Taal & Tekstgebruik: van communicatie tot begrip

 

Taal en tekstgebruik bij studie en werk in binnen- en buitenland

 

Beschrijven - Beoordelen - Begrijpen - Beheersen

JoHo: crossroads uit bundel

  Themapagina

Inhoud

Argumenteren en communiceren

  • Wat is communiceren, en wat betekent communiceren als competentie?
  • Wat is argumenteren en wat is het nut van argumentatie?
  • Wat voor soorten argumenten zijn er, en hoe wordt argumentatie ontleed en bekritiseerd?
  • Wat kan je doen om beter te leren argumenteren tijdens je reis, studie, stage of werk?

Studeren

  • Wat is een masterscriptie of bachelor werkstuk?
  • Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling?
  • Hoe schrijf je een scriptie uit, of stel je een studie-opdracht op?
  • Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?
  • Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?

Solliciteren

  • Hoe schrijf je een open sollicitatiebrief of sollicitatiemail?
  • Hoe kun je je eigen sollicitatiebrief checken of laten checken?
  • Wat zijn de tips en trucs voor succesvolle sollicitatiebrief of sollicitatiemail?
  • Hoe schrijf je een sollicitatiebrief in een andere taal?

Naar het buitenland

  • Hoe werkt culture shock?
  • Hoe bereid je je voor op een nieuwe cultuur als je voor langere tijd naar het buitenland gaat?
  • Hoe bereid je je voor op een nieuwe taal als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?
  • Hoe bereid je je kinderen voor op een nieuwe taal als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?
Wat is communiceren?

Wat is communiceren?

Wat is communiceren?

  • Communiceren is het helder en duidelijk kunnen overbrengen van ideeën en informatie en dit zodanig doen dat de essentie wordt begrepen. 
  • Je gebruikt daarbij bestaande communicatiemiddelen effectief. 
  • Communicatie kan op verschillende manieren worden toegepast, zoals mondeling en schriftelijk. Vaak is de wijze van communiceren afhankelijk van de situatie. 

Mondelinge communicatie

  • Mondelinge communicatie hoeft niet altijd met woorden te zijn, maar dit kunnen bijvoorbeeld ook geluiden zijn. Intonatie (stemgebruik) is hierbij een belangrijk onderdeel.
  • Presenteren en gesprekken voeren zijn vormen van mondelinge communicatie.

Schriftelijke communicatie

  • Schriftelijke communicatie kan bijvoorbeeld via de mail, via een brief of via een telefonisch tekstbericht. 

Non-verbale communicatie

  • Een vorm van communicatie die snel vergeten wordt of waar men zich minder van bewust is. Via je lichaamstaal (houding) en gebaren kun je soms meer overbrengen dan in woorden. Denk aan een gezichtsuitdrukking die al veel kan zeggen, of een gebaar met je handen. Ook je kledingkeuze is een voorbeeld van (indirecte) non-verbale communicatie.
Argumenteren versus zwetsen: begrippen, definities en inzichten

Argumenteren versus zwetsen: begrippen, definities en inzichten

Wat is argumenteren?

Wat is argumenteren?

  • In het Engels is een ‘argument’ ook wel een woordenwisseling of ruzie, maar dat is niet wat met argumentatie bedoeld wordt.
  • Waar het bij argumentatie om gaat is het type argument dat wordt gedefinieerd in de sketch ‘Argument Clinic’ van Monty Python, waarin een cliënt een kliniek binnen komt en betaalt voor een argument. Als hij eindelijk de juiste kamer heeft gevonden om een argument te krijgen, ontkent de persoon in de kamer die hem een argument moet geven gewoon alles wat er gezegd wordt. De cliënt klaagt dat ontkenning iets anders is dan een argument. Hij zegt: een argument is een aaneengekoppelde serie van standpunten om tot een conclusie te komen.
  • De definitie van een argument die dan ook wel eens wordt aangehouden is: een argument is een aaneengekoppelde serie van zinnen, standpunten en proposities (ook wel premissen) die bedoeld zijn om reden te geven aan een andere zin, standpunt of propositie (oftewel de conclusie). Een argument hoeft echter niet altijd een conclusie te bewijzen.
  • Uit deze definitie blijkt waar argumenten uit bestaan en wat het doel van argumenteren is.
  • Er zijn veel verschillende soorten redenen: om iets uit te leggen, om iets te rectificeren of om reden te geven aan waarom iemand iets doet. Ze worden dus ook gebruikt in een verscheidenheid aan dagelijkse situaties: om erachter te komen waarom je computer is gecrasht, waarom je vriendin boos is, op welke politieke partij je moet stemmen, welke studie je moet doen, etc.
  • Argumenten hebben dus niet maar één doel. Rechtvaardiging en uitleg zijn voorbeelden van verschillend gebruik van argumenten.

 

    Deductieve en inductieve argumenten

    • Goede argumenten kunnen zowel deductief als inductief zijn.
    • Waar bij deductie de conclusie logisch onvermijdelijk volgt uit de aannames, is bij inductie de conclusie niet onvermijdelijk, maar waarschijnlijk.
    • Om er achter te komen of een argument deductief of inductief is, is het belangrijk om goed te lezen. Wanneer er bijvoorbeeld gezegd wordt: ‘Het kan gaan regenen’, dan zeggen we eigenlijk dat regen een mogelijkheid is. Het is inductief. Als we zeggen: ‘Er is regen op komst’, dan is er geen andere mogelijkheid dan dat het snel zal gaan regenen. Dan is het dus deductief.

    Deductieve argumenten

    • Na woorden als ‘omdat’, ‘aangezien’ of ‘dit wordt verklaard door’, volgt vaak een premisse. Een dergelijk premisse komt dan na de conclusie. Je kunt bijvoorbeeld beweren dat je verdrietig bent, omdat je partner je verjaardag is vergeten.
      • De premisse in een goed deductief argument bewijst de conclusie die getrokken wordt.
      • Bij deductief redeneren is validiteit erg belangrijk. Een argument wordt valide genoemd wanneer het niet mogelijk is dat de premisse waar is en de conclusie onwaar is.
      • Een voorbeeld:Premisse: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was en Klaas was voorzitter na Piet. Conclusie: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was’. Het is in dit voorbeeld onmogelijk dat de premisse klopt en dat de getrokken conclusie niet waar is. De premisse van een goed deductief argument bewijst dus de conclusie. Er is daarom sprake van een valide argument. Als de premisse van een valide argument waar is, wordt het argument gegrond (‘sound’) genoemd.

    Inductieve argumenten

    • De premisse van een inductief argument bewijst de conclusie niet, maar ondersteunt de conclusie.
    • Er is bij een inductief argument dus geen sprake van een alles-of-niets principe, zoals bij een deductief argument. Ondersteuning voor een conclusie wordt door inductief argument geleverd in gradaties.
    • Een voorbeeld is dat de dader van een moord wordt gezocht. Er is een vrouw vermoord en van haar man wordt geweten dat hij haar herhaaldelijk heeft bedreigd. Dit is zeker geen bewijs voor het feit dat hij haar heeft vermoord en ondersteunt de claim ook niet dat hij haar heeft vermoord. Als zijn vingerafdrukken worden gevonden op het moordwapen, dan is dit nog steeds geen bewijs voor de claim dat hij haar heeft vermoord, maar dit gegeven geeft wel meer steun voor de claim dat hij haar om het leven heeft gebracht.
      • Hoe meer een premisse de conclusie van een inductief argument steunt, des te sterker het argument is.
      • Hoe minder een premisse de conclusie van een inductief argument steun, des te zwakker het argument is

    Waar komt het naar voren?

    Gerelateerde studies

    • Rechtsgeleerdheid
    • Geneeskunde
    • Wiskunde en natuurkunde
    • Informatica

    Gerelateerde vakken

    • Academische vaardigheden
    • Scriptie schrijven en onderzoek doen
      Wat is het nut van argumentatie?

      Wat is het nut van argumentatie?

      • In het Engels is een ‘argument’ ook wel een woordenwisseling of ruzie, maar dat is niet wat met argumentatie bedoeld wordt. Waar het bij argumentatie om gaat is het type argument dat wordt gedefinieerd in de sketch ‘Argument Clinic’ van Monty Python, waarin een cliënt een kliniek binnen komt en betaalt voor een argument. Als hij eindelijk de juiste kamer heeft gevonden om een argument te krijgen, ontkent de persoon in de kamer die hem een argument moet geven gewoon alles wat er gezegd wordt.
      • De cliënt klaagt dat ontkenning iets anders is dan een argument. Hij zegt: een argument is een aaneengekoppelde serie van standpunten om tot een conclusie te komen.
      • De definitie van een argument die dan ook wel eens wordt aangehouden is: een argument is een aaneengekoppelde serie van zinnen, standpunten en proposities (ook wel premissen) die bedoeld zijn om reden te geven aan een andere zin, standpunt of propositie (oftewel de conclusie). Een argument hoeft echter niet altijd een conclusie te bewijzen.
      • Uit deze definitie blijkt waar argumenten uit bestaan en wat het doel van argumenteren is.
      • Er zijn veel verschillende soorten redenen: om iets uit te leggen, om iets te rectificeren of om reden te geven aan waarom iemand iets doet. Ze worden dus ook gebruikt in een verscheidenheid aan dagelijkse situaties: om erachter te komen waarom je computer is gecrasht, waarom je vriendin boos is, op welke politieke partij je moet stemmen, welke studie je moet doen, etc.
      • Argumenten hebben dus niet maar één doel. Rechtvaardiging en uitleg zijn voorbeelden van verschillend gebruik van argumenten.
      Wat voor soorten argumenten zijn er?

      Wat voor soorten argumenten zijn er?

      Goede argumenten kunnen zowel deductief als inductief zijn.

      Deductieve argumenten

      Na woorden als ‘omdat’, ‘aangezien’ of ‘dit wordt verklaard door’, volgt vaak een premisse. Een dergelijk premisse komt dan na de conclusie. Je kunt bijvoorbeeld beweren dat je verdrietig bent, omdat je partner je verjaardag is vergeten. Argumenten kunnen deductief of inductief zijn.

      • De premisse in een goed deductief argument bewijst de conclusie die getrokken wordt.

      • Bij deductief redeneren is validiteit erg belangrijk. Een argument wordt valide genoemd wanneer het niet mogelijk is dat de premisse waar is en de conclusie onwaar is.

      Een voorbeeld:

      Premisse: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was en Klaas was voorzitter na Piet. Conclusie: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was’. Het is in dit voorbeeld onmogelijk dat de premisse klopt en dat de getrokken conclusie niet waar is. De premisse van een goed deductief argument bewijst dus de conclusie. Er is daarom sprake van een valide argument. Als de premisse van een valide argument waar is, wordt het argument gegrond (‘sound’) genoemd.

      Inductieve argumenten

      De premisse van een inductief argument bewijst de conclusie niet, maar ondersteunt de conclusie. Er is bij een inductief argument dus geen sprake van een alles-of-niets principe, zoals bij een deductief argument. Ondersteuning voor een conclusie wordt door inductief argument geleverd in gradaties. Een voorbeeld is dat de dader van een moord wordt gezocht. Er is een vrouw vermoord en van haar man wordt geweten dat hij haar herhaaldelijk heeft bedreigd. Dit is zeker geen bewijs voor het feit dat hij haar heeft vermoord en ondersteunt de claim ook niet dat hij haar heeft vermoord. Als zijn vingerafdrukken worden gevonden op het moordwapen, dan is dit nog steeds geen bewijs voor de claim dat hij haar heeft vermoord, maar dit gegeven geeft wel meer steun voor de claim dat hij haar om het leven heeft gebracht.

      • Hoe meer een premisse de conclusie van een inductief argument steunt, des te sterker het argument is.

      • Hoe minder een premisse de conclusie van een inductief argument steun, des te zwakker het argument is.

      Om er achter te komen of een argument deductief of inductief is, is het belangrijk om goed te lezen. Wanneer er bijvoorbeeld gezegd wordt: ‘Het kan gaan regenen’, dan zeggen we eigenlijk dat regen een mogelijkheid is. Het is inductief. Als we zeggen: ‘Er is regen op komst’, dan is er geen andere mogelijkheid dan dat het snel zal gaan regenen. Dan is het dus deductief.

      Hoe wordt argumentatie ontleed en bekritiseerd?

      Hoe wordt argumentatie ontleed en bekritiseerd?

      Hoe wordt argumentatie ontleed en bekritiseerd?

      • Argumenten bestaan uit stellingen, maar zijn iets anders dan slechts een opsomming van stellingen. De stellingen moeten gepresenteerd worden als reden voor de volgende stelling. Dit doe je door het toevoegen van het woord ‘dus’ (therefore), wat een conclusie aangeeft. Het woord dus wordt daarom een conclusion marker genoemd. Er zijn ook andere conclusie markers, zoals dus, daarvoor, daardoor, dan en vandaar. Het woord aangezien (since) geeft een reden aan en wordt daarom een reason marker genoemd. Andere reason markers zijn omdat, want, aangezien, als, terwijl en in zoverre. De conclusie en reden markers samen heten argument markers.
      • Het is niet mogelijk om een argument te identificeren door alleen naar de argument markers te kijken, omdat de woorden die duiden op een argument ook voor andere doeleinden worden gebruikt. Je moet kijken naar de woorden in de context waarin ze worden gebruikt. Een trucje om te checken of iets een argument is, is om het woord in de zin te vervangen door een andere argument marker. Met behulp van argument markers kun je de structuur van een argument ontdekken.

       

        Hoe kun je de competentie ‘argumenteren’ herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?

        Hoe kun je de competentie ‘argumenteren’ herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?

        Argumenteren tijdens je reis

        • Tijdens je verblijf in het buitenland ben je constant in contact met de lokale bevolking. Door goed te communiceren met de 'locals' en andere reizigers kunnen veel problemen worden voorkomen.
        • Door de juiste inzet van argumenten kan je makkelijker respectvol blijven en problemen voorkomen wanneer je eens 'nee' moet zeggen tegen iemand die je vraagt iets voor hem of haar te doen.

        Argumenteren tijdens je studie

        • Kunnen argumenteren is een skill die hard nodig is tijdens de studie en die je in de loop van je studietijd steeds verder doorontwikkelt.
        • Bij vrijwel iedere tentamenvraag zal je moeten argumenteren om tot een antwoord te komen. Dat kan impliciet zijn om bij Multiple Choice vragen tot het goede antwoord te komen, of expliciet om bij essay vragen aan te geven hoe je tot een zekere stelling of antwoord op een vraag bent gekomen.

        Argumenteren tijdens je vrijwilligerswerk of stage

        • Of je je bevindingen wil presenteren of beleid wil veranderen, in vrijwel iedere presentatie van een standpunt of mening is het verstandig om goede argumentatie te gebruiken. Klanten hebben minder vragen als de argumentatie onder de presentatie helder uiteen gezet is, en managers hebben vaak niet de tijd om alle feiten te kunnen checken, maar zullen doorgaans wel scherp letten op kwaliteit van argumenten.
        Scripties, papers en essays schrijven: vragen en antwoorden

        Scripties, papers en essays schrijven: vragen en antwoorden

        Wat is een masterscriptie of bachelorwerkstuk?

        Wat is een masterscriptie of bachelorwerkstuk?

        • Een scriptie is een verslag van een onderzoek of stage. Met de scriptie sluit je je opleiding af. Elke hbo of universiteit stelt zo zijn eigen eisen aan dit verslag. Zo richt een hbo-scriptie zich vaak op advies bij een praktijkprobleem. Een universitaire scriptie is in het algemeen een verslag van een zelfstandig uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek.
        Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling?

        Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling?

        • De oriëntatiefase is de eerste stap en is al gaande voordat je daadwerkelijk met je afstudeeronderzoek start. In deze fase zoek je uit wat de eisen en richtlijnen zijn voor je onderzoek en scriptie, denk je na over een onderwerp en begin je met het afbakenen van je onderwerp en onderzoeksvragen.

        Wat zijn de richtlijnen voor een scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Voordat je aan je afstudeeronderzoek en scriptie begint is het van groot belang dat je weet wat er van je verwacht wordt. Informeer over de richtlijnen en vereisten aan een scriptie om op de hoogte te zijn voordat je begint aan je onderzoek. Achterhaal bijvoorbeeld hoeveel tijd en studiepunten er staan voor je afstudeertraject en scriptie. Dit heeft consequenties voor de omvang van je onderzoek, de afbakening van je onderwerp en je tijdsplanning.
        • Zoek uit of er richtlijnen zijn voor de omvang van je scriptie, voor de hoeveelheid literatuur die je dient te gebruiken en welke typen onderzoek relevant zijn en zijn toegestaan.
        • Daarnaast kun je ook alvast uitzoeken of het mogelijk is je onderzoek en scriptie te combineren met een stage, of je het onderzoek in opdracht van een bedrijf kunt uitvoeren, of dat het toegestaan is in het buitenland onderzoek te doen. In deze fase is het belangrijk uit te vinden wat je mogelijkheden zijn, zodat je deze kennis mee kunt nemen in het kiezen van een onderwerp en bij de vormgeving van je afstudeertraject.
        • In de meeste gevallen brengt een vakgroep, faculteit en/of universiteit een document uit waarin alle richtlijnen en vereisten voor een afstudeeronderzoek beschreven staan.
        • Het is aan te raden om dit document al voor je aan je afstudeeronderzoek begint door te lezen en indien deze informatie niet beschikbaar is de richtlijnen en vereisten na te vragen bij je toekomstige begeleider of studieadviseur.

        Hoe kies je een onderwerp voor je scriptie of afstudeeronderzoek

        • Laten we beginnen met het goede nieuws: voor je grootste onderzoek tot nu heb je de vrijheid om je eigen onderwerp te kiezen, dus maak daar ook gebruik van! Tegenslagen tijdens je scriptie zullen er altijd zijn, maar je maakt het jezelf een stuk makkelijker als je een onderwerp kiest wat je leuk en interessant vindt.
        • Begin al een paar maanden voor de aanvang van je scriptie traject met nadenken over onderwerpen. Houd je ogen en oren open voor interessante krantenartikelen, tijdens discussies in de kroeg en colleges van die bevlogen docent. In wetenschappelijke artikelen en boeken worden vaak aanwijzingen gegeven voor interessante vragen om het onderzoek te vervolgen. Bevraag vrienden en ouderejaars over hoe zij een keuze hebben gemaakt en wat wel en niet goed is gegaan, zodat je van hun goede tips (maar ook van hun fouten!) kunt leren.
        • Maak voor jezelf een lijstje met een top 3 van onderwerpen. Houd bij de keuze van een onderwerp altijd de volgende punten in gedachten:
          • je persoonlijke interesse
          • maatschappelijke relevantie
          • wetenschappelijke relevantie
          • passend binnen het onderzoek van je vakgroep of werkgebied van je (potentiële) begeleider
        • Op het moment dat je een lijstje met een aantal interessante onderwerpen hebt is het tijd om je plannen eens door te spreken met een docent die onderzoek doet in dat vakgebied en/of je (potentiële) begeleider.
        • Neem een middag de tijd om te brainstormen; schrijf een onderwerp dat je aanspreekt op een groot vel papier en schrijf daaromheen begrippen die bij dat onderwerp passen. Op deze manier kun je snel ideeën verzamelen en uitzoeken welke begrippen met het onderwerp te maken hebben en misschien interessant zijn als insteek voor het exacte onderwerp van je scriptie. Deze brainstorm kan als input dienen voor de meer gestructureerde versie van een brainstorm
        • Als je eenmaal een onderwerp hebt gekozen is het tijd om dat onderwerp ook voldoende af te bakenen, zodat je duidelijkheid krijgt over wat je precies gaat onderzoeken en je probleemstelling en onderzoeksvraag vorm kunnen krijgen.

        Hoe kan je een scriptie of afstudeeronderzoek afbakenen?

        • Om je onderwerp af te bakenen begin je met het verzamelen en doorlezen van relevante literatuur en achtergrondinformatie. In deze fase brainstorm je over je gekozen onderwerp; je zoekt naar mogelijke invalshoeken en leert de literatuur rond dit onderwerp kennen. Het is aan te raden om voor jezelf een overzicht te houden van interessante inzichten en belangrijke thema’s binnen je gekozen onderwerp. Dit kun je doen door middel van aantekeningen of het maken van een mindmap (zie Figuur 1). In een mindmap ga je vanuit het centrale onderwerp brainstormen en zet je alles wat in je opkomt, of wat je in de literatuur tegenkomt op papier. Nadien kun je deze termen gaan categoriseren en deel je je onderwerp op in sub-onderwerpen. Een overzicht van het onderzoek dat is gedaan naar het onderwerp dat je hebt gekozen helpt je om uit te vinden welke kennislacunes er zijn en welke actuele kwesties gerelateerd zijn aan het onderwerp. Door een globaal literatuuronderzoek weet je welke vragen er spelen en waar je relevante literatuur kunt vinden. Dit inzicht heb je nodig om toe te werken naar een scherpe probleemstelling en onderzoeksvraag.
        • Vraag jezelf tijdens het afbakenen van je onderzoek kritisch af of je plannen realistisch en haalbaar zijn in relatie tot de tijd die beschikbaar is voor je afstudeeronderzoek. Je zult niet de eerste student zijn die met té grote ambities aan een afstudeeronderzoek begint, om later teleurgesteld tot het inzicht te komen dat je scriptie niet het Nobelprijs-winnende materiaal is dat je gehoopt had. Het is belangrijk om met je begeleider en mede-studenten te overleggen over de haalbaarheid van je plannen. Daarnaast kan het helpen om in je tijdsplanning verschillende deeltaken met een eigen deadline op te nemen, zodat je gaandeweg je tijdsplanning in de gaten houdt en op tijd vertraging of andere problemen opmerkt.

        Wat zijn de SMART doelen en hoe kan je die inzetten?

        • Een hulpmiddel kan zijn om SMART doelen te stellen. Stel jezelf daarbij de volgende vragen:
        1. Specifiek: met duidelijke doel- en probleemstelling.
          • Wat wil je bereiken? Wie zijn erbij betrokken? Waar ga je het doen? Wanneer gebeurt het? Welke delen van de doelstelling zijn essentieel? Waarom wil je dit doel bereiken?
        2. Meetbaar: met duidelijkheid over de voorwaarden en uiteindelijke vorm van je scriptie.
          • Hoeveel ga je doen? Hoe kun je dat meten? Welke methode en procedure kies je om te bepalen of, en in welke mate, het doel op een bepaald moment bereikt is? Welke vorm krijgt je scriptie?
        3. Aanvaardbaar: volgens de regels die zijn afgesproken met je docent/begeleider.
          • Wat zijn de regels en richtlijnen? Welke afspraken maak je met je begeleider? Hoe zorg je dat je je aan deze afspraken houdt? Wat gebeurt er als je je niet aan de afspraken houdt?
        4. Realistisch: haalbaar binnen de beschikbare tijd.
          • Hoeveel tijd staat er voor je afstudeeronderzoek? Wat ga je wanneer doen? Wat doe je als je planning niet blijkt te kloppen?
        5. Tijdgebonden: duidelijkheid over wat wanneer af moet zijn.
          • Wanneer moet je je scriptie inleveren? Welke afspraken maak je met je begeleider? Wat gebeurt er als je je scriptie niet op tijd inlevert?
        Hoe schrijf je een scriptie uit, of stel je een studie-opdracht op?

        Hoe schrijf je een scriptie uit, of stel je een studie-opdracht op?


        Algemene schrijftips en regels

        Structuur. Breng structuur aan in je tekst aan de hand van een uitgebreide inhoudsopgave. Door structuur aan te brengen door middel van het benoemen van hoofdstukken en paragrafen, creëer je snel duidelijkheid over welke informatie waar thuishoort. Begin vanuit je geannoteerde inhoudsopgave en werk van daaruit verder: schrijf in steekwoorden de belangrijkste onderdelen van de hoofdstukken en paragrafen alvast op. Hierdoor creëer je duidelijkheid over wat waar thuis hoort.

        Beginnen met schrijven. Als je een scriptie schrijft begin je meestal niet bij de inleiding, al is dat wel het eerste hoofdstuk volgens je inhoudsopgave. Je inleiding kun je nu eenmaal het makkelijkst schrijven als alle andere tekst al compleet is, dan weet je immers pas precies wat je in moet leiden. Uiteraard zullen er bepaalde delen tekst uit je onderzoeksvoorstel bruikbaar zijn in je inleiding, en kun je die daar ‘in de wacht zetten’. Het is echter aan te raden om ergens anders te beginnen met schrijven: bij de beschrijving van je onderzoeksmethoden, theoretisch kader en onderzoeksresultaten.

        Schrijven is een creatief proces. Je zult merken dat het de ene dag een stuk makkelijker gaat dan de andere dag. Probeer te accepteren dat het schrijfproces niet altijd even soepel verloopt, maar pas ook op dat je niet te snel opgeeft. Menig student loopt vast in de schrijffase door té streng te oordelen over zojuist geschreven tekst. Wees in eerste instantie niet te kritisch op de tekst die je neerschrijft, je hebt later nog de mogelijkheid om zinnen netjes te herschrijven en op de juiste plaats te zetten. Begin gewoon met schrijven, zet je ideeën en gevonden inzichten op de (voorlopig) juiste plaats in de tekst neer, en zie hoe je scriptie langzaam vorm krijgt.

        Figuren en tabellen. Naast tekst zullen er ook figuren en tabellen voorkomen in je scriptie. Er zijn speciale regels voor het opstellen en verwijzen naar zulke elementen. Op de volgende pagina worden ze kort aan de hand van een voorbeeld behandeld. In de meeste tekstverwerkings-programma’s is het mogelijk een kruisverwijzing te gebruiken voor het label van de figuur of tabel, en deze te koppelen aan verwijzingen in de lopende tekst en een lijst van figuren en tabellen aan het begin van je scriptie.

        Inlevermomenten. Spreek met je begeleider en/of mede-studenten af om een aantal keer een inlevermoment vast te stellen, waarop je je concept verslag laat doorlezen en feedback ontvangt op je voortgang. Afhankelijk van je onderwijsinstelling en vakgroep, en de tijd die je begeleider voor je beschikbaar heeft, kun je de frequentie en hoeveelheid inlevermomenten vaststellen in overleg met je begeleider. Je kunt afspreken om van ieder hoofdstuk een conceptversie toe te sturen voor feedback, zodat je begeleider een vinger aan de pols houdt, en jij tijdig hoort of je de juiste kant op gaat. Soms is er echter ook sprake van minder toezicht, en stuur je alleen tegen het einde van je afstudeertraject een conceptversie op, waar je feedback op krijgt. Bekijk voor jezelf hoeveel feedback je nodig hebt en zoek contact met iemand die je kan adviseren over je voortgang of je kan helpen bij problemen waar je tegenaan loopt. Als je begeleider niet voldoende tijd heeft om je hierbij te helpen, schroom dan niet om aan te kloppen bij iemand anders: een andere docent, een mede-student die ook een scriptie aan het schrijven is, of een goede vriend(in).

        Aansluiting tussen hoofdstukken. Zorg ervoor dat hoofdstukken goed op elkaar aansluiten, door hoofdstukken in en uit te leiden: geef ze een kop en een staart. Een hoofdstuk begint met een korte inleiding op het onderwerp van dat hoofdstuk en geeft aan waar de verschillende paragrafen over zullen gaan. Aan het eind van een hoofdstuk besluit je het hoofdstuk en maak je indien mogelijk een bruggetje naar het volgende hoofdstuk, zodat de tekst als een vloeiend stuk leest.

        Taalgebruik en schrijfstijl. Let tijdens het schrijven op je taalgebruik en probeer consistent te zijn in je schrijfstijl. Schrijf zo veel mogelijk actief; vermijd passieve en lijdende vormen. Probeer je zinnen niet te lang te maken: splits een zin op in twee zinnen als de zin niet na één keer lezen duidelijk is.Schrijf concrete, duidelijke zinnen op en vermijd te ingewikkeld of ambtelijk taalgebruik. Let ook op grammatica- en spelfouten: zet de spellingscontrole van je tekstverwerkingsprogramma aan, lees je conceptversie zelf grondig door en laat zo nodig iemand anders je tekst controleren op grammatica- en spelfouten.

        Schrijfwijzer per hoofdstuk

        Inleiding

        In je inleiding behandel je de volgende onderdelen:

        • Inleiding op het onderwerp (Wat?)

        • Aanleiding voor onderzoek (Waarom?)

        • Doelstelling / probleemstelling (Wat is het probleem?)

        • Hoofdvraag en eventuele deelvragen (Wat is de vraag?)

        • Relevantie van het onderzoek (Voor wie? Waarom?)

        • Leeswijzer voor scriptie (Wat volgt er?)

        In de inleiding gebruik je meestal het trechtermodel om je tekst vorm te geven. Het trechtermodel loopt, zoals een trechter, van breed naar smal. Je leidt het onderwerp van je onderzoek langzaam in en fundeert je stellingen met bronnen, zodat de lezer kan zien op wiens werk je voortbouwt. Vanuit een algemene introductie op het onderwerp zoom je langzaam in op de kern van jouw onderzoek, die in de probleemstelling en onderzoeksvragen naar voren komt. De leeswijzer is van groot belang, zodat je lezer zich een beeld kan vormen bij de rest van je scriptie en weet wat waar te vinden is.

        Theoretisch kader

        In je theoretisch kader presenteer en definieer je de begrippen die in je onderzoek centraal staan, en laat je zien op welke theorie(ën) je verder bouwt. Na de behandeling van relevante begrippen en theorieën besluit je je theoretisch kader met een conceptueel model dat aangeeft hoe jij de relatie tussen de begrippen ziet en welke plaats deze innemen in de beantwoording van je onderzoeksvragen.

        Onderzoeksmethoden

        Je beschrijft je onderzoeksmethoden en hoe je deze toegepast hebt. Je beschrijft zo gedetailleerd mogelijk hoe je de onderzoeksmethode hebt toegepast, inclusief praktische informatie over de populatie en steekproef, aantal respondenten, de operationalisatie van begrippen, je dataverzamelingsmethode, het verloop van de dataverzameling en de gebruikte analysemethoden. Documenten als je vragenlijst, topiclijst, uitgewerkte interviews en codeboek kunnen worden opgenomen in de bijlagen.

        Resultaten en analyse

        In je resultatenhoofdstuk beschrijf je je kwantitatieve en kwalitatieve resultaten, en presenteer je deze in tekst, tabellen en grafieken. Het is belangrijk om feiten en meningen apart van elkaar te presenteren. Daarom is het aan te raden eerste de feiten (de resultaten van je onderzoek) te presenteren, en pas daarna jouw interpretatie van de feiten (de analyse van de resultaten). In de analyse van de resultaten maak je een eerste interpretatieslag. Je presenteert nog geen conclusies, maar brengt resultaten met elkaar in verband, kopppelt je resultaten terug naar je theoretisch kader en geeft inzicht in wat de resultaten volgens jou laten zien.

        Discussie

        In de discussie plaats je je resultaten in een bredere context. De naam zegt het al: je bediscussieert je resultaten en plaats kanttekeningen bij gedane zaken. Als bepaalde resultaten niet zoals verwacht waren kun je hier mogelijke verklaringen geven voor deze afwijkingen. Je geeft aan wat jouw onderzoek bijdraagt aan het wetenschappelijke vakgebied en/of aan de praktijk. Als laatste geef je suggesties voor mogelijk vervolgonderzoek.

        Conclusie

        In je conclusie beantwoord je je deelvragen en hoofdvraag. De conclusie mag geen nieuwe informatie bevatten. Je herhaalt je onderzoeksvragen en beantwoordt deze met behulp van de resultaten die je in je resultaten- en analysehoofdstuk(ken) hebt gepresenteerd. Wees duidelijk en beargumenteer je conclusies goed. Zorg voor een sterk einde aan je scriptie; je wilt lezers met een duidelijke boodschap achterlaten.

        Aanbevelingen

        Een hoofdstuk aanbevelingen is geen onderdeel van iedere scriptie, maar is relevant als je onderzoeksvraag een specifieke vraag uit de praktijk of uit de wetenschap beantwoordt. Als dit het geval is kun je je conclusies ombuigen in aanbevelingen, waarin je uiteenzet hoe de resultaten en conclusies uit je onderzoek bruikbaar zijn in de praktijk.

        Literatuurlijst en referenties

        Zorg dat je literatuurlijst er netjes uitziet, op alfabetische volgorde geordend is en volgens de richtlijnen die gebruikt worden in jouw studie gepresenteerd is (bijvoorbeeld de APA richtlijnen voor Psychologie). Zorg dat alle referenties in de tekst ook in je literatuurlijst voorkomen, en andersom. Eventueel kun je gebruikmaken van een programma om je bronverwijzingen te beheren, zoals RefWorks, EndNote of EndNote Web (gratis).

        Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?

        Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?

        Wat is de afrondingsfase van je scriptie of afstudeeronderzoek?

         

        • In de afrondingsfase schrijf je de laatste onderdelen van je scriptie, voeg je alle stukken tekst samen, zorg je dat de tekst lekker loop, en maak je de lay-out voor je scriptie.
        • De onderdelen van je scriptie die dan nog missen zijn: een titelpagina, voorwoord en een samenvatting.
        • Ook moeten je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen, je bronnen, literatuurlijst en bijlagen compleet zijn en netjes opgemaakt worden.

        Titelpagina maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Specifieke richtlijnen voor de titelpagina verschillen vaak per universiteit en faculteit, dus vraag na wat de regels daarvoor zijn. Over het algemeen bestaat een titelpagina uit een pakkende titel, een ondertitel waarin wat meer over het onderwerp duidelijk wordt, je naam en studentnummer, de datum van inleveren, naam van je opleiding, faculteit en universiteit, en de naam van je begeleider(s) en/of opdrachtgever(s). Probeer een aansprekende titelpagina te maken, door middel van gebruik van een foto of kleurgebruik.

        Voorwoord schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Het voorwoord is de plek voor persoonlijke bespiegelingen. Hier is ruimte voor wat informatie over jezelf en je studie. Ook kun je beschrijven hoe je afstudeerproces is verlopen en is er ruimte voor een dankwoord aan het adres van je begeleider(s), respondenten binnen je onderzoek en eventueel vrienden en familie.

        Samenvatting schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • In een samenvatting presenteer je in 1 of 2 pagina’s je onderzoeksopzet, de belangrijkste resultaten en je conclusies. Het is belangrijk om hier aandacht aan te besteden, lezers zullen hun beslissingen om wel of niet verder te lezen vaak baseren op de kracht van de samenvatting.

        Lay out maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Een andere belangrijke taak tijdens de afronding van je scriptie is het maken van een aansprekende, nette en consistente lay-out. Let hierbij op de opmaak en nummering van hoofdstukken en paragrafen en op consistentie in het gebruik van lettertype, lettergrootte, regelafstand en witregels. Daarnaast loop je nog eens je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen en je bronnen en literatuurlijst door om zeker te weten dat alles klopt.

        Puntje op de i zetten van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • De allerlaatste stap voor het inleveren is het nogmaals doorlezen van je scriptie en de puntjes op de i zetten. Je kunt je scriptie eventueel ook nog door iemand anders laten doorlezen. Let goed op grammatica- en spelfouten, of zinnen lekker lopen en of de informatie duidelijk en compleet is.

        Inleveren van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Dan is eindelijk het magische moment aangebroken. Het moment waar je al maanden naar smacht. Je scriptie is af en klaar om ingeleverd te worden!
        • Laat je scriptie uitprinten en inbinden bij een copyshop; maanden hard werk lever je niet in een plastic hoesje in.
        • Lever je scriptie zowel hardcopy als electronisch in en maak een afspraak met je begeleider voor een evaluatiegesprek.
        • En bovenal: geniet van je vrijheid!
        Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?

        Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?

        In de onderzoeksfase ga je je onderzoek in praktijk brengen door het veld in te gaan of op andere wijze empirisch onderzoek te doen.

        • Hoe maak je een onderzoeksontwerp?
        • Hoe verzamel je gegevens
        • Wat houdt data-analyse in?
        • Wat zijn voorbeelden van een kwantitatieve en een kwalitatieve onderzoeksmethode; een survey onderzoek en een interview?

        Onderzoeksontwerp opstellen?

        • Na het kiezen voor een probleemstelling, onderzoeksvragen en bijpassende onderzoeksmethode(n) is het tijd om deze verder uit te werken: je moet je onderzoeksmethoden namelijk operationaliseren. Het is belangrijk om de begrippen die je gaat gebruiken in je onderzoek duidelijk te definiëren. Hierbij geef je zowel aan welke betekenis een begrip in de bredere literatuur heeft, maar laat je vooral zien welke definitie jij geeft aan het begrip, en ook wat buiten de scope van je onderzoek valt. Nadat je duidelijk hebt gemaakt wat jij verstaat onder de begrippen die je gebruikt, welke begrippen je wilt meten en welke relaties je onderzoekt, kun je de onderzoeksmethode verder uitwerken. In deze stap kijk je naar je conceptueel model en de begrippen die van belang zijn voor de beantwoording van je onderzoeksvragen, en ga je op zoek naar manieren om deze begrippen en de relaties tussen de begrippen daadwerkelijk te meten. Instrumenten die je hiervoor gebruikt zijn bijvoorbeeld de vragen in je vragenlijst, de topics voor je interviews of de experimentele variable in je experiment.
        • Het is belangrijk om op dit punt nog eens goed naar je onderzoeksvragen en uitgewerkte onderzoeksmethode(n) te kijken. Dit is namelijk het laatste moment waarop je nog iets in je ontwerp kunt veranderen; vanwege de tijd en moeite die je steekt in dataverzameling kun je dit niet zomaar opnieuw doen als je er later achter komt dat er fouten in je ontwerp zitten. Kijk nog eens goed of je uitgewerkte onderzoeksmethode de antwoorden kan genereren die je nodig hebt. Je kunt je onderzoeksmethode ook eens kritisch laten bekijken door een ander: laat je vragenlijst door een aantal testpersonen invullen, oefen je interviewvragen op je begeleider, een vriend(in) of huisgenoot, of maak testruns in je model.
        • Reflectie is in deze fase belangrijk. Dit is het laatste moment waarop je je probleemstelling kunt bijstellen. Om te toetsen of je onderzoeksontwerp voldoet, kun je jezelf de volgende drie vragen stellen:
        1. Past het onderzoeksontwerp bij de realiteit? Kun je middels het onderzoeksontwerp ook echt een antwoord geven op de vraag die centraal staat in je onderzoek?
        2. Past het onderzoeksontwerp bij het conceptueel model? Voldoet het onderzoeksontwerp aan de vragen die worden opgeworpen in het conceptueel model?
        3. Is het onderzoek praktisch uitvoerbaar? Zijn de middelen en technieken die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek voorhanden en beschikbaar voor de onderzoeker?

        Data verzamelen?

        • De keuze voor de wijze van dataverzameling – je uitgewerkte onderzoeksmethode; het onderzoeksontwerp – hangt af van je onderzoeksvraag, de onderzoeksmethode(n) die je gebruikt en de tijd en middelen die je beschikbaar hebt. Voor de meeste onderzoeksmethoden zijn verschillende opties mogelijk: zo kan survey onderzoek schriftelijk, telefonisch, online of persoonlijk worden uitgevoerd, kan een interview telefonisch of persoonlijk worden afgenomen, en kan een experiment met proefpersonen, maar ook door middel van modelleren, worden uitgevoerd.
        • In de meeste onderzoeken is de eerste stap van dataverzameling literatuuronderzoek. Door middel van literatuuronderzoek krijg je een duidelijk beeld van het vakgebied en kun je je eigen onderzoek positioneren in het veld. Uit de literatuur kun je definities voor de begrippen die je gebruikt, aanknopingspunten voor fenomenen die je observeert of analyseert en bestaande data(sets) vinden.
        • Voor literatuuronderzoek kun je op verschillende plekken terecht:
          • Bibliotheek: voor informatie uit boeken, tijdschriften, kranten en wetenschappelijke journals.
          • Online zoekmachines: voor het vinden van wetenschappelijke publicaties kun je gebruikmaken van zoekmachines zoals Google Scholar, Scirus en Scopus.
          • Websites: voor informatie over en publicaties van organisaties, overheidsinstanties en bedrijven.
          • Databases: voor datasets, zowel online als in documenten of op CD-rom, zoals het CBS voor gegevens over Nederland, EuroStat voor gegevens over de Europese Unie en UNstat voor gegevens over andere landen of informatie op wereldniveau.
        • Op welke manier je ook gegevens verzamelt, het is belangrijk om de data die je genereert duidelijk op te slaan. Ontwikkel een manier om data consistent en duidelijk op te slaan, zodat je geen gegevens kwijt raakt en benodigde gegevens altijd snel en makkelijk kunt opzoeken.

        Data analyseren?

        • Na het verzamelen van data, op basis van je onderzoeksontwerp, ga je de verzamelde data analyseren. Kwantitatieve data worden geanalyseerd door middel van statistische analyse, kwalitatieve data worden geanalyseerd door middel van een cyclus van redeneren en observeren.
        • Kwantitatieve data worden over het algemeen geanalyseerd in een programma dat speciaal voor statistische analyse ontwikkeld is, zoals SPSS. Er zijn verschillende statistische toetsen om te bepalen of je hypothese bevestigd of ontkracht wordt. Je kunt bepalen welke invloed variabelen op elkaar hebben en hoe sterk die invloed is. Je kunt kiezen of je een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen) wilt uitvoeren.
        • Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
        • Kwalitatieve data volgt een cyclus van redeneren en observeren. In het onderzoek staat een bepaalde vraag of hypothese centraal, die de zoektocht naar gegevens inspireert en beïnvloedt. Door middel van interviews, observatie en literatuuronderzoek worden data verzameld. Deze data vallen in twee categorieën: gegevens die de hypothese bevestigen, en gegevens die de hypothese ontkrachten. Vanuit observatie van gegevens kan de redenatie worden bijgesteld, totdat zich geen nieuwe inzichten meer voordoen en er een redenatie is die past bij de gevonden gegevens.

        Wat is een voorbeeld van kwantitatief onderzoek, en wat is een Survey onderzoek?

        • Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van survey onderzoek omvat het ontwikkelen van een vragenlijst en codeboek, het bepalen van de populatie en het trekken van een representatieve steekproef.
        • Je bepaalt welke items van belang zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvragen en ontwikkelt vragen en stellingen omtrent deze items. Vragenlijsten moeten standaard zijn; de vragen en antwoorden moeten voor alle respondenten hetzelfde zijn, zodat je betrouwbare resultaten kunt genereren die gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele populatie. Een goede vragenlijst is leesbaar, helder, niet voor meer dan één uitleg vatbaar, compleet, neutraal, en niet te lang. De vragenlijst moet de vragen bevatten die meten wat je wilt weten, niet meer, maar ook niet minder.
        • Er zijn verschillende manieren om vragen te stellen of stellingen te poneren, en verschillende antwoordmodellen mogelijk. De verschillende soorten vraag- en antwoordmogelijkheden worden hier behandeld:
          • Enkelvoudig: “In welk jaar bent u geboren?” Het jaartal kan worden ingevuld.
          • Meervoudig: “In welke Nederlandse provincies heeft u gewoond?” Meerdere antwoorden mogelijk, alle antwoorden staan aangegeven.
          • Schaal: “Hoe tevreden bent u met uw huidige woonplaats?” Beantwoording van deze vraag vindt plaats middels een schaal. Deze kan bijvoorbeeld opgebouwd zijn aan de hand van rapportcijfers, van 1 (zeer ontevreden) tot 10 (zeer tevreden). Als de vraag als stelling wordt geponeerd – “Ik ben tevreden met mijn huidige woonplaats” – kan beantwoording plaatsvinden aan de hand van een Likertschaal, vaak bestaande uit een 5 punts interval schaal, zoals: helemaal mee eens – mee eens – neutraal – mee oneens – helemaal mee oneens.
          • Open antwoord: “Wat zijn volgens u de pluspunten van uw huidige woonplaats?” Door respondenten vrij in te vullen.
          • Half open antwoord: “Hoe heeft u uw huidige huis gevonden?” Hierbij zijn een aantal categorieën zeer waarschijnlijk voor het merendeel van de respondenten voldoende, zoals: via de woningstichting, via een makelaar, via een website, via kennissen / familie. Toch is het mogelijk dat de juiste categorie er voor een aantal respondenten niet bijstaat. Daarvoor kun je een laatste antwoordcategorie aanmaken, de restcategorie: anders, namelijk ...
        • Goede vragen zijn helder, enkelvoudig (bevatten maar één vraag), onafhankelijk, objectief en bevatten geen dubbele ontkenning. Goede antwoorden zijn herkenbaar, uitputtend (alle mogelijke antwoorden zijn aanwezig, of er is een restcategorie), uitsluitend (geen overlap in de antwoorden), meetbaar (de antwoorden kunnen numeriek verwerkt worden, zie hieronder) en in een logische volgorde geplaatst.
        • Schrijf altijd een introductietekst of –brief bij je vragenlijst, om het onderwerp en de context van je onderzoek toe te lichten. Zorg voor een nette en duidelijke lay-out om onduidelijkheden of irritaties bij respondenten te voorkomen.

        Codeboek maken

        • Als je vragenlijst af is kun je een codeboek aanmaken. In een codeboek maak je een lijst, waarop je aangeeft hoe de gemeten kenmerken – de verschillende antwoordmogelijkheden op de vragen – worden omgezet in variabelen die je gebruikt in je kwantitatieve analyse. Je kent getallen toe aan de verschillende antwoordcategorieën, bijvoorbeeld:

        Geslacht:

        • Vrouw: 0

        • Man: 1

        Geboortejaar:

        • Getal kan worden ingevuld, bv. 1988

        Provincies waarin respondent gewoond heeft:

        • Noord-Holland (N-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

        • Zuid-Holland (Z-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

        • Zeeland 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

        • etc.

        Als bepaalde data ontbreekt, kun je ze een waarde geven die aangeeft dat ze ontbreken. Bijvoorbeeld 999, zoals hieronder in het codeboek te zien is bij het geboortejaar van respondent 3.

        Open vragen kunnen niet voor kwantitatieve analyse worden gebruikt, ze kunnen enkel als kwalitatieve gegevens worden gebruikt in het onderzoek.

        Een codeboek ziet er als volgt uit:







        Respondent nummer

        Geslacht

        Geboortejaar

        Provincies

        N-H

        Z-H

        Zeeland

        etc.

        1

        0

        1956

        0

        1

        1

         

        2

        0

        1977

        1

        0

        0

         

        3

        1

        999

        0

        1

        0

         

        4

        0

        1985

        1

        0

        1

         

        5

        1

        1967

        0

        0

        1

         

        etc.

         

         

         

         

         

         

         

        Vragenlijst uitzetten

        • Als je vragenlijst klaar is, is het tijd om je vragenlijst uit te zetten. Daarvoor moet je bepalen welke groep mensen je onderzoekt en hoe je een representatieve steekproef trekt uit deze groep. De populatie is de groep mensen over wie je met je onderzoek een uitspraak wil doen, zoals ‘HBO studenten’ of ‘vrouwen tussen de 25 en 35 jaar’. Je kunt niet iedereen uit deze groep bereiken, daarom stel je een steekproef samen.

        Een goede steekproef – een steekproef die gegeneraliseerd kan worden naar de grotere populatie – voldoet aan een aantal regels:

        • De steekproef moet representatief zijn: de respondenten binnen de steekproef moeten een aantal kenmerken delen met de populatie. Afhankelijk van de populatie en onderzoeksvraag kunnen dit kenmerken als leeftijd, geslacht, woonplaats, en occupatie zijn
        • De steekproef moet willekeurig zijn. De steekproef moet aselect worden getrokken. Iedere persoon in de populatie moet een even grote kans hebben om in de steekproef te worden meegenomen.
        • De steekproef moet voldoende groot zijn. Om statistische analyses op de data te kunnen uitvoeren, moet de steekproef van een bepaalde grootte zijn. Hoe groot dat precies is, is echter moeilijk te bepalen.

        Kwantitatief onderzoek

        • Als je kwantitatief onderzoek wilt doen geniet een aselect getrokken, representatieve steekproef de voorkeur. Aselect getrokken betekent dat de steekproef niet bewust geselecteerd is; het is een blinde steekproef waarbij iedereen in de populatie evenveel kans heeft om te worden getrokken. Dit kan op verschillende manieren.
        • Voor een aselecte steekproef kun je bijvoorbeeld uit databases (zoals ledenadministraties of de gemeentelijke basis administratie) iedere tiende persoon op de lijst in je onderzoek betrekken. Er zijn ook variaties, zoals de clustersteekproef, waarbij je bepaalde clusters (groepen) selecteert, zoals bijvoorbeeld ‘een klas van een HBO instelling’ als je populatie ‘HBO studenten’ is. Een andere optie is een gestratificeerde steekproef. Hierbij deel je je populatie op in logische deelpopulaties. Zo kun je de populatie ‘inwoners van Nederland’ opdelen in deelpopulaties per provincie: ‘inwoners van Noord-Holland’, ‘inwoners van Zuid-Holland’, etc. Deze deelpopulaties heten strata. Uit deze strata trek je dan een aselecte steekproef.

        Gegevens verzamelen in codeboek

        • Voor het verzamelen van gegevens tijdens survey onderzoek worden de vragenlijsten uitgezet bij de deelnemers aan de steekproef. De verzamelde gegevens worden ingevuld in het codeboek.
        • Survey onderzoek kan op verschillende manieren worden afgenomen: via internet, telefonisch, op papier (per post of op straat), of per sms. De verschillende manieren hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Verdiep je in de verschillende mogelijkheden om te bekijken welke manier het beste bij jouw onderwerp en doelgroep past. Overwegingen die meespelen in deze beslissing zijn de beschikbare tijd, middelen en de verwachte respons.
        • Om te zorgen dat je resultaten generaliseerbaar zijn heb je een voldoende grote en representatieve steekproef nodig. Dit kan in geding komen door non-respons: uitval van respondenten. Houd van te voren rekening met uitval en zet dan ook meer vragenlijsten uit dan je minimaal nodig hebt.

        Gegevens analyseren

        • In de data analyse fase van survey onderzoek worden de gegevens die verzameld zijn geanalyseerd. Dit gebeurt met een programma voor statistische analyse, zoals Excel of SPSS. Met deze programma’s kun je je gegevens analyseren en weergeven in grafieken en tabellen.
        • Je codeboek staat nu vol met getallen, wat kun je daar eigenlijk mee? Het is belangrijk om te weten dat er verschillende soorten waarden bestaan, en dat je niet met alle getallen kunt rekenen. Er zijn verschillende meetniveau’s, van laag naar hoog:
          • Nominaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën. Deze categorieën zijn discreet: er zit geen overlap tussen. Voorbeelden van nominale variabelen zijn geslacht (vrouw = 0, man = 1) of HBO instellingen (Inholland = 1, Fontys = 2, Saxion =3, etc.). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden, maar er kan niet mee gerekend worden.
          • Ordinaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën met een bepaalde rangorde. Een voorbeeld van ordinale variabelen is opleidingsniveau (mbo = 1, hbo = 2, wo = 3). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden en om de rangorde aan te geven. Er kan echter niet mee gerekend worden.
          • Interval: variabelen met een vaste interval tussen twee categorieën. De waarden zijn echter continu, elke waarde tussen twee categorieën kan voorkomen. Waarden worden dan ook ingedeeld in categorieën. Een voorbeeld is temperatuur in graden Celcius (18˚C, 19˚C, 20˚C). Een verschil met ratio waarden is dat een interval variabele geen natuurlijk nulpunt heeft en er dus niet gezegd kan worden dat iets ‘twee keer zoveel’ of ‘twee keer zo weinig’ is gebeurd. 20˚C is niet twee keer zo warm als 10˚C, omdat 0˚C geen natuurlijk nulpunt is maar als nulpunt is afgesproken.
          • Ratio: variabelen zijn numeriek, er kan mee gerekend worden. Voorbeelden zijn huizenwaarde in euro’s, of leeftijd in jaren.
        • Dichotome variabelen zijn variabelen waarin slechts twee antwoorden mogelijk zijn: ja of nee, man of vrouw. Vragen met meervoudige antwoorden worden verwerkt als dichotome variabelen: ja = 1, nee = 0 (zie de provincies in het voorbeeld van het codeboek). Deze variabelen worden ook wel dummy’s genoemd.
        • Er zijn twee manieren om je gegevens te analyseren: middels een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen).
        • Univariate analyses kun je op verschillende manieren weergeven:
          • Frequentieverdeling: hiermee geef je aan hoe vaak een categorie (een waarde) van een kenmerk voorkomt in relatie tot de gehele hoeveelheid respondenten.
          • Grafieken: in een grafiek kun je grafisch laten zien hoe vaak de categorieën (verschillende waarden) van een kenmerk voorkomen, in relatie tot elkaar en tot de gehele hoeveelheid respondenten.
          • Kengetallen: een samenvatting van kenmerken op grond van een bepaalde eigenschap, zoals het gemiddelde of de modus van de gegeven waarden.

        Resultaten

        • Bivariate analyses kun je ook in een grafiek weergeven. Je zet dan de resultaten van twee kenmerken naast elkaar, om ze te kunnen vergelijken. Een voorbeeld is de vergelijking van het opleidingsniveau van mannen en vrouwen. Daarnaast kun je bivariate analyses weergeven in een kruistabel waarin één kenmerk tegen een ander kenmerk wordt afgezet; één kenmerk wordt in de eerste kolom en één kenmerk in de bovenste rij weergegeven.
        • Het is belangrijk om na te gaan wat de betrouwbaarheid en de validiteit van je resultaten zijn. De betrouwbaarheid kun je meten met een betrouwbaarheidsanalyse in SPSS. Om de validiteit van je onderzoek te bepalen vergelijk je de resultaten uit jouw steekproef met de kenmerken van de populatie. Deze moeten voldoende overeenkomen om de uitkomsten uit jouw onderzoek te generaliseren naar de gehele populatie. Het is van belang om te toetsen of de resultaten uit jouw onderzoek significant zijn: of ze in meer dan 95% van de gevallen overeenkomen met de realiteit, of in meer dan 95% van de gevallen waarin je een test herhaalt hetzelfde resultaat laten zien.
        • Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding

        Wat is een voorbeeld kwalitatief onderzoek: Interview

        • Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van interviews omvat het ontwikkelen van een topiclijst en het selecteren van een steekproef.
        • Voor een interview bereid je over het algemeen geen gedetailleerde vragenlijst voor, maar stuur je het interview aan de hand van een topiclijst. Een topiclijst is een lijst met onderwerpen die je gebruikt om het interview te structureren en een logische volgorde van onderwerpen aan te houden tijdens het gesprek.
        • Om te bepalen wie je gaat interviewen voer je in de meeste gevallen een selecte steekproef uit. De resultaten gebruik je niet voor kwantitatieve analyse, dus een aselecte steekproef is niet vereist. Een aselecte steekproef dient daarnaast je doel niet: je doet een interview omdat je specifieke informatie en inzichten zoekt, niet om te generaliseren.

        Er zijn verschillende manieren om een selecte steekproef te trekken:

        • Quotasteekproef: je krijgt een quotum mee waarin de hoeveelheid interviews met mensen met bepaalde kenmerken (man/vrouw, jong/oud, laag- of hoog-opgeleid) vastligt.
        • Zelfselectie: je zoekt mensen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (vrouw, tussen de 20 en 50 jaar, gezond) en verspreidt een uitnodiging waar mensen zich op eigen initiatief voor aan kunnen melden.
        • Doelgericht: je trekt een steekproef op basis van een bepaalde kenmerk (studenten communicatie aan een HBO instelling).
        • Toevallig: je vraagt aan toevallige voorbijgangers of ze mee willen werken aan een interview.
        • Sneeuwbalmethode: je vraagt mensen in je omgeving of zij iemand kennen binnen hun netwerk die voor jou interessant is om te interviewen, en vraagt na een interview of de respondent nog suggesties heeft voor andere interessante personen.

        interviews afnemen

        • Als je interviews gaat afnemen zul je merken dat de voorbereiding, de interviews zelf en de uitwerking hiervan veel tijd kosten. Je zult dan ook geen grote groep mensen interviewen; 25 tot 30 interviews is al heel veel. Als je merkt dat je geen nieuwe informatie meer hoort in interviews kun je concluderen dat er een verzadigingspunt optreedt, en dat je voldoende interviews hebt afgenomen voor de beantwoording van je onderzoeksvragen.
        • Bereid je interview voldoende voor. Zorg dat je zelf duidelijkheid hebt over je vragen, zodat je tijdens het gesprek al je aandacht op je respondent kunt richten. Bouw je interview logisch op, met een begin, kern en einde. Begin met een introductie waarin je jezelf voorstelt, je onderzoek kort uitlegt, waarom je de respondent wilt spreken, wat er met de informatie gebeurt en hoe lang het interview ongeveer zal duren. Als je het interview wilt opnemen, vraag dan altijd van te voren toestemming. Daarna ga je over naar de kern van het interview, de vragen die je hebt opgesteld rondom het onderwerp van je onderzoek. Zorg dat je goed luistert en geen deel gaat nemen aan het gesprek; als onderzoeker moet je objectief blijven. Na het behandelen van de onderwerpen op je topiclijst werk je toe naar het einde van je interview. Je vat het interview samen om te verifiëren dat je de informatie goed begrepen hebt en zodat de respondent de mogelijkheid heeft voor eventuele nuancering of aanmerkingen. Je bedankt de respondent voor zijn/haar medewerking en stelt hem/haar op de hoogte van het vervolg van je onderzoek.
        • Tijdens een interview kan het zijn dat de respondent een andere kant op gaat met het gesprek dan jij in gedachten had. Ga hier flexibel, maar ook respectvol mee om; iemand neemt de tijd om jou iets uit te leggen. Luister naar het verhaal van de respondent, maar schroom ook niet om op een gegeven moment voorzichtig bij te sturen naar de onderwerpen die voor jou interessant zijn. Vraag door als je niet tevreden bent over een antwoord, maar zorg dat het niet vervelend wordt; zoek het midden tussen de twee.

        Analyseren van kwalitatieve gegevens

        • Het analyseren van kwalitatieve gegevens steekt heel anders in elkaar dan analyse van kwantitatieve gegevens: je kent je data immers geen waarden toe, je kunt er niet mee rekenen en geen grafieken van maken. Toch is er wel een manier om op een gestructureerde manier de stukken tekst die je verzameld hebt te analyseren:
          • Lees de uitgewerkte interview verslagen door. Selecteer de relevante informatie voor je onderzoek en verdeel het in kleine fragmenten die je kunt samenvatten in één woord.
          • Omschrijf de kleine fragmenten in één woord (een code) om je resultaten te coderen. Deze code kun je in de kantlijn van het document zetten.
          • Maak een codeboek aan. Hierin zet je de codes in de eerste kolom en de verschillende interviews in de eerste rij van een tabel. Met dit codeboek verzamel je stukken tekst uit verschillende interviews die bij verschillende codes passen, zodat je een overzicht voor jezelf creëert van relevante gegevens.
          • Ga over tot het waarderen, sorteren en evalueren van de gegevens. Maak met behulp van de (meest voorkomende) codes een mindmap, diagram, codeboom of een schematisch overzicht met post-its. Kijk naar positieve en negatieve benoemingen van onderwerpen, naar wat oorzaak en wat gevolg is, en voor wie iets van belang is.
          • Breng je model, diagram of overzicht in verband met je onderzoeksvragen. Kun je hiermee antwoord op je vragen geven? Zo nee, welke aanvullende informatie heb je nodig en welke vragen moet je daarvoor stellen?
        • Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces, waarbij je soms terug moet gaan naar eerdere stappen en een aantal keer de cyclus van je onderzoeksproces doorloopt voor je tevreden bent over de resultaten. Dit heeft als voordeel dat je nieuwere informatie altijd naast al gevonden gegevens en de resultaten van je analyse legt en daardoor de betrouwbaarheid van de uitkomsten van je onderzoek vergroot.
        Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?

        Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?


        Begeleiding

        Op het moment dat je besluit je scriptie te gaan schrijven en op zoek gaat naar een geschikt onderwerp is het ook tijd om een begeleider te benaderen. De rol van een begeleider verschilt per onderwijsinstelling en vakgroep, en natuurlijk per persoon, maar er zijn een aantal algemene taken. Je begeleider is de docent die gedurende je afstudeerproces in de gaten houdt hoe je het doet, op een aantal momenten feedback geeft op de teksten die je geschreven hebt en je uiteindelijk beoordeelt.

        Je spreekt een aantal regels met je begeleider af, zoals hoe vaak je je begeleider spreekt, wanneer jullie inlevermomenten afspreken, en wanneer je de eindversie van je scriptie inlevert. Bespreek je planning en je plannen met je begeleider en bekijk samen of deze realistisch zijn. Maak afspraken en plan inlevermomenten aan de hand van je planning.

        Bespreek hoeveel en wat voor soort begeleiding je denkt nodig te hebben. Wil je graag tussentijds feedback op de tekst die je al geschreven hebt? Heb je iemand nodig die je af en toe even aanspoort? Leer van je eerdere ervaringen met papers schrijven en laat je begeleider weten wat je sterke en zwakke punten zijn, zodat je begeleider weet waar hij/zij aan toe is en een stok achter de deur kan zijn voor jou.

        Geef tijdig aan als iets niet lukt of niet lekker loopt. Je begeleider is er ook om je te helpen in moeilijke tijden of als je bepaalde ideeën wilt doorspreken met iemand. Het is echter wel jouw verantwoordelijkheid om aan de bel te trekken.

        Zoek hulp als je er niet uitkomt met je begeleider. Het kan zijn dat het niet zo botert tussen jou en je begeleider. Vervelend, want dit is de persoon bij wie je terecht zou moeten kunnen bij problemen, maar ook degene die je werk zal beoordelen. Probeer problemen rustig uit te spreken en te overwinnen. Als dit niet lukt, zoek dan contact met een andere docent (je studiebegeleider, de coördinator, of een vertrouwenspersoon). Je kunt je problemen met deze persoon bespreken en uitzoeken of er een oplossing mogelijk is.

        Planning, motivatie en concentratie

        Je afstudeeronderzoek is een groot en langdurig proces. Veel studenten vinden het daarom moeilijk een realistische tijdsplanning te maken, zowel op macro-niveau (planning van afstudeeronderzoek van een aantal maanden) als op micro-niveau (planning van een dag, of een week). Toch werkt het maken van een planning eigenlijk altijd volgens hetzelfde principe:

        • Doelen stellen: scriptie schrijven

        • Subdoelen stellen: hoofdstuk 3 van scriptie schrijven

        • Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling: hoofdstuk 3 inleveren op 11 mei

        • Concrete taken koppelen aan subdoelen:

          • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen

          • Artikel Y lezen

          • Conceptueel model tekenen

          • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven

        • Taken koppelen aan tijdsbesteding:

        • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen 2 uur

        • Artikel Y lezen 1 uur

        • Conceptueel model tekenen 1 uur

        • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven 3 uur

        • Taken in een lange termijn planning zetten: taken in agenda inplannen, daarbij aangevend op welke dag je de taak gaat uitvoeren en hoeveel tijd je daarvoor verwacht nodig te hebben

        • Pagina 76-88 lezen 1 uur

        • Pagina 89-101 lezen 1 uur

        • Taken opdelen in praktische actiepunten: voor taak ‘Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen’:

        • Actiepunten per uur inplannen: een planning per uur geeft zo duidelijk mogelijk aan wat je op een dag moet doen

        • Actiepunten uitvoeren

        Ook al bestaat een werkdag officieel uit acht uur, de meeste mensen kunnen maar rond de vijf uur per dag effectief werken. Bekijk op welke momenten van de dag jij het beste presteert en plan je werk rondom dat moment. Probeer voor voldoende, maar niet teveel, afwisseling te zorgen. De hele dag artikelen lezen is erg vermoeiend, maar vijf taken in vijf uur plannen zorgt weer voor teveel chaos. Probeer een balans te vinden, en zoek vooral uit wat voor jou werkt.

        Een van de grootste problemen waar studenten tijdens hun studietijd, en vooral tijdens het afstuderen, tegenaan lopen is het uitstellen van taken. Uitstelgedrag leidt tot tijdnood, stress, schuldgevoelens en onzekerheid. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot het uitstellen van taken, zoals een slechte planning, concentratieproblemen, persoonlijke problemen, onrealistische verwachtingen en perfectionisme. Bij serieuze problemen is het zaak contact op te nemen met je begeleider om deze problemen te bespreken en op zoek te gaan naar een oplossing. In de meeste gevallen is het echt meer een combinatie van ‘zoveel te doen, zo weinig tijd’ en teveel afleiding. Probeer je eigen uitstelgedrag te identificeren, zodat je je eigen gedrag leert herkennen. Toch is het belangrijkst om te leren hoe je discpline opbrengt, zodat je minder tijd verspilt en aan de slag gaat op het moment dat het moet.

        Zoek een werkritme en werkplek die bij je passen. Vraag na of er een kamer of andere plek beschikbaar is binnen je vakgroep om (een aantal dagen per week) aan je scriptie te werken. De bibliotheek is natuurlijk een voor de hand liggende keuze, maar als je behoefte hebt aan wat afwisseling, probeer vooral ook eens een rustig café, in de trein, of gewoon thuis te werken.

        Probeer concentratieverlies bij jezelf te herkennen en te onderzoeken wat de oorzaak is. Staat je Facebook de hele dag open in een browser? Is je bureau een zootje? Komt je huisgenoot ieder uur binnenlopen voor een kopje thee? Probeer de zaken die voor jou afleiding veroorzaken tot een minimum te beperken. Zet je telefoon op stil, de tv uit en spreek met jezelf af om slechts een aantal keren per dag je e-mail en Facebook te checken. Ga in de bibliotheek werken als het in huis te druk is of als de spullen in je kamer je teveel afleiden.

        Zorg dat je gezond eet en genoeg beweegt. De hele dag achter je computer zitten met een pot snoep naast je, of niet genoeg tijd nemen om gezond eten te bereiden en maar weer een pizza in de oven te schuiven gaan op den duur hun tol eisen. Voedsel met veel suiker of snelle koolhydraten geven je direct een oppepper, maar zorgen daarna voor een dip of sufheid. Gezond eten en voldoende beweging zijn van groot belang voor een goede concentratie, en vormen daarnaast een prima afwisseling op je werk. Ga in de lunchpauze even de keuken in om jezelf te belonen met iets vers en gezonds, en ga een blokje om of maak een fietstochtje tussen je taken door voor wat ontspanning en inspanning.

        Pas op voor RSI. Tijdens je afstudeeronderzoek breng je waarschijnlijk veel tijd achter je computer door. Zorg voor een goede stoel en bureau, sluit een externe muis en toetsenbord op je laptop aan en neem voldoende micro-pauzes. Doe ieder uur 5 minuten een dansje, strek je vingers, handen en armen, of leer jongleren!

        Succes met afstuderen!

        Afstudeeronderzoek en stageverslag maken: vragen en antwoorden

        Afstudeeronderzoek en stageverslag maken: vragen en antwoorden

        Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?

        Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?


        Een onderzoeksvoorstel bestaat uit een aantal onderdelen. In de meeste gevallen geef je in je onderzoeksvoorstel een eerste overzicht van de literatuur over je onderwerp, uitmondend in een probleemstelling en onderzoeksvragen. Je hoofdvraag splits je op in een aantal deelvragen. Je geeft aan hoe je de onderzoeksvragen die je hebt voorgesteld denkt te gaan onderzoeken: je beschrijft je onderzoeksmethoden. Daarnaast presenteer je een globale inhoudsopgave: een indeling van de hoofdstukken waarin je de structuur van je scriptie aangeeft en de verschillende deelvragen behandelt. Ten slotte maak je een tijdsplanning, waarin je aangeeft welke werkzaamheden je wanneer gaat doen, wanneer je (deel)hoofdstukken af wilt hebben, en welke inlevermomenten je afspreekt.

        • Wat is de probleemstelling?
        • Wat zijn veel gebruikte onderzoeksmethoden?
        • Hoe maak ik een opzet en tijdsplanning voor mijn scriptie?

        Wat is een probleemstelling en wat is het conceptueel model?

        De belangrijkste overwegingen bij het formuleren van een probleemstelling is dat deze specifiek en relevant moet zijn. Om tot een specifieke probleemstelling te komen kun je je onderwerp afbakenen in termen van tijd, plaats en doelgroep (zie Box 1 voor een voorbeeld). Vragen zoals: “Wat is het probleem?”, “Waarom is dit een probleem?” en “Voor wie is dit belangrijk?” kunnen je helpen bij het formuleren van een relevante probleemstelling. Gebruik de 5 W’s en 1 H om vragen te formuleren die je helpen bij het specificeren van je probleemstelling: Wie? Wat? Waar? Waarom? Wanneer? Hoe?

        Op het moment dat je je probleemstelling formuleert heb je al groot inzicht in de samenhang tussen verschillende concepten die van belang zijn binnen het onderwerp dat centraal staat in jouw afstudeeronderzoek. Voor de formulering van je hoofdvraag, deelvragen en eventuele hypothese kan het van pas komen om een conceptueel model op papier te zetten (zie Box 1 voor een voorbeeld). Een eerder gemaakte mindmap kan hierbij als input van pas komen. In een conceptueel model worden verschillende elementen en variabelen met elkaar in relatie gebracht. Een conceptueel model wordt dan ook wel een causaal relatieschema genoemd. In feite laat je zien welke relaties en welke causale verbanden je gaat onderzoeken en op welke vragen je antwoorden verwacht in je resultaten hoofdstuk. Je conceptueel model is de kapstok voor je theoretisch kader: het introduceert de begrippen die van belang zijn in je onderzoek, en die je later verder zult uitleggen en eventueel zult beschrijven aan de hand van bestaande theorieën.

        Wat is een hoofdvraag en wat zijn deelvragen?

        De hoofdvraag van een onderzoek is in feite de probleemstelling in vraagvorm, als die al niet in vraagvorm geponeerd is. In de meeste onderzoeken wordt de hoofdvraag opgesplitst in een aantal deelvragen, omdat het onderwerp meestal te groot is om op een duidelijke manier met één vraag te kunnen worden beantwoord. Goede deelvragen overlappen elkaar niet, zijn niet overbodig, maar schieten ook niet tekort: samen vormen ze een volledig geheel en passen ze perfect binnen de hoofdvraag.

        Wat zijn typen onderzoek en onderzoeksmethoden?

        Als je een specifieke en relevante probleemstelling, een goede hoofdvraag en passende deelvragen hebt geformuleerd is het tijd om uit te zoeken hoe je de vragen die je stelt in je onderzoek kunt gaan beantwoorden. Wat voor type onderzoek ga je uitvoeren? En welke onderzoeksmethoden passen daarbij?

        Er bestaan verschillende typen onderzoek, grofweg op te splitsen in:

        • Beschrijvend onderzoek: beantwoordt vragen die beginnen met ‘hoeveel, hoe vaak, wie, wanneer, wat, waar, in welke mate’. Voor dit type onderzoek kunnen survey onderzoek, observatie of interviews als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

        • Exploratief onderzoek: beantwoordt vragen die beginnen met ‘waarom, waardoor, wat zijn de oorzaken/effecten van, welke factoren spelen een rol’. Voor dit type onderzoek kunnen experimenten of case studies als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

        • Toetsend onderzoek: toetst een hypothese; een nog niet bewezen stelling. Er wordt geprobeerd het causale verband tussen variabelen aan te tonen, waar een verband vermoed wordt of waar een theorie over bestaat. Voor dit type onderzoek kunnen experimenten, survey onderzoek en secundaire analyse als onderzoeksmethoden gebruikt worden.

        Verschillende onderzoeksmethoden zijn hierboven al geïntroduceerd. Deze kunnen worden opgesplitst in kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden.

        Binnen het kwantitatieve onderzoek zijn de bekendste onderzoeksmethoden:

        • Survey onderzoek: Dit type onderzoek wordt vooral gebruikt in de sociale wetenschappen. Middels een vragenlijst wordt een grote groep respondenten bevraagd over hun opinie, houding of kennis ten aanzien van een bepaald thema. Meestal zijn de vragen in een enquête gesloten vragen met een meerkeuze antwoordmodel. Door middel van deze constructie kan een grote groep mensen bevraagd worden en de informatie die daarmee gegenereerd wordt toch makkelijk geaggrereerd worden. Vragen moeten zorgvuldig geformuleerd worden, zodat er maar één wijze is waarop de vragen en antwoorden te interpreteren zijn. De data worden geanalyseerd door middel van statische analyses, bijvoorbeeld met het programma SPSS. Zie paragraaf 3.4 voor een uitgebreide beschrijving van survey onderzoek.

        • Experimenteel onderzoek: Dit type onderzoek wordt zowel in de sociale wetenschappen als in de natuurwetenschappen gebruikt. In een experiment wordt het effect van X op Y gemeten. Met deze effectmeting probeer je een causaal verband te onderzoeken of te bewijzen. Een bewust opgezette experimentele situatie, die een situatie in het ‘echte leven’ nabootst, zorgt er voor dat er met variabelen gespeeld kan worden, en dat de invloed van één variabele op een andere variabele geïsoleerd kan worden van andere (omgevings)factoren. Experimenteel onderzoek kan fysiek worden uitgevoerd – met proefpersonen (in de sociale wetenschappen) of tastbare materie (in de natuurwetenschappen) – maar kan ook worden uitgevoerd door gebruik te maken van een model. De variabelen worden dan gemodelleerd in een programma dat daarvoor geschikt is. Als onderzoeker kun je de variabelen aanpassen en de verschillende uitkomsten analyseren.

        • Secundaire analyse: Hierbij wordt gebruik gemaakt van al bestaande datasets, die dan door de onderzoeker gebruikt kunnen worden als input voor statistische analyses of voor een model. Het voordeel is dat het een stuk makkelijker en goedkoper is om bestaande data te gebruiken, het nadeel is dat de data lang niet altijd precies is wat je zoekt en datasets moeilijk met elkaar te vergelijken zijn, omdat ze vaak niet hetzelfde gebied beslaan of een verschillend aggregatieniveau hebben.

        Binnen het kwalitatieve onderzoek zijn de bekendste onderzoeksmethoden:

        • Observatie: Hierbij worden de gedragingen van een kleine groep personen systematisch geobserveerd en (meestal) gecodeerd (ondergebracht in een bepaalde categorie), om bepaalde patronen te ontdekken. Er wordt alleen gelet op gedragingen die van belang zijn voor het onderzoek.

        • Interview: Interviews worden afgenomen door de onderzoeker om inzicht te krijgen in de opinies of beweegredenen van de geïnterviewde. Er wordt normaal gesproken van te voren een vragenlijst of topiclijst (geen uitgeschreven vragen, maar een lijst met onderwerpen die worden besproken in het interview) opgesteld om grofweg hetzelfde interview af te kunnen nemen bij verschillende mensen. Op deze manier kun je verschillende perspectieven op een bepaald onderwerp boven water te krijgen. Soms wordt ook gebruik gemaakt van codering, om antwoorden in bepaalde categorieën te kunnen onderbrengen. Zie paragraaf 3.5 voor een uitgebreide beschrijving van onderzoek doen door middel van interviews.

        • Literatuuronderzoek: Voor literatuuronderzoek onderzoek je bestaande literatuur over het onderwerp van je onderzoek. Bronnen voor literatuuronderzoek zijn boeken, wetenschappelijke artikelen, krantenartikelen, beleidsdocumenten en het internet. Literatuuronderzoek is een onderdeel van ieder onderzoek, om meer te leren over je onderwerp, je onderzoek af te bakenen, en voor gebruik in je theoretische kader. In sommige studies wordt literatuuronderzoek echter ook als onderzoeksmethode voor de beantwoording van de deelvragen gebruikt.

        • Case study: Een case study is niet één onderzoeksmethode, maar is een wijze van onderzoek doen waarin verschillende onderzoeksmethoden kunnen samenkomen. Wat een case study onderzoek karakteriseert is dat een onderzoeksvraag of hypothese wordt onderzocht in een specifieke situatie: de case. Een case kan een groep personen, een gebied, of een sector zijn, maar moet duidelijk afgebakend zijn. Een vergelijkend case study onderzoek, waarin 2 of meer case studies met elkaar vergeleken worden, is ook een mogelijkheid.

        Hoe maak je een opzet en een inhoudsopgave?

        In je onderzoeksvoorstel presenteer je ook een globale opzet van je scriptie. Je moet dus al nadenken over de structuur van je scriptie, en hoe je onderzoek een kop en een staart krijgt. Er zijn verschillende typen onderzoek, en daarmee ook verschillende mogelijkheden voor de opzet van je scriptie.

        Een gebruikelijke opzet voor een scriptie, en veel andere geschreven stukken, is:

        • Titelpagina

        • Voorwoord

        • Inhoudsopgave

        • Overzicht van figuren, tabellen, afkortingen

        • Samenvatting

        • Inleiding

        • Probleemstelling / onderzoeksvragen / hypothese

        • Theoretisch kader

        • Onderzoeksmethoden

        • Resultaten

        • Analyse / interpretatie van resultaten

        • Discussie

        • Conclusie

        • Aanbevelingen

        • Literatuurlijst

        • Bijlagen

        Afhankelijk van het doel van je onderzoek en de omvang van je onderzoeksvragen behandel je de verschillende onderdelen wel of niet, of in een andere volgorde. Ook kan een bepaald onderdeel van je scriptie meerdere hoofdstukken omvatten in plaats van slechts één (je resultaten presenteren in verschillende hoofdstukken, bijvoorbeeld aan de hand van je deelvragen), of kunnen verschillende onderdelen juist samen één hoofdstuk vormen (veel voorkomend is een samenvoeging van de discussie en conclusie in één hoofdstuk).

        Vaak wordt verwacht dat je je inhoudsopgave geannoteerd presenteert. Dit betekent dat je ook de nummering van je hoofdstukken, en eventuele paragrafen, al presenteert (zie volgende pagina voor een voorbeeld).

        Een bekend model om je scriptie op te bouwen is het zandlopermodel. Dit model volgt de vorm van een zandloper: breed-smal-breed. In de context van onderzoek wordt daarmee bedoeld: algemeen-specifiek-algemeen. Schrijven volgens het zandlopermodel betekent dus dat je breed begint bij de beschrijving van je onderwerp in je inleiding, naar het smallere deel met je onderzoeksvragen en resultaten toewerkt, en van daaruit weer breed uitwaaiert als je je resultaten in een bredere context plaatst in je analyse, discussie en conclusie.

        Hoe maak je een tijdsplanning?

        Een belangrijk onderdeel van je onderzoeksvoorstel is je tijdsplanning. Hierin geef je in grote lijnen aan wat je wanneer gaat doen, wanneer je conceptversies van (bepaalde delen van) je scriptie instuurt, wanneer je afspreekt met je begeleider, en natuurlijk wanneer je van plan bent je afstudeeronderzoek af te ronden en je scriptie in te leveren. Het is uiteraard moeilijk om aan het begin van je afstudeeronderzoek in te schatten hoeveel tijd je nodig gaat hebben voor verschillende onderdelen. De tijdsplanning die je maakt voor je onderzoeksvoorstel is dan ook geen vast gegeven, maar is bedoeld als richtlijn, zodat jij en je begeleider kunnen bijhouden in hoeverre je nog op schema ligt en actie kunnen ondernemen als dat niet het geval is. Je tijdsplanning kun je gaandeweg dus ook bijstellen zo nodig.

        Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?

        Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?


        Begeleiding

        Op het moment dat je besluit je scriptie te gaan schrijven en op zoek gaat naar een geschikt onderwerp is het ook tijd om een begeleider te benaderen. De rol van een begeleider verschilt per onderwijsinstelling en vakgroep, en natuurlijk per persoon, maar er zijn een aantal algemene taken. Je begeleider is de docent die gedurende je afstudeerproces in de gaten houdt hoe je het doet, op een aantal momenten feedback geeft op de teksten die je geschreven hebt en je uiteindelijk beoordeelt.

        Je spreekt een aantal regels met je begeleider af, zoals hoe vaak je je begeleider spreekt, wanneer jullie inlevermomenten afspreken, en wanneer je de eindversie van je scriptie inlevert. Bespreek je planning en je plannen met je begeleider en bekijk samen of deze realistisch zijn. Maak afspraken en plan inlevermomenten aan de hand van je planning.

        Bespreek hoeveel en wat voor soort begeleiding je denkt nodig te hebben. Wil je graag tussentijds feedback op de tekst die je al geschreven hebt? Heb je iemand nodig die je af en toe even aanspoort? Leer van je eerdere ervaringen met papers schrijven en laat je begeleider weten wat je sterke en zwakke punten zijn, zodat je begeleider weet waar hij/zij aan toe is en een stok achter de deur kan zijn voor jou.

        Geef tijdig aan als iets niet lukt of niet lekker loopt. Je begeleider is er ook om je te helpen in moeilijke tijden of als je bepaalde ideeën wilt doorspreken met iemand. Het is echter wel jouw verantwoordelijkheid om aan de bel te trekken.

        Zoek hulp als je er niet uitkomt met je begeleider. Het kan zijn dat het niet zo botert tussen jou en je begeleider. Vervelend, want dit is de persoon bij wie je terecht zou moeten kunnen bij problemen, maar ook degene die je werk zal beoordelen. Probeer problemen rustig uit te spreken en te overwinnen. Als dit niet lukt, zoek dan contact met een andere docent (je studiebegeleider, de coördinator, of een vertrouwenspersoon). Je kunt je problemen met deze persoon bespreken en uitzoeken of er een oplossing mogelijk is.

        Planning, motivatie en concentratie

        Je afstudeeronderzoek is een groot en langdurig proces. Veel studenten vinden het daarom moeilijk een realistische tijdsplanning te maken, zowel op macro-niveau (planning van afstudeeronderzoek van een aantal maanden) als op micro-niveau (planning van een dag, of een week). Toch werkt het maken van een planning eigenlijk altijd volgens hetzelfde principe:

        • Doelen stellen: scriptie schrijven

        • Subdoelen stellen: hoofdstuk 3 van scriptie schrijven

        • Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling: hoofdstuk 3 inleveren op 11 mei

        • Concrete taken koppelen aan subdoelen:

          • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen

          • Artikel Y lezen

          • Conceptueel model tekenen

          • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven

        • Taken koppelen aan tijdsbesteding:

        • Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen 2 uur

        • Artikel Y lezen 1 uur

        • Conceptueel model tekenen 1 uur

        • Hoofdstuk 3 scriptie schrijven 3 uur

        • Taken in een lange termijn planning zetten: taken in agenda inplannen, daarbij aangevend op welke dag je de taak gaat uitvoeren en hoeveel tijd je daarvoor verwacht nodig te hebben

        • Pagina 76-88 lezen 1 uur

        • Pagina 89-101 lezen 1 uur

        • Taken opdelen in praktische actiepunten: voor taak ‘Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen’:

        • Actiepunten per uur inplannen: een planning per uur geeft zo duidelijk mogelijk aan wat je op een dag moet doen

        • Actiepunten uitvoeren

        Ook al bestaat een werkdag officieel uit acht uur, de meeste mensen kunnen maar rond de vijf uur per dag effectief werken. Bekijk op welke momenten van de dag jij het beste presteert en plan je werk rondom dat moment. Probeer voor voldoende, maar niet teveel, afwisseling te zorgen. De hele dag artikelen lezen is erg vermoeiend, maar vijf taken in vijf uur plannen zorgt weer voor teveel chaos. Probeer een balans te vinden, en zoek vooral uit wat voor jou werkt.

        Een van de grootste problemen waar studenten tijdens hun studietijd, en vooral tijdens het afstuderen, tegenaan lopen is het uitstellen van taken. Uitstelgedrag leidt tot tijdnood, stress, schuldgevoelens en onzekerheid. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot het uitstellen van taken, zoals een slechte planning, concentratieproblemen, persoonlijke problemen, onrealistische verwachtingen en perfectionisme. Bij serieuze problemen is het zaak contact op te nemen met je begeleider om deze problemen te bespreken en op zoek te gaan naar een oplossing. In de meeste gevallen is het echt meer een combinatie van ‘zoveel te doen, zo weinig tijd’ en teveel afleiding. Probeer je eigen uitstelgedrag te identificeren, zodat je je eigen gedrag leert herkennen. Toch is het belangrijkst om te leren hoe je discpline opbrengt, zodat je minder tijd verspilt en aan de slag gaat op het moment dat het moet.

        Zoek een werkritme en werkplek die bij je passen. Vraag na of er een kamer of andere plek beschikbaar is binnen je vakgroep om (een aantal dagen per week) aan je scriptie te werken. De bibliotheek is natuurlijk een voor de hand liggende keuze, maar als je behoefte hebt aan wat afwisseling, probeer vooral ook eens een rustig café, in de trein, of gewoon thuis te werken.

        Probeer concentratieverlies bij jezelf te herkennen en te onderzoeken wat de oorzaak is. Staat je Facebook de hele dag open in een browser? Is je bureau een zootje? Komt je huisgenoot ieder uur binnenlopen voor een kopje thee? Probeer de zaken die voor jou afleiding veroorzaken tot een minimum te beperken. Zet je telefoon op stil, de tv uit en spreek met jezelf af om slechts een aantal keren per dag je e-mail en Facebook te checken. Ga in de bibliotheek werken als het in huis te druk is of als de spullen in je kamer je teveel afleiden.

        Zorg dat je gezond eet en genoeg beweegt. De hele dag achter je computer zitten met een pot snoep naast je, of niet genoeg tijd nemen om gezond eten te bereiden en maar weer een pizza in de oven te schuiven gaan op den duur hun tol eisen. Voedsel met veel suiker of snelle koolhydraten geven je direct een oppepper, maar zorgen daarna voor een dip of sufheid. Gezond eten en voldoende beweging zijn van groot belang voor een goede concentratie, en vormen daarnaast een prima afwisseling op je werk. Ga in de lunchpauze even de keuken in om jezelf te belonen met iets vers en gezonds, en ga een blokje om of maak een fietstochtje tussen je taken door voor wat ontspanning en inspanning.

        Pas op voor RSI. Tijdens je afstudeeronderzoek breng je waarschijnlijk veel tijd achter je computer door. Zorg voor een goede stoel en bureau, sluit een externe muis en toetsenbord op je laptop aan en neem voldoende micro-pauzes. Doe ieder uur 5 minuten een dansje, strek je vingers, handen en armen, of leer jongleren!

        Succes met afstuderen!

        Hoe manage je tijd en maak je een studieplanning?

        Hoe manage je tijd en maak je een studieplanning?

        Timemanagement

        In de jaren ’20 hadden ze het maar makkelijk. Geen TV, geen mobiele telefoons, geen computers en al helemaal geen internet. Goed, niet iedereen had de mogelijkheid om een studie te gaan doen, maar als je dan de kans kreeg om door te leren kon je dat in ieder geval doen zonder digitale afleiding. Dat is nu wel anders. Tijdens het studeren hebben veel studenten moeite om geconcentreerd te blijven tussen alle binnenkomende mailtjes, smsjes, tweets, status-updates en whats-apps. Als je een keer wel vijf minuten met rust gelaten wordt, moet je er natuurlijk zelf voor zorgen dat de anderen je niet vergeten. Daarnaast moet je ieder uur op nu.nl controleren of de wereld niet vergaan is zonder dat iemand jou iets verteld heeft, moet je verhalen van je huisgenoten aanhoren over hoe dronken ze gisteravond waren en belt je moeder iedere dag om te controleren of je wel goed eet en regelmatig je bed verschoont. Met al deze afleiding is het een hele klus nog voldoende tijd aan je studie te besteden en juist daarom is gedegen timemanagement van groot belang. Dit zorgt er namelijk niet alleen voor dat iedere taak een plek in jouw volle agenda krijgt, maar helpt je ook om al het andere wat jouw tijd en aandacht opeist op een goede manier te stroomlijnen.

        Bij timemanagement draait het erom je doelstellingen helder te krijgen en om deze op een efficiënte manier te bereiken. Activiteiten die niets opleveren kun je schrappen. Door de activiteiten die er wel toe doen goed in te plannen en met zo min mogelijk afleiding uit te voeren, werk je efficiënter en effectiever. Hierdoor kun je uiteindelijk meer werk gedaan krijgen in minder tijd, wat betekent dat je beter voorbereid aan je tentamens begint, je extra-curriculaire activiteiten voor de studievereniging niet hoeven te blijven liggen en je misschien zelfs nog tijd overhoudt voor leuke dingen.

        In dit hoofdstuk zul je stap voor stap werken aan het efficiënter maken van je tijdsbesteding. Het begint met het in kaart brengen van je huidige tijdsbesteding. Vervolgens bepaal je wat je doelstellingen zijn en kijk je hoe je het werk hiervoor het beste in kunt delen. Aan het einde van het hoofdstuk volgen nog een aantal tips.

        Overzicht van je tijdsbesteding

        Voordat je een planning kunt gaan maken is het belangrijk om eerst te weten hoeveel tijd je kwijt bent aan al je activiteiten. Door twee weken lang bij te houden wanneer je hoeveel tijd aan welke activiteiten besteedt, krijg je een beter beeld van het werk dat je doet. Je zult zien dat je bijvoorbeeld veel meer of minder tijd in je studie steekt dan je eigenlijk dacht. Deze informatie kun je gebruiken bij het maken van je planning. Het doel is om inzicht te krijgen in je dagindeling maar ook om een goed idee te krijgen van hoeveel werk je op één dag aankunt. Als je bij het bijhouden van je tijd merkt dat je niet meer dan vier uur per dag geconcentreerd kunt studeren heeft het ook geen zin om daarna in je planning een week lang iedere dag van 8.00 tot 23.00 uur in te ruimen voor studie. Door je concentratie te trainen (zie hoofdstuk Concentratie, 2.3) kun je het aantal studie-uren wel opbouwen. Maar doe dit geleidelijk.

        Hoe ga je te werk?

        Als je het goed wilt doen moet je vrij gedetailleerd bijhouden wanneer je wat doet. Dit hoeft natuurlijk niet op de minuut precies, maar dingen als pauzetijden en het aantal pagina’s dat je gelezen hebt wil je wel opschrijven. Het is daarom aan te raden om iedere activiteit direct bij te kunnen houden. Maak daarom een schema in je smartphone of op een kladblok dat je de hele dag bij je hebt, dan hoef je niet aan het einde van de dag schattingen te gaan maken.

        Bij het ‘tijdschrijven’ gaat het niet alleen om de tijd die je in je studie steekt, maar ook om al het andere dat je doet. Het is belangrijk te weten hoeveel tijd je dagelijks kwijt bent aan noodzakelijke huishoudelijke taken zoals boodschappen doen, koken, de was doen. Dan weet je welke uren je vrij te besteden hebt. Door ook bij te houden hoeveel tijd in hobby’s, luieren en tv-kijken gaat zitten kun je zien waar er misschien wat te snijden valt.

        Als voorbeeld hier een schema van een eerstejaars Politicologie student:





        Maandag

        Dinsdag

        Woensdag

        10.00-10.45 Opstaan/ontbijt

        8.00-9.00 Opstaan/ontbijt

        8.30-8.45 Opstaan

        10.45-11.00 Naar Uni

        9.00-9.15 Naar Uni

        8.45-9.00 Naar Uni

        11.00-12.00 Lezen artikel
        Nationale politiek (8 blz.)

        9.15-11.00 WG Pol. Wetenschap

        9.00-11.00 WG Internat. Pol.

        12.00-13.00 Lunch

        11.00-11.45 Kletsen met
        studiegenoten

        11.00-11.15 Ontbijt

        13.00-15.00 HC Internat. Pol.

        11.45-12.30 Lezen Pol.
        Wetenschap (6 blz.)

        11.15-13.00 HC Nat. Pol.

        15.00-15.30 Boodschappen

        13.00-15.00 HC Internat. Pol.

        13.00-13.45 Vergadering SPIL

        15.30-18.45 PC-spelletje

        15.00-17.00 HC Pol. Wetenschap

        13.45-14.30 Lunch

        18.45-20.00 Koken en eten

        17.00-0.30 Eten en drinken bij
        vrienden

        14.30-17.00 WG Nat. Pol
        voorbereiden (pauze 15.30-16.00)

        20.00-22.40 Lezen boek Internat. Pol. (20 blz.) (pauze 21.00-21.20)

         

        17.00-17.30 Boodschappen

        22.40-23.45 TV kijken

         

        17.30-19.00 Lezen Nat. Pol. (12 blz.)

          

        19.00-20.00 Koken en eten

          

        20.00-23.00 TV-kijken

        Prioriteiten stellen

        Als je veel te doen hebt, is het moeilijk zicht te krijgen op wat je eerst moet doen, wat even kan wachten en wat eigenlijk helemaal niet belangrijk is. Je bent snel geneigd alles te willen doen wat je tegenkomt, onafhankelijk van of het wel urgent of belangrijk is. Het is daarom van belang jezelf te dwingen van ieder actiepunt de afweging te maken of dit belangrijk genoeg is om gedaan te worden en of dit wel of niet urgent is (moet het nú gebeuren of kun je het verderop in je planning zetten). Het is belangrijk om dit mee te nemen bij het maken van een planning voor de lange termijn en ook bij het op je nemen van nieuwe taken. Zo kun je voorkomen dat je zinloos werk verzet en zorg je ervoor dat je de tijd die je werkt effectief besteedt.

        Het planningsschema afgeleid van Steven Covey (zie hieronder) is een handig middel om je actiepunten in te delen in een de categorieën wel/niet urgent en wel/niet belangrijk.

         

        URGENT

         

        NIET URGENT

        BELANGRIJK 

        • Dringende problemen

        • Tentamen volgende dag

         
        • Planning

        • Tentamen over 2 maanden

          

        HART

         

        NIET BELANGRIJK

        • Sommige telefoontjes

        • Onderbrekingen

         
        • TV kijken

        • Niet-verplichte stof lezen

        Een actiepunt is een zo klein mogelijke handeling. ‘Literatuur Psychodiagnostiek lezen’ is geen actiepunt, maar ‘Pagina 148-175 uit Psychologische Diagnostiek in de Gezondheidszorg lezen’ is wel een concreet actiepunt. Je moet proberen alle dingen die je moet doen in zo klein mogelijke stukjes op te delen en die op een to-do-list te plaatsen. Deze actiepuntjes deel je vervolgens in naar urgentie en belang. Het schema van Covey biedt hiervoor verschillende kwadranten. Deze worden hieronder kort omschreven.

        I. Quadrant of Necessity

        Alle actiepunten die én belangrijk én urgent zijn komen in de box linksboven. Deze punten kan je het beste meteen (of zo snel mogelijk) doen. Het gaat hier om dingen als het afmaken van een verplichte opdracht waarvoor deze week een deadline is, of het voorbereiden van een presentatie van morgen.

        II. Quadrant of Quality & Personal Leadership

        De actiepunten die wel belangrijk zijn, maar niet urgent, komen in de box rechtsboven. Deze punten moeten wel gebeuren, maar kunnen ook enkele dagen wachten. Denk hierbij aan het lezen van literatuur voor een tentamen van over 6 weken. Je kan deze actiepunten het beste inplannen. (bijvoorbeeld: ik ga maandagmiddag van 14.00u. tot 15.00u. die pagina’s uit dat boek doorlezen.) Het is wel belangrijk dat je dat dan ook echt doet. Punten in deze box die niet op de geplande tijd gedaan worden, worden waarschijnlijk daarna vanzelf urgent, en verschuiven dan naar de box ‘necessity’.

        III. Quadrant of Deception

        Alle actiepuntjes die wel urgent zijn, maar niet zo belangrijk komen in de box linksonder. Deze punten kan je het beste vermijden. Als deze punten wel gedaan moeten worden maar niet belangrijk genoeg zijn om jouw tijd in te steken kun je ze uitbesteden. Je kunt hier bijvoorbeeld denken aan het doen van de beschimmelde afwas van je huisgenoot, die al wekenlang in de weg staat in de keuken.

        IV. Quadrant of Waste

        De actiepunten die niet belangrijk en niet urgent zijn, zet je in de box rechtsonder. Dit is de prullenbak. Probeer zo min mogelijk van deze punten te doen! Dingen die in deze box zouden kunnen vallen zijn bijvoorbeeld het op kleur sorteren van de pennen op je kamer, het kijken naar tv-shows die je niet wilt zien of het lezen van literatuur die niet verplicht is.

        Het hart

        Natuurlijk hoef je je niet altijd te beperken tot dingen die belangrijk en/of urgent zijn. Er zijn ook een hoop dingen die je gewoon leuk vindt om te doen, waar je energie uithaalt. Die dingen moet je ook vooral doen! Vandaar dat het hartje in het schema staat. Let er wel op welke dingen je daar in stopt, maar blijf vooral dingen doen die je leuk vindt.

        Stap 1: Doelen stellen

        • Bij het maken van een planning is het belangrijk om groot te beginnen.
        • Het beste vraag je jezelf aan het begin van het semester of zelfs aan het begin van het jaar welke doelen je dat semester/jaar wilt behalen. Dit kunnen studiegerelateerde doelen zijn maar ook persoonlijke of zakelijke doelen zoals Spaans leren of een congres voor je studievereniging organiseren.
        • Het gaat hier om grotere lange termijndoelen, maar dit betekent niet dat je niet specifiek hoeft te zijn; dat je dit jaar zestigstudiepunten wilt halen is niet specifiek genoeg, dat je alle verplichte vakken uit het eerste jaar wilt behalen is dat wel. Dan kun je namelijk herleiden welke taken onder dit doel vallen.

        Stap 2: Subdoelen afleiden

        • Na het stellen van deze algemene doelen is het belangrijk deze stap voor stap af te bouwen naar een
        • concrete tijdsplanning. Hier begin je mee door subdoelen te formuleren. Als je alle verplichte vakken wilt halen is dit makkelijk te doen door al deze vakken op een rij te zetten. Voor Spaans leren zou dit met een cursus Spaans te voltooien kunnen zijn.

        Voorbeeld (voor het eerste doel):

        1. Tentamen Inleiding in de Psychologie halen
        2. Tentamen Biologische Psychologie halen
        3. Tentamen Psychodiagnostiek halen
        4. Tentamen Groepsdynamica halen
        5. …  

        Stap 3: Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling

        • Deze subdoelen zijn vaak gemakkelijk in een tijdschema te zetten, omdat je bijvoorbeeld voor ieder vak de tentamendatum kunt opzoeken, je weet dan hoe lang je hebt om dat subdoel te voltooien.

        Voorbeeld:

        1. Tentamen Inleiding in de Psychologie 21 december
        2. Tentamen Biologische Psychologie 21 December
        3. Tentamen Psychodiagnostiek 8 Januari
        4. Tentamen Groepsdynamica 29 Mei
        5. …  

        Stap 4: Concrete taken aan de subdoelen koppelen

        • Hier ga je nog een stap verder door te bepalen hoeveel werk ieder subdoel met zich meebrengt.
        • Hiervoor kun je taken opstellen die nodig zijn voor het behalen van het subdoel, zoals het lezen van de literatuur en het volgen van colleges.

        Voorbeeld (voor subdoel ‘Inleiding Psychologie’):

        1. Lezen Psychology (Gray), hoofdstukken 1-9 en 11
        2. Lezen Artikel The Psychology of Folk Psychology (Goldman)
        3. Lezen Artikel Positive Psychology: An Introduction (Seligman)
        4. Colleges volgen
        5. Samenvattingen van JoHo leren

        Stap 5: Taken koppelen aan een tijdsbesteding

        • Voor de geformuleerde taken is het belangrijk om een inschatting te maken van hoeveel uren je daar aan kwijt zult zijn. Als je nog nooit een vergelijkbare taak hebt uitgevoerd wees dan vooral ruim in hetmaken van je planning. Voor vakken kun je het wettelijke voorschrift aanhouden dat ieder studiepunt staat voor 28 uur. Gedurende je studie zul je zelf ervaren of jij hier onder of boven zit

        Voorbeeld:

        1. Psychology (Gray), hoofdstukken 1-9 en 11 100 uur
        2. The Psychology of Folk Psychology (Goldman) 8 uur
        3. Positive Psychology: An Introduction (Seligman) 6 uur
        4. Colleges 80 uur
        5. Samenvattingen 20 uur

        Stap 6: Taken in een lange termijn tijdsplanning zetten

        • Als je weet hoeveel uur je per taak nodig hebt weet je ook hoeveel tijd je nodig zult hebben om al je doelen van de komende periode te behalen. Je kunt dan beginnen met het maken van een tijdsplanning. Probeer hierbij per week aan te geven welke verplichte studieactiviteiten je hebt, welkeo overige activiteiten er zijn en hoeveel tijd je zelfstandig zult moeten werken om aan het einde van het semester al je taken voltooid te hebben (zie de tabel hieronder). In de rechterkolom van het schema zet je de optelsom van alle uren dat je die week bezig zult zijn met je studie, werk en hobby’s. Je kunt ervoor kiezen om alleen de doordeweekse uren weer te geven of om het weekend erbij te nemen. Je kunt eventueel ook vrijetijdsbesteding buiten de berekening laten. Het belangrijkste is dat hier een getal komt te staan dat jou het beste overzicht geeft van hoe hard je die week moet werken en of dit voor jou haalbaar is.
        • Als je tot de conclusie komt dat dit niet haalbaar is zul je terug moeten naar stap 1 en daar één of meerdere doelen schrappen zodat je wel uitkomt met je tijd. Je kunt ook besluiten om te snijden in je vrije tijd of om minder tijd aan een bepaald doel te besteden. Wees hier echter voorzichtig mee
        • Ontspanning heb je nodig om energie te krijgen voor de uren dat je aan het werk bent en bij de vorige stappen heb je met goede redenen bepaald dat dit (sub)doel zoveel uur waard is. Als je nu gaat snijden loop je het risico dat je met half werk niet al je doelen zult halen. Je bent dan uiteindelijk voor niets aan het werk geweest. Inzetten op een minder ambitieuze maar wel haalbare doelstelling kan er voor zorgen dat je uiteindelijk meer bereikt dan wanneer je jezelf overschat.

        Stap 7: Actiepunten formuleren

        • Het schema dat je nu gemaakt hebt is nog niet bruikbaar om direct mee aan de slag te gaan. Je weet nu wel dat je in week 29 tien uur aan zelfstudie voor het vak Inleiding Psychologie moet besteden.
        • Maar wat je in deze tien uur moet doen en wanneer je deze gaat besteden is nog niet duidelijk. Om dit duidelijk te maken moet je voor de laatste keer de taak waaraan je wilt werken een stapje kleiner maken. Het is nu de bedoeling om concrete actiepunten te formuleren waar je direct mee aan de slag kunt en die in één keer te behappen zijn. Het lezen van het boek wordt dan dus het lezen van een aantal pagina’s.

        Voorbeeld (voor taak ‘lezen Psychology (Gray)’):

        1. Pagina 1 – 35 lezen 3 uur
        2. Pagina 36 – 68 lezen 3 uur
        3. Pagina 69 – 103 lezen 3 uur

        Stap 8: Actiepunten per uur inplannen

        • De urenplanning is een zo compleet mogelijk overzicht van alles wat je in die week moet doen. Het is eigenlijk je agenda, maar er staan niet alleen afspraken met anderen in, maar vooral ook de afspraken die je met jezelf hebt gemaakt. Denk hierbij ook aan het inplannen van rustmomenten. Het is natuurlijk belangrijk dat alle uren uit je lange termijn tijdsplanning in je urenplanning terugkomen, maar ga niet van 9.00 tot 20.00 uur non-stop zelfstudie inplannen. In de praktijk zul je merken dat je niet zo lang geconcentreerd kunt blijven en dat je op een gegeven moment bovendien enorme honger krijgt. Plan gerust een half uur of een uur voor je lunch in waarin je ook gedachten van het studeren af kunt halen.
        • Als je het niet prettig vindt om de hele dag alleen maar in de boeken te zitten kun je hier ook op in spelen door het studeren in je planning af te laten wisselen door bijvoorbeeld het behandelen van je mail of andere meer gevarieerde taken. Een handig middel voor het maken van deze planning is Google Agenda. Hier kun je al je taken in inplannen en tegelijk instellen dat je voor iedere taak een gratis herinnerings-smsje/appje krijgt.

        Voorbeeld: maandag 3 september  

        • 09.00 Opstaan en Ontbijten
        • 10.00 Lezen Psychology pagina 1-35
        • 11.00 Lezen Psychology pagina 1-35
        • 12.00 Mails beantwoorden
        • 13.00 Lunch
        • 14.00 Lezen Psychology pagina 1-35
        • 15.00 Lezen Biological Psychology 1-42
        • 16.00 Lezen Biological Psychology 1-42
        • 17.00 Lezen Biological Psychology 1-42
        • 18.00 Eten
        • 20.00 Spaanse les
        • 22.00 Actiepuntjes Club Y

        De praktijk

        • De planning maken is één ding, of en hoe je deze in de praktijk naleeft is een tweede. Zoals al eerder aangegeven zul je flexibel met je planning om moeten kunnen gaan. Er kan altijd iets tussenkomen wat je planning in de war schopt. Je moet dan zelf beoordelen of dit belangrijk genoeg is om van je plan af te wijken en als je dit doet zul je genoeg ruimte moeten hebben om dit op een later punt op te vangen. Je moet natuurlijk voorkomen dat je onder het mom van flexibiliteit je hele planning maar opzij schuift. Zeker in de eerste weken kan het daarom zinvol zijn om bij te houden wat je in de praktijk doet.
        • Door aan het einde van iedere dag naast je planning te zetten wat je daadwerkelijk gedaan hebt kun je goed beoordelen of je maatregelen moet nemen om overgeslagen studie-uren in te halen. Denk naar aanleiding van de uitkomst na over de manier waarop jij je tijd besteed hebt. Heb je planning goed gevolgd? Zo nee waarom niet? Kun je eventueel gemiste uren nog inhalen en lijkt het j  realistisch dat je dan wel netjes je planning volgt? Wat voor maatregelen kun je nemen en moet je misschien je planning aanpassen om je doelen te kunnen halen? Je kunt hierdoor ook tot de conclusie komen dat je je uren niet gehaald hebt omdat je de lat te hoog hebt gelegd; misschien is zes uur per dag in een studieboek turen simpelweg teveel gevraagd. Pas in dat geval je planning aan en schrap eventueel één van je hoofddoelen zodat je met een realistischere planning weer aan de slag kunt gaan.

         Het bijhouden van een to-do-list

        • Voor studenten die naast hun studie actief zijn in medezeggenschap, studentenverenigingen of andere organisaties zal een strakke weekplanning waarschijnlijk niet voldoende zijn om het overzicht te houden. Het is voor de uren die aan de extra-curriculaire activiteiten moet worden besteed namelijk niet aan het begin van de week al duidelijk op welk moment welk actiepunt moet worden uitgevoerd.
        • Je kunt natuurlijk wel een inschatting maken van hoeveel uur je die week kwijt zult zijn en aan de hand daarvan tijd inplannen. Om te bepalen wat je dan in die uren moet doen is het handig een overzichtelijke to-do-list bij te houden. Veel mensen doen dit door simpelweg onder elkaar te zetten wat er nog moet gebeuren, maar als deze lijst erg lang wordt kun je hierin het overzicht kwijtraken.
        • Hoe bepaald je dan welke punten belangrijk zijn en wanneer deze moeten gebeuren? Hiervoor komt het schema van Covey weer om de hoek kijken. Het schema zelf is wat onhandig door de week heen te gebruiken voor het bijhouden van actiepunten, maar met een to-do-list die wel op deze indeling is gebaseerd kun je makkelijk zien welke punten je als eerste moet doen. Maak daarom vier vakken op de lijst waar je je actiepunten opschrijft en deel je punten in naar belang en urgentie. Zet er ook bij wat de deadline van ieder punt is

        De 13 wetten van effectief tijdsmanagement

        Met de voorgaande tips kun je op een effectieve manier je studietijd inrichten. Hiernaast is het altijd makkelijk om de basiswetten in je achterhoofd te houden. Dit zijn dingen waar je bij de planning of de uitvoering daarvan rekening mee kunt houden om

        Wet 1: Maak een to-do-Lijst

        Zet alles wat je nog moet doen op deze lijst (maak hierbij gebruik van het Covey-schema aan het begin van dit hoofdstuk). Dit zorgt ervoor dat je het overzicht houdt en alles op tijd af kunt maken. Als je de helft van je lijst gedaan hebt maak je een nieuwe lijst, dit om chaos te voorkomen. Je kunt hierbij eventueel een (persoonlijke) deadline per actiepunt aangeven of de dag van tevoren en klein lijstje maken met de dingen die je de volgende dag in ieder geval afgerond wilt hebben. Zorg ervoor dat je tijd in je agenda overhoudt om losse punten van je to-do-list af te werken (houd hier dus rekening mee bij het maken van langetermijnplanning). Op een volle dag moet je niet verwachten aan je to-do-list toe te komen.

        Wet 2: Plan tijd in voor brandjes

        Houd er rekening mee dat je niet geheel vrij bent om je tijd zelf in te delen. Er kunnen altijd tijddelers zijn die invloed hebben op je dagindeling of er kan een brandje uitbreken. Zorg er dus voor dat je tijd overhoudt om deze brandjes te kunnen blussen en later alsnog op tijd je taak af kunt maken. Maar let op: niet ieder brandje is een brandje! Soms kun je het ook negeren of delegeren.

        Wet 3: Ruim je bureau op

        De tijd die je besteedt aan het zoeken naar papieren of je telefoon is verloren tijd. Als je zorgt voor een opgeruimd bureau hoef je hier geen aandacht aan te besteden. Een computer, telefoon, notitieblok en eventueel archiefmappen is alles wat je bureau nodig heeft. Doel van het opruimen is dat je alles wat belangrijk is weet te vinden, alle zooi van je bureau op de grond vegen is dus niet de oplossing. Papieren die je bij het opruimen tegenkomt en moet bewaren archiveer je, zorg dat je hier een systeem voor hebt.

        Wet 4: Deel op in overzichtelijke stukken

        Verdeel je maand in weken, je week in dagen en je dag in uren. Je grote project wordt zo langzaam veranderd in kleine, overzichtelijke actiepunten.

        Wet 5: Stel deadlines voor jezelf

        Leg jezelf die druk op om het af te krijgen. Zorg er wel voor dat je de deadlines instelt voor overzichtelijke stukken. Eén deadline instellen voor je hele scriptie zal je eerder enorme stress opleveren dan een beetje gezonde druk.

        Wet 6: Doe het nu

        Nare dingen zijn morgen nog steeds naar. Doe die actiepunten die je vervelend vindt dus zo snel mogelijk, anders blijft het als een donkere wolk boven je hoofd hangen.

        Wet 7: Check je mail niet de hele dag

        Lees je mail bijvoorbeeld twee keer per dag. Als je een bericht gelezen hebt doe er dan gelijk wat mee:

        • Beantwoord het.

        • Als dat niet in een keer kan, zet het dan op je to-do-list of markeer het als onbehandeld of ongelezen.

        • Als het louter informatie is, archiveer het dan in het daarvoor bestemde mapje.

        Wet 8: Maak je werk af

        Als je je continu laat afleiden krijg je nooit iets af. Maak eerst taak A af voor je aan taak B begint. Als je iets te binnen schiet dat moet gebeuren, zet dat dan op een to-do-list.

        Wet 9: NEE!

        Durf nee te zeggen. Zeker als er iemand naar je toekomt en je ergens mee bezig bent. Zeg dan gewoon: “ik ben nog even een kwartiertje bezig, daarna heb ik tijd voor je”. Er zijn weinig mensen die dat echt raar vinden en maakt jouw tijdsbesteding effectiever. Bedenk: een afspraak met jezelf is net zo belangrijk als met een ander.

        Wet 10: Pas je aan je eigen ritme aan

        Als je het beste in de ochtend kan werken, zorg dan dat je ’s ochtends tijd hebt voor de belangrijkste dingen. Als dat ’s avonds is, plan dan ’s avonds tijd in. Ga niet zinloze dingen doen op het moment dat jij je het fitst voelt.

        Wet 11: Plan een vakantie

        Plan een vakantie in waarbij je studieboeken en andere verplichtingen thuis blijven. Je zult merken dat je daarna efficiënter kunt werken.

        Wet 12: 80/20 regel

        Als je iets perfect wilt doen kost dit vaak veel tijd. In 20% van die tijd kun je vaak ook 80% van dat perfecte niveau halen. In de meeste gevallen voldoet dit niveau, de overige 80% van je tijd om het perfect te maken kun je dan beter ergens anders in steken.

        Wet 13: Stel (lange termijn) doelen

        Het is belangrijk te weten waar je het allemaal voor doet. Stel doelen die je op de lange termijn wilt bereiken en zorg ervoor dat je (meeste) actiepunten daar afgeleiden van zijn.

        Tickets

        • Pas je aan je eigen ritme aan
        • Als je iets perfect wilt doen kost dit vaak veel tijd. In 20% van die tijd kun je vaak ook 80% van dat perfecte niveau halen.
        • Maak een to-do-Lijst
        • Stel (lange termijn) doelen
        • Plan tijd in voor brandjes
        • Ruim je bureau op
        • Stel deadlines voor jezelf
        • Deel op in overzichtelijke stukken
        • 'Doe het nu'
        • Stel deadlines voor jezelf
        • Check je mail/Apps niet de hele dag
        • Maak je werk af
        • Durf nee te zeggen
        • Stel (lange termijn) doelen
        Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?

        Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?

        In de onderzoeksfase ga je je onderzoek in praktijk brengen door het veld in te gaan of op andere wijze empirisch onderzoek te doen.

        • Hoe maak je een onderzoeksontwerp?
        • Hoe verzamel je gegevens
        • Wat houdt data-analyse in?
        • Wat zijn voorbeelden van een kwantitatieve en een kwalitatieve onderzoeksmethode; een survey onderzoek en een interview?

        Onderzoeksontwerp opstellen?

        • Na het kiezen voor een probleemstelling, onderzoeksvragen en bijpassende onderzoeksmethode(n) is het tijd om deze verder uit te werken: je moet je onderzoeksmethoden namelijk operationaliseren. Het is belangrijk om de begrippen die je gaat gebruiken in je onderzoek duidelijk te definiëren. Hierbij geef je zowel aan welke betekenis een begrip in de bredere literatuur heeft, maar laat je vooral zien welke definitie jij geeft aan het begrip, en ook wat buiten de scope van je onderzoek valt. Nadat je duidelijk hebt gemaakt wat jij verstaat onder de begrippen die je gebruikt, welke begrippen je wilt meten en welke relaties je onderzoekt, kun je de onderzoeksmethode verder uitwerken. In deze stap kijk je naar je conceptueel model en de begrippen die van belang zijn voor de beantwoording van je onderzoeksvragen, en ga je op zoek naar manieren om deze begrippen en de relaties tussen de begrippen daadwerkelijk te meten. Instrumenten die je hiervoor gebruikt zijn bijvoorbeeld de vragen in je vragenlijst, de topics voor je interviews of de experimentele variable in je experiment.
        • Het is belangrijk om op dit punt nog eens goed naar je onderzoeksvragen en uitgewerkte onderzoeksmethode(n) te kijken. Dit is namelijk het laatste moment waarop je nog iets in je ontwerp kunt veranderen; vanwege de tijd en moeite die je steekt in dataverzameling kun je dit niet zomaar opnieuw doen als je er later achter komt dat er fouten in je ontwerp zitten. Kijk nog eens goed of je uitgewerkte onderzoeksmethode de antwoorden kan genereren die je nodig hebt. Je kunt je onderzoeksmethode ook eens kritisch laten bekijken door een ander: laat je vragenlijst door een aantal testpersonen invullen, oefen je interviewvragen op je begeleider, een vriend(in) of huisgenoot, of maak testruns in je model.
        • Reflectie is in deze fase belangrijk. Dit is het laatste moment waarop je je probleemstelling kunt bijstellen. Om te toetsen of je onderzoeksontwerp voldoet, kun je jezelf de volgende drie vragen stellen:
        1. Past het onderzoeksontwerp bij de realiteit? Kun je middels het onderzoeksontwerp ook echt een antwoord geven op de vraag die centraal staat in je onderzoek?
        2. Past het onderzoeksontwerp bij het conceptueel model? Voldoet het onderzoeksontwerp aan de vragen die worden opgeworpen in het conceptueel model?
        3. Is het onderzoek praktisch uitvoerbaar? Zijn de middelen en technieken die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek voorhanden en beschikbaar voor de onderzoeker?

        Data verzamelen?

        • De keuze voor de wijze van dataverzameling – je uitgewerkte onderzoeksmethode; het onderzoeksontwerp – hangt af van je onderzoeksvraag, de onderzoeksmethode(n) die je gebruikt en de tijd en middelen die je beschikbaar hebt. Voor de meeste onderzoeksmethoden zijn verschillende opties mogelijk: zo kan survey onderzoek schriftelijk, telefonisch, online of persoonlijk worden uitgevoerd, kan een interview telefonisch of persoonlijk worden afgenomen, en kan een experiment met proefpersonen, maar ook door middel van modelleren, worden uitgevoerd.
        • In de meeste onderzoeken is de eerste stap van dataverzameling literatuuronderzoek. Door middel van literatuuronderzoek krijg je een duidelijk beeld van het vakgebied en kun je je eigen onderzoek positioneren in het veld. Uit de literatuur kun je definities voor de begrippen die je gebruikt, aanknopingspunten voor fenomenen die je observeert of analyseert en bestaande data(sets) vinden.
        • Voor literatuuronderzoek kun je op verschillende plekken terecht:
          • Bibliotheek: voor informatie uit boeken, tijdschriften, kranten en wetenschappelijke journals.
          • Online zoekmachines: voor het vinden van wetenschappelijke publicaties kun je gebruikmaken van zoekmachines zoals Google Scholar, Scirus en Scopus.
          • Websites: voor informatie over en publicaties van organisaties, overheidsinstanties en bedrijven.
          • Databases: voor datasets, zowel online als in documenten of op CD-rom, zoals het CBS voor gegevens over Nederland, EuroStat voor gegevens over de Europese Unie en UNstat voor gegevens over andere landen of informatie op wereldniveau.
        • Op welke manier je ook gegevens verzamelt, het is belangrijk om de data die je genereert duidelijk op te slaan. Ontwikkel een manier om data consistent en duidelijk op te slaan, zodat je geen gegevens kwijt raakt en benodigde gegevens altijd snel en makkelijk kunt opzoeken.

        Data analyseren?

        • Na het verzamelen van data, op basis van je onderzoeksontwerp, ga je de verzamelde data analyseren. Kwantitatieve data worden geanalyseerd door middel van statistische analyse, kwalitatieve data worden geanalyseerd door middel van een cyclus van redeneren en observeren.
        • Kwantitatieve data worden over het algemeen geanalyseerd in een programma dat speciaal voor statistische analyse ontwikkeld is, zoals SPSS. Er zijn verschillende statistische toetsen om te bepalen of je hypothese bevestigd of ontkracht wordt. Je kunt bepalen welke invloed variabelen op elkaar hebben en hoe sterk die invloed is. Je kunt kiezen of je een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen) wilt uitvoeren.
        • Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
        • Kwalitatieve data volgt een cyclus van redeneren en observeren. In het onderzoek staat een bepaalde vraag of hypothese centraal, die de zoektocht naar gegevens inspireert en beïnvloedt. Door middel van interviews, observatie en literatuuronderzoek worden data verzameld. Deze data vallen in twee categorieën: gegevens die de hypothese bevestigen, en gegevens die de hypothese ontkrachten. Vanuit observatie van gegevens kan de redenatie worden bijgesteld, totdat zich geen nieuwe inzichten meer voordoen en er een redenatie is die past bij de gevonden gegevens.

        Wat is een voorbeeld van kwantitatief onderzoek, en wat is een Survey onderzoek?

        • Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van survey onderzoek omvat het ontwikkelen van een vragenlijst en codeboek, het bepalen van de populatie en het trekken van een representatieve steekproef.
        • Je bepaalt welke items van belang zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvragen en ontwikkelt vragen en stellingen omtrent deze items. Vragenlijsten moeten standaard zijn; de vragen en antwoorden moeten voor alle respondenten hetzelfde zijn, zodat je betrouwbare resultaten kunt genereren die gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele populatie. Een goede vragenlijst is leesbaar, helder, niet voor meer dan één uitleg vatbaar, compleet, neutraal, en niet te lang. De vragenlijst moet de vragen bevatten die meten wat je wilt weten, niet meer, maar ook niet minder.
        • Er zijn verschillende manieren om vragen te stellen of stellingen te poneren, en verschillende antwoordmodellen mogelijk. De verschillende soorten vraag- en antwoordmogelijkheden worden hier behandeld:
          • Enkelvoudig: “In welk jaar bent u geboren?” Het jaartal kan worden ingevuld.
          • Meervoudig: “In welke Nederlandse provincies heeft u gewoond?” Meerdere antwoorden mogelijk, alle antwoorden staan aangegeven.
          • Schaal: “Hoe tevreden bent u met uw huidige woonplaats?” Beantwoording van deze vraag vindt plaats middels een schaal. Deze kan bijvoorbeeld opgebouwd zijn aan de hand van rapportcijfers, van 1 (zeer ontevreden) tot 10 (zeer tevreden). Als de vraag als stelling wordt geponeerd – “Ik ben tevreden met mijn huidige woonplaats” – kan beantwoording plaatsvinden aan de hand van een Likertschaal, vaak bestaande uit een 5 punts interval schaal, zoals: helemaal mee eens – mee eens – neutraal – mee oneens – helemaal mee oneens.
          • Open antwoord: “Wat zijn volgens u de pluspunten van uw huidige woonplaats?” Door respondenten vrij in te vullen.
          • Half open antwoord: “Hoe heeft u uw huidige huis gevonden?” Hierbij zijn een aantal categorieën zeer waarschijnlijk voor het merendeel van de respondenten voldoende, zoals: via de woningstichting, via een makelaar, via een website, via kennissen / familie. Toch is het mogelijk dat de juiste categorie er voor een aantal respondenten niet bijstaat. Daarvoor kun je een laatste antwoordcategorie aanmaken, de restcategorie: anders, namelijk ...
        • Goede vragen zijn helder, enkelvoudig (bevatten maar één vraag), onafhankelijk, objectief en bevatten geen dubbele ontkenning. Goede antwoorden zijn herkenbaar, uitputtend (alle mogelijke antwoorden zijn aanwezig, of er is een restcategorie), uitsluitend (geen overlap in de antwoorden), meetbaar (de antwoorden kunnen numeriek verwerkt worden, zie hieronder) en in een logische volgorde geplaatst.
        • Schrijf altijd een introductietekst of –brief bij je vragenlijst, om het onderwerp en de context van je onderzoek toe te lichten. Zorg voor een nette en duidelijke lay-out om onduidelijkheden of irritaties bij respondenten te voorkomen.

        Codeboek maken

        • Als je vragenlijst af is kun je een codeboek aanmaken. In een codeboek maak je een lijst, waarop je aangeeft hoe de gemeten kenmerken – de verschillende antwoordmogelijkheden op de vragen – worden omgezet in variabelen die je gebruikt in je kwantitatieve analyse. Je kent getallen toe aan de verschillende antwoordcategorieën, bijvoorbeeld:

        Geslacht:

        • Vrouw: 0

        • Man: 1

        Geboortejaar:

        • Getal kan worden ingevuld, bv. 1988

        Provincies waarin respondent gewoond heeft:

        • Noord-Holland (N-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

        • Zuid-Holland (Z-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

        • Zeeland 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld

        • etc.

        Als bepaalde data ontbreekt, kun je ze een waarde geven die aangeeft dat ze ontbreken. Bijvoorbeeld 999, zoals hieronder in het codeboek te zien is bij het geboortejaar van respondent 3.

        Open vragen kunnen niet voor kwantitatieve analyse worden gebruikt, ze kunnen enkel als kwalitatieve gegevens worden gebruikt in het onderzoek.

        Een codeboek ziet er als volgt uit:







        Respondent nummer

        Geslacht

        Geboortejaar

        Provincies

        N-H

        Z-H

        Zeeland

        etc.

        1

        0

        1956

        0

        1

        1

         

        2

        0

        1977

        1

        0

        0

         

        3

        1

        999

        0

        1

        0

         

        4

        0

        1985

        1

        0

        1

         

        5

        1

        1967

        0

        0

        1

         

        etc.

         

         

         

         

         

         

         

        Vragenlijst uitzetten

        • Als je vragenlijst klaar is, is het tijd om je vragenlijst uit te zetten. Daarvoor moet je bepalen welke groep mensen je onderzoekt en hoe je een representatieve steekproef trekt uit deze groep. De populatie is de groep mensen over wie je met je onderzoek een uitspraak wil doen, zoals ‘HBO studenten’ of ‘vrouwen tussen de 25 en 35 jaar’. Je kunt niet iedereen uit deze groep bereiