomen, en kan een experiment met proefpersonen, maar ook door middel van modelleren, worden uitgevoerd.
  • In de meeste onderzoeken is de eerste stap van dataverzameling literatuuronderzoek. Door middel van literatuuronderzoek krijg je een duidelijk beeld van het vakgebied en kun je je eigen onderzoek positioneren in het veld. Uit de literatuur kun je definities voor de begrippen die je gebruikt, aanknopingspunten voor fenomenen die je observeert of analyseert en bestaande data(sets) vinden.
  • Voor literatuuronderzoek kun je op verschillende plekken terecht:
    • Bibliotheek: voor informatie uit boeken, tijdschriften, kranten en wetenschappelijke journals.
    • Online zoekmachines: voor het vinden van wetenschappelijke publicaties kun je gebruikmaken van zoekmachines zoals Google Scholar, Scirus en Scopus.
    • Websites: voor informatie over en publicaties van organisaties, overheidsinstanties en bedrijven.
    • Databases: voor datasets, zowel online als in documenten of op CD-rom, zoals het CBS voor gegevens over Nederland, EuroStat voor gegevens over de Europese Unie en UNstat voor gegevens over andere landen of informatie op wereldniveau.
  • Op welke manier je ook gegevens verzamelt, het is belangrijk om de data die je genereert duidelijk op te slaan. Ontwikkel een manier om data consistent en duidelijk op te slaan, zodat je geen gegevens kwijt raakt en benodigde gegevens altijd snel en makkelijk kunt opzoeken.

Data analyseren?

  • Na het verzamelen van data, op basis van je onderzoeksontwerp, ga je de verzamelde data analyseren. Kwantitatieve data worden geanalyseerd door middel van statistische analyse, kwalitatieve data worden geanalyseerd door middel van een cyclus van redeneren en observeren.
  • Kwantitatieve data worden over het algemeen geanalyseerd in een programma dat speciaal voor statistische analyse ontwikkeld is, zoals SPSS. Er zijn verschillende statistische toetsen om te bepalen of je hypothese bevestigd of ontkracht wordt. Je kunt bepalen welke invloed variabelen op elkaar hebben en hoe sterk die invloed is. Je kunt kiezen of je een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen) wilt uitvoeren.
  • Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
  • Kwalitatieve data volgt een cyclus van redeneren en observeren. In het onderzoek staat een bepaalde vraag of hypothese centraal, die de zoektocht naar gegevens inspireert en beïnvloedt. Door middel van interviews, observatie en literatuuronderzoek worden data verzameld. Deze data vallen in twee categorieën: gegevens die de hypothese bevestigen, en gegevens die de hypothese ontkrachten. Vanuit observatie van gegevens kan de redenatie worden bijgesteld, totdat zich geen nieuwe inzichten meer voordoen en er een redenatie is die past bij de gevonden gegevens.

Wat is een voorbeeld van kwantitatief onderzoek, en wat is een Survey onderzoek?

  • Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van survey onderzoek omvat het ontwikkelen van een vragenlijst en codeboek, het bepalen van de populatie en het trekken van een representatieve steekproef.
  • Je bepaalt welke items van belang zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvragen en ontwikkelt vragen en stellingen omtrent deze items. Vragenlijsten moeten standaard zijn; de vragen en antwoorden moeten voor alle respondenten hetzelfde zijn, zodat je betrouwbare resultaten kunt genereren die gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele populatie. Een goede vragenlijst is leesbaar, helder, niet voor meer dan één uitleg vatbaar, compleet, neutraal, en niet te lang. De vragenlijst moet de vragen bevatten die meten wat je wilt weten, niet meer, maar ook niet minder.
  • Er zijn verschillende manieren om vragen te stellen of stellingen te poneren, en verschillende antwoordmodellen mogelijk. De verschillende soorten vraag- en antwoordmogelijkheden worden hier behandeld:
    • Enkelvoudig: “In welk jaar bent u geboren?” Het jaartal kan worden ingevuld.
    • Meervoudig: “In welke Nederlandse provincies heeft u gewoond?” Meerdere antwoorden mogelijk, alle antwoorden staan aangegeven.
    • Schaal: “Hoe tevreden bent u met uw huidige woonplaats?” Beantwoording van deze vraag vindt plaats middels een schaal. Deze kan bijvoorbeeld opgebouwd zijn aan de hand van rapportcijfers, van 1 (zeer ontevreden) tot 10 (zeer tevreden). Als de vraag als stelling wordt geponeerd – “Ik ben tevreden met mijn huidige woonplaats” – kan beantwoording plaatsvinden aan de hand van een Likertschaal, vaak bestaande uit een 5 punts interval schaal, zoals: helemaal mee eens – mee eens – neutraal – mee oneens – helemaal mee oneens.
    • Open antwoord: “Wat zijn volgens u de pluspunten van uw huidige woonplaats?” Door respondenten vrij in te vullen.
    • Half open antwoord: “Hoe heeft u uw huidige huis gevonden?” Hierbij zijn een aantal categorieën zeer waarschijnlijk voor het merendeel van de respondenten voldoende, zoals: via de woningstichting, via een makelaar, via een website, via kennissen / familie. Toch is het mogelijk dat de juiste categorie er voor een aantal respondenten niet bijstaat. Daarvoor kun je een laatste antwoordcategorie aanmaken, de restcategorie: anders, namelijk ...
  • Goede vragen zijn helder, enkelvoudig (bevatten maar één vraag), onafhankelijk, objectief en bevatten geen dubbele ontkenning. Goede antwoorden zijn herkenbaar, uitputtend (alle mogelijke antwoorden zijn aanwezig, of er is een restcategorie), uitsluitend (geen overlap in de antwoorden), meetbaar (de antwoorden kunnen numeriek verwerkt worden, zie hieronder) en in een logische volgorde geplaatst.
  • Schrijf altijd een introductietekst of –brief bij je vragenlijst, om het onderwerp en de context van je onderzoek toe te lichten. Zorg voor een nette en duidelijke lay-out om onduidelijkheden of irritaties bij respondenten te voorkomen.

Codeboek maken

  • Als je vragenlijst af is kun je een codeboek aanmaken. In een codeboek maak je een lijst, waarop je aangeeft hoe de gemeten kenmerken – de verschillende antwoordmogelijkheden op de vragen – worden omgezet in variabelen die je gebruikt in je kwantitatieve analyse. Je kent getallen toe aan de verschillende antwoordcategorieën, bijvoorbeeld:

Geslacht:

  • Vrouw: 0

  • Man: 1

Geboortejaar:

  • Getal kan worden ingevuld, bv. 1988

Provincies waarin respondent gewoond heeft:

  • Noord-Holland (N-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

  • Zuid-Holland (Z-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

  • Zeeland 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

  • etc.

Als bepaalde data ontbreekt, kun je ze een waarde geven die aangeeft dat ze ontbreken. Bijvoorbeeld 999, zoals hieronder in het codeboek te zien is bij het geboortejaar van respondent 3.

Open vragen kunnen niet voor kwantitatieve analyse worden gebruikt, ze kunnen enkel als kwalitatieve gegevens worden gebruikt in het onderzoek.

Een codeboek ziet er als volgt uit:







Respondent nummer

Geslacht

Geboortejaar

Provincies

N-H

Z-H

Zeeland

etc.

1

0

1956

0

1

1

 

2

0

1977

1

0

0

 

3

1

999

0

1

0

 

4

0

1985

1

0

1

 

5

1

1967

0

0

1

 

etc.

 

 

 

 

 

 

 

Vragenlijst uitzetten

  • Als je vragenlijst klaar is, is het tijd om je vragenlijst uit te zetten. Daarvoor moet je bepalen welke groep mensen je onderzoekt en hoe je een representatieve steekproef trekt uit deze groep. De populatie is de groep mensen over wie je met je onderzoek een uitspraak wil doen, zoals ‘HBO studenten’ of ‘vrouwen tussen de 25 en 35 jaar’. Je kunt niet iedereen uit deze groep bereiken, daarom stel je een steekproef samen.

Een goede steekproef – een steekproef die gegeneraliseerd kan worden naar de grotere populatie – voldoet aan een aantal regels:

  • De steekproef moet representatief zijn: de respondenten binnen de steekproef moeten een aantal kenmerken delen met de populatie. Afhankelijk van de populatie en onderzoeksvraag kunnen dit kenmerken als leeftijd, geslacht, woonplaats, en occupatie zijn
  • De steekproef moet willekeurig zijn. De steekproef moet aselect worden getrokken. Iedere persoon in de populatie moet een even grote kans hebben om in de steekproef te worden meegenomen.
  • De steekproef moet voldoende groot zijn. Om statistische analyses op de data te kunnen uitvoeren, moet de steekproef van een bepaalde grootte zijn. Hoe groot dat precies is, is echter moeilijk te bepalen.

Kwantitatief onderzoek

  • Als je kwantitatief onderzoek wilt doen geniet een aselect getrokken, representatieve steekproef de voorkeur. Aselect getrokken betekent dat de steekproef niet bewust geselecteerd is; het is een blinde steekproef waarbij iedereen in de populatie evenveel kans heeft om te worden getrokken. Dit kan op verschillende manieren.
  • Voor een aselecte steekproef kun je bijvoorbeeld uit databases (zoals ledenadministraties of de gemeentelijke basis administratie) iedere tiende persoon op de lijst in je onderzoek betrekken. Er zijn ook variaties, zoals de clustersteekproef, waarbij je bepaalde clusters (groepen) selecteert, zoals bijvoorbeeld ‘een klas van een HBO instelling’ als je populatie ‘HBO studenten’ is. Een andere optie is een gestratificeerde steekproef. Hierbij deel je je populatie op in logische deelpopulaties. Zo kun je de populatie ‘inwoners van Nederland’ opdelen in deelpopulaties per provincie: ‘inwoners van Noord-Holland’, ‘inwoners van Zuid-Holland’, etc. Deze deelpopulaties heten strata. Uit deze strata trek je dan een aselecte steekproef.

Gegevens verzamelen in codeboek

  • Voor het verzamelen van gegevens tijdens survey onderzoek worden de vragenlijsten uitgezet bij de deelnemers aan de steekproef. De verzamelde gegevens worden ingevuld in het codeboek.
  • Survey onderzoek kan op verschillende manieren worden afgenomen: via internet, telefonisch, op papier (per post of op straat), of per sms. De verschillende manieren hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Verdiep je in de verschillende mogelijkheden om te bekijken welke manier het beste bij jouw onderwerp en doelgroep past. Overwegingen die meespelen in deze beslissing zijn de beschikbare tijd, middelen en de verwachte respons.
  • Om te zorgen dat je resultaten generaliseerbaar zijn heb je een voldoende grote en representatieve steekproef nodig. Dit kan in geding komen door non-respons: uitval van respondenten. Houd van te voren rekening met uitval en zet dan ook meer vragenlijsten uit dan je minimaal nodig hebt.

Gegevens analyseren

  • In de data analyse fase van survey onderzoek worden de gegevens die verzameld zijn geanalyseerd. Dit gebeurt met een programma voor statistische analyse, zoals Excel of SPSS. Met deze programma’s kun je je gegevens analyseren en weergeven in grafieken en tabellen.
  • Je codeboek staat nu vol met getallen, wat kun je daar eigenlijk mee? Het is belangrijk om te weten dat er verschillende soorten waarden bestaan, en dat je niet met alle getallen kunt rekenen. Er zijn verschillende meetniveau’s, van laag naar hoog:
    • Nominaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën. Deze categorieën zijn discreet: er zit geen overlap tussen. Voorbeelden van nominale variabelen zijn geslacht (vrouw = 0, man = 1) of HBO instellingen (Inholland = 1, Fontys = 2, Saxion =3, etc.). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden, maar er kan niet mee gerekend worden.
    • Ordinaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën met een bepaalde rangorde. Een voorbeeld van ordinale variabelen is opleidingsniveau (mbo = 1, hbo = 2, wo = 3). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden en om de rangorde aan te geven. Er kan echter niet mee gerekend worden.
    • Interval: variabelen met een vaste interval tussen twee categorieën. De waarden zijn echter continu, elke waarde tussen twee categorieën kan voorkomen. Waarden worden dan ook ingedeeld in categorieën. Een voorbeeld is temperatuur in graden Celcius (18˚C, 19˚C, 20˚C). Een verschil met ratio waarden is dat een interval variabele geen natuurlijk nulpunt heeft en er dus niet gezegd kan worden dat iets ‘twee keer zoveel’ of ‘twee keer zo weinig’ is gebeurd. 20˚C is niet twee keer zo warm als 10˚C, omdat 0˚C geen natuurlijk nulpunt is maar als nulpunt is afgesproken.
    • Ratio: variabelen zijn numeriek, er kan mee gerekend worden. Voorbeelden zijn huizenwaarde in euro’s, of leeftijd in jaren.
  • Dichotome variabelen zijn variabelen waarin slechts twee antwoorden mogelijk zijn: ja of nee, man of vrouw. Vragen met meervoudige antwoorden worden verwerkt als dichotome variabelen: ja = 1, nee = 0 (zie de provincies in het voorbeeld van het codeboek). Deze variabelen worden ook wel dummy’s genoemd.
  • Er zijn twee manieren om je gegevens te analyseren: middels een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen).
  • Univariate analyses kun je op verschillende manieren weergeven:
    • Frequentieverdeling: hiermee geef je aan hoe vaak een categorie (een waarde) van een kenmerk voorkomt in relatie tot de gehele hoeveelheid respondenten.
    • Grafieken: in een grafiek kun je grafisch laten zien hoe vaak de categorieën (verschillende waarden) van een kenmerk voorkomen, in relatie tot elkaar en tot de gehele hoeveelheid respondenten.
    • Kengetallen: een samenvatting van kenmerken op grond van een bepaalde eigenschap, zoals het gemiddelde of de modus van de gegeven waarden.

Resultaten

  • Bivariate analyses kun je ook in een grafiek weergeven. Je zet dan de resultaten van twee kenmerken naast elkaar, om ze te kunnen vergelijken. Een voorbeeld is de vergelijking van het opleidingsniveau van mannen en vrouwen. Daarnaast kun je bivariate analyses weergeven in een kruistabel waarin één kenmerk tegen een ander kenmerk wordt afgezet; één kenmerk wordt in de eerste kolom en één kenmerk in de bovenste rij weergegeven.
  • Het is belangrijk om na te gaan wat de betrouwbaarheid en de validiteit van je resultaten zijn. De betrouwbaarheid kun je meten met een betrouwbaarheidsanalyse in SPSS. Om de validiteit van je onderzoek te bepalen vergelijk je de resultaten uit jouw steekproef met de kenmerken van de populatie. Deze moeten voldoende overeenkomen om de uitkomsten uit jouw onderzoek te generaliseren naar de gehele populatie. Het is van belang om te toetsen of de resultaten uit jouw onderzoek significant zijn: of ze in meer dan 95% van de gevallen overeenkomen met de realiteit, of in meer dan 95% van de gevallen waarin je een test herhaalt hetzelfde resultaat laten zien.
  • Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding

Wat is een voorbeeld kwalitatief onderzoek: Interview

  • Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van interviews omvat het ontwikkelen van een topiclijst en het selecteren van een steekproef.
  • Voor een interview bereid je over het algemeen geen gedetailleerde vragenlijst voor, maar stuur je het interview aan de hand van een topiclijst. Een topiclijst is een lijst met onderwerpen die je gebruikt om het interview te structureren en een logische volgorde van onderwerpen aan te houden tijdens het gesprek.
  • Om te bepalen wie je gaat interviewen voer je in de meeste gevallen een selecte steekproef uit. De resultaten gebruik je niet voor kwantitatieve analyse, dus een aselecte steekproef is niet vereist. Een aselecte steekproef dient daarnaast je doel niet: je doet een interview omdat je specifieke informatie en inzichten zoekt, niet om te generaliseren.

Er zijn verschillende manieren om een selecte steekproef te trekken:

  • Quotasteekproef: je krijgt een quotum mee waarin de hoeveelheid interviews met mensen met bepaalde kenmerken (man/vrouw, jong/oud, laag- of hoog-opgeleid) vastligt.
  • Zelfselectie: je zoekt mensen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (vrouw, tussen de 20 en 50 jaar, gezond) en verspreidt een uitnodiging waar mensen zich op eigen initiatief voor aan kunnen melden.
  • Doelgericht: je trekt een steekproef op basis van een bepaalde kenmerk (studenten communicatie aan een HBO instelling).
  • Toevallig: je vraagt aan toevallige voorbijgangers of ze mee willen werken aan een interview.
  • Sneeuwbalmethode: je vraagt mensen in je omgeving of zij iemand kennen binnen hun netwerk die voor jou interessant is om te interviewen, en vraagt na een interview of de respondent nog suggesties heeft voor andere interessante personen.

interviews afnemen

  • Als je interviews gaat afnemen zul je merken dat de voorbereiding, de interviews zelf en de uitwerking hiervan veel tijd kosten. Je zult dan ook geen grote groep mensen interviewen; 25 tot 30 interviews is al heel veel. Als je merkt dat je geen nieuwe informatie meer hoort in interviews kun je concluderen dat er een verzadigingspunt optreedt, en dat je voldoende interviews hebt afgenomen voor de beantwoording van je onderzoeksvragen.
  • Bereid je interview voldoende voor. Zorg dat je zelf duidelijkheid hebt over je vragen, zodat je tijdens het gesprek al je aandacht op je respondent kunt richten. Bouw je interview logisch op, met een begin, kern en einde. Begin met een introductie waarin je jezelf voorstelt, je onderzoek kort uitlegt, waarom je de respondent wilt spreken, wat er met de informatie gebeurt en hoe lang het interview ongeveer zal duren. Als je het interview wilt opnemen, vraag dan altijd van te voren toestemming. Daarna ga je over naar de kern van het interview, de vragen die je hebt opgesteld rondom het onderwerp van je onderzoek. Zorg dat je goed luistert en geen deel gaat nemen aan het gesprek; als onderzoeker moet je objectief blijven. Na het behandelen van de onderwerpen op je topiclijst werk je toe naar het einde van je interview. Je vat het interview samen om te verifiëren dat je de informatie goed begrepen hebt en zodat de respondent de mogelijkheid heeft voor eventuele nuancering of aanmerkingen. Je bedankt de respondent voor zijn/haar medewerking en stelt hem/haar op de hoogte van het vervolg van je onderzoek.
  • Tijdens een interview kan het zijn dat de respondent een andere kant op gaat met het gesprek dan jij in gedachten had. Ga hier flexibel, maar ook respectvol mee om; iemand neemt de tijd om jou iets uit te leggen. Luister naar het verhaal van de respondent, maar schroom ook niet om op een gegeven moment voorzichtig bij te sturen naar de onderwerpen die voor jou interessant zijn. Vraag door als je niet tevreden bent over een antwoord, maar zorg dat het niet vervelend wordt; zoek het midden tussen de twee.

Analyseren van kwalitatieve gegevens

  • Het analyseren van kwalitatieve gegevens steekt heel anders in elkaar dan analyse van kwantitatieve gegevens: je kent je data immers geen waarden toe, je kunt er niet mee rekenen en geen grafieken van maken. Toch is er wel een manier om op een gestructureerde manier de stukken tekst die je verzameld hebt te analyseren:
    • Lees de uitgewerkte interview verslagen door. Selecteer de relevante informatie voor je onderzoek en verdeel het in kleine fragmenten die je kunt samenvatten in één woord.
    • Omschrijf de kleine fragmenten in één woord (een code) om je resultaten te coderen. Deze code kun je in de kantlijn van het document zetten.
    • Maak een codeboek aan. Hierin zet je de codes in de eerste kolom en de verschillende interviews in de eerste rij van een tabel. Met dit codeboek verzamel je stukken tekst uit verschillende interviews die bij verschillende codes passen, zodat je een overzicht voor jezelf creëert van relevante gegevens.
    • Ga over tot het waarderen, sorteren en evalueren van de gegevens. Maak met behulp van de (meest voorkomende) codes een mindmap, diagram, codeboom of een schematisch overzicht met post-its. Kijk naar positieve en negatieve benoemingen van onderwerpen, naar wat oorzaak en wat gevolg is, en voor wie iets van belang is.
    • Breng je model, diagram of overzicht in verband met je onderzoeksvragen. Kun je hiermee antwoord op je vragen geven? Zo nee, welke aanvullende informatie heb je nodig en welke vragen moet je daarvoor stellen?
  • Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces, waarbij je soms terug moet gaan naar eerdere stappen en een aantal keer de cyclus van je onderzoeksproces doorloopt voor je tevreden bent over de resultaten. Dit heeft als voordeel dat je nieuwere informatie altijd naast al gevonden gegevens en de resultaten van je analyse legt en daardoor de betrouwbaarheid van de uitkomsten van je onderzoek vergroot.
Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?

Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?

Wat is de afrondingsfase van je scriptie of afstudeeronderzoek?

 

  • In de afrondingsfase schrijf je de laatste onderdelen van je scriptie, voeg je alle stukken tekst samen, zorg je dat de tekst lekker loop, en maak je de lay-out voor je scriptie.
  • De onderdelen van je scriptie die dan nog missen zijn: een titelpagina, voorwoord en een samenvatting.
  • Ook moeten je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen, je bronnen, literatuurlijst en bijlagen compleet zijn en netjes opgemaakt worden.

Titelpagina maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Specifieke richtlijnen voor de titelpagina verschillen vaak per universiteit en faculteit, dus vraag na wat de regels daarvoor zijn. Over het algemeen bestaat een titelpagina uit een pakkende titel, een ondertitel waarin wat meer over het onderwerp duidelijk wordt, je naam en studentnummer, de datum van inleveren, naam van je opleiding, faculteit en universiteit, en de naam van je begeleider(s) en/of opdrachtgever(s). Probeer een aansprekende titelpagina te maken, door middel van gebruik van een foto of kleurgebruik.

Voorwoord schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Het voorwoord is de plek voor persoonlijke bespiegelingen. Hier is ruimte voor wat informatie over jezelf en je studie. Ook kun je beschrijven hoe je afstudeerproces is verlopen en is er ruimte voor een dankwoord aan het adres van je begeleider(s), respondenten binnen je onderzoek en eventueel vrienden en familie.

Samenvatting schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • In een samenvatting presenteer je in 1 of 2 pagina’s je onderzoeksopzet, de belangrijkste resultaten en je conclusies. Het is belangrijk om hier aandacht aan te besteden, lezers zullen hun beslissingen om wel of niet verder te lezen vaak baseren op de kracht van de samenvatting.

Lay out maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Een andere belangrijke taak tijdens de afronding van je scriptie is het maken van een aansprekende, nette en consistente lay-out. Let hierbij op de opmaak en nummering van hoofdstukken en paragrafen en op consistentie in het gebruik van lettertype, lettergrootte, regelafstand en witregels. Daarnaast loop je nog eens je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen en je bronnen en literatuurlijst door om zeker te weten dat alles klopt.

Puntje op de i zetten van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • De allerlaatste stap voor het inleveren is het nogmaals doorlezen van je scriptie en de puntjes op de i zetten. Je kunt je scriptie eventueel ook nog door iemand anders laten doorlezen. Let goed op grammatica- en spelfouten, of zinnen lekker lopen en of de informatie duidelijk en compleet is.

Inleveren van je scriptie of afstudeeronderzoek?

  • Dan is eindelijk het magische moment aangebroken. Het moment waar je al maanden naar smacht. Je scriptie is af en klaar om ingeleverd te worden!
  • Laat je scriptie uitprinten en inbinden bij een copyshop; maanden hard werk lever je niet in een plastic hoesje in.
  • Lever je scriptie zowel hardcopy als electronisch in en maak een afspraak met je begeleider voor een evaluatiegesprek.
  • En bovenal: geniet van je vrijheid!
Wat is onderzoek doen, en wat is onderzoeken?

Wat is onderzoek doen, en wat is onderzoeken?

Wat is onderzoek?

  • Je kunt onderzoek beschouwen als een onderzoeksreis. Deze reis bestaat uit drie fases: ontwerp, uitvoering en evaluatie. Deze fasen zijn onderling afhankelijk; ze staan niet los van elkaar. Je kunt dus altijd kritisch naar je eigen werk kijken; tijdens het ontwerp en de uitvoering van je onderzoek evalueer je je eigen werk en ga je eventueel een stap terug als dat nodig is.
  • Onderzoeken leer je door het te doen. Je kunt in een boek informatie opdoen over de verschillende fasen van een onderzoek, maar in de praktijk zul je deze vaardigheden en kennis moeten leren combineren en toepassen.

Wat is fundamenteel onderzoek en wat is praktijkgericht onderzoek?

  • Niet iedereen die iets onderzoekt is een echte onderzoeker. Onderzoekers onderscheiden zich op basis van drie kenmerken van niet-onderzoekers: kennis, houding en vaardigheid. Onderzoekers hebben kennis van onderzoeksmethoden, en kennis van het onderwerp dat ze onderzoeken. Een onderzoeker moet een onafhankelijke houding hebben; een onderzoeker laat zich niet onterecht beïnvloeden door anderen, bijvoorbeeld uit gemakzucht, vanwege loyaliteit of zelfs door omkoping. Onderzoekers ontwikkelen vaardigheid in het doen van onderzoek door ervaring. Ook hiermee onderscheiden zij zich van niet-onderzoekers.
  • Er zijn twee typen onderzoek: fundamenteel onderzoek en praktijkgericht onderzoek. In fundamenteel onderzoek wordt een vraag over een wetenschappelijke theorie beantwoord. Praktijkgericht onderzoek beantwoordt een vraag uit de maatschappij; de dagelijkse praktijk. Daarmee is fundamenteel onderzoek vaker wetenschappelijk relevant, en praktijkgericht onderzoek vaker maatschappelijk relevant. Natuurlijk zijn er ook onderzoeksvragen denkbaar die zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant zijn.
  • Een ander onderscheid dat gemaakt wordt is tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek wordt onderzoek uitgevoerd in het veld; het gaat dan vooral om de betekenis die personen aan bepaalde situaties geven. Er wordt niet of nauwelijks met kwantitatieve (cijfermatige) gegevens gewerkt. Bij kwantitatief onderzoek wordt gebruik gemaakt van cijfermatige gegevens over personen, objecten en organisaties. Deze numerieke gegevens kunnen dan gebruikt worden in statistische analyses, waarmee betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over het geheel. Kwantitatieve methoden worden vaak geprefereerd, uitgaande van het principe ‘meten is weten’. Onderzoekers die gebruik maken van kwalitatieve methoden zijn echter van mening dat cijfers niet voldoende diepgang bieden, en de betekenis die mensen aan bepaalde zaken geven daarmee verloren gaat. Daarom is er ook vaak sprake van een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden. Dit wordt ook wel triangulatie genoemd.

Wat zijn stromingen van onderzoek?

  • Er zijn verschillende stromingen van onderzoek. Hier worden de drie bekendste besproken:
  1. Empirisch-analytisch onderzoek: Objectief onderzoek dat uitgaat van een beheerste onderzoekssituatie. Het onderzoek moet herhaalbaar en controleerbaar zijn. Kwantitatieve onderzoeksmethoden, zoals het experiment en survey onderzoek zijn methoden die binnen deze stroming passen. Fundamenteel onderzoek wordt meestal op deze manier verricht.

  2. Interpretatief onderzoek: Onderzoek waarbij de nadruk ligt op de interpretatie van gegevens. De ervaringen en opvattingen van personen staan centraal in het onderzoek. Kwalitatieve onderzoeksmethoden, zoals het interview en (participerende) observatie zijn methoden die binnen deze stroming passen. Praktijkgericht onderzoek wordt meestal op deze manier verricht.

  3. Kritisch-emancipatorisch onderzoek: Deze onderzoeksstroming is niet uitgesproken kwalitatief of kwantitatief. Het uitgangspunt is betrokkenheid bij de samenleving. Door kritisch naar de eigen onderzoeksresultaten en naar de maatschappij te kijken wordt geprobeerd veranderingsprocessen in gang te zetten. Onderzoekers in deze stroming willen bijdragen aan de emancipatie van bepaalde groepen.

Wat zijn de kwaliteitscriteria van onderzoek?

  • Er zijn een aantal kwaliteitscriteria die een rol spelen bij het doen van onderzoek. Deze regels navolgen draagt bij aan je wetenschappelijke houding. Belangrijke criteria zijn:
    • Onafhankelijkheid. Onderzoek moet onafhankelijk zijn; niet beïnvloed door de betrokkenen of door je eigen voorkeuren. Daarom wordt vaak gesteld dat onderzoek intersubjectief moet zijn: onderzoekers zijn het met elkaar eens over de resultaten. Onderzoek moet dus herhaalbaar zijn, en leiden tot overeenstemming tussen onderzoekers over de resultaten.
    • Toetsbaarheid. Uitspraken over zaken moeten toetsbaar zijn. In andere woorden, onderzoek moet weerlegbaar zijn: een hypothese moet door onderzoek weerlegd, of juist bevestigd, kunnen worden.
    • Generaliseerbaarheid. Onderzoek probeert met de resultaten uitspraken te doen over een zo groot mogelijke groep personen of objecten. Door middel van een steekproef of een experiment wordt een deel van de werkelijkheid geanalyseerd, met als doel deze resultaten te generaliseren naar de grotere populatie. Daarmee is de informativiteit van je onderzoek groot. Om te kunnen generaliseren moet je onderwerp wel nauwkeurig geformuleerd worden: daarom moet je je onderwerp goed afbakenen naar tijd, ruimte, definitie en perspectief.
  • Daarnaast moet onderzoek efficiënt uitgevoerd worden en bruikbaar zijn.

Bronnen

Kennisoverdracht en tekstgebruik: uitgelichte thema's en startpagina's

Kennisoverdracht en tekstgebruik: uitgelichte thema's en startpagina's

Kennisoverdracht, communicatiekracht en tekstgebruik: activiteiten, thema's en verzekeringen

Kennisoverdracht, communicatiekracht en tekstgebruik: activiteiten, thema's en verzekeringen

Activiteiten als backpacken, betaald werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in het buitenland verzekeren: startpagina's

Activiteiten als backpacken, betaald werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in het buitenland verzekeren: startpagina's

     

Partnerselectie: Stage in het buitenland I

Partnerselectie: Stage in het buitenland I

Partnerselectie: Stage in het buitenland II

Partnerselectie: Stage in het buitenland II

Vacatureservices voor betaald werk, stages en vrijwilligerswerk in het buitenland: vacatures, werkgevers en bemiddelaars

Vacatureservices voor betaald werk, stages en vrijwilligerswerk in het buitenland: vacatures, werkgevers en bemiddelaars

Werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in binnen- en buitenland per activiteit en functie: startpagina's

JoHo zoekt medewerkers die willen meebouwen aan een tolerantere wereld

Werken, jezelf ontwikkelen en een ander helpen?

JoHo zoekt medewerkers, op verschillend niveau, die willen meebouwen aan een betere wereld en aan een zichzelf vernieuwende organisatie

Vacatures en mogelijkheden voor vast werk en open sollicitaties

Vacatures en mogelijkheden voor tijdelijk werk en bijbanen

Vacatures en mogelijkheden voor stages en ervaringsplaatsen

Aanmelden bij JoHo om gebruik te maken van alle teksten en tools
 

Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

The world of JoHo footer met landenkaart

JoHo: crossroads uit de bundels
JoHo: paginawijzer

Thema's

Wat vind je op een JoHo Themapagina?

  • Geselecteerde informatie en toegang tot de JoHo tools rond een of meerdere onderwerpen
  • Geautomatiseerde infomatie die aan het thema is gekoppeld

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage.
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Abonnement: nemen

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zo zelf en volledig gebruik maken van alle teksten en tools.

Hoe is de pagina op gebouwd

  • Een JoHo Themapagina pagina is opgezet aan de hand van 10 fases rond een bepaalde thema: statussen
  • De status van een thema kan je inzetten bij de belangrijke en minder belangrijke processen rond het thema van de pagina. Zoals keuzes maken, orienteren, voorbereiden, vaardigheden verbeteren, kennis vergroten, gerelateerd werk zoeken of zin geven.
  • Bij elke status vind je unieke of gerelateerde informatie van de JoHo website, die geautomatiseerd of handmatig wordt geplaatst.
  • Een belangrijk deel van de informatie is exclusief beschikbaar voor abonnees. Door in te loggen als abonnee wordt de informatie automatisch zichtbaar. Let wel, niet elke status zal evenveel content bevatten, en de content zal in beweging blijven.
  • De statussen:
  1. Start
  2. Oriëntatie : startpunt bepalen ->bijvoorbeeld: wat is je vraag of wat is het proces dat je gaat starten
  3. Selectie: verkennen en verzamelen van info en keuzehulp
  4. Afweging: opties bekijken en vergelijken -> bijvoorbeeld: alternatieven zoeken
  5. Competentie: verbeteren en competenties -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te slagen?
  6. Voorbereiding: voorbereiden & oefeningen -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te oefenen of je voor te bereiden?
  7. Inspiratie: vastleggen &  lessen -> bijvoorbeeld: wat leer je en heb je geleerd?
  8. Ervaring: vooruithelpen & hulp -> hoe kan je jezelf nuttig maken?
  9. Beslissing: Uitvoeren en tot resultaat brengen -> bijvoorbeeld wat ga je kopen of kiezen?
  10. Evaluatie: Terugkijken en verder gaan -> bijvoorbeeld: wat komt hierna?
    JoHo: footprints achterlaten
    JoHo: pagina delen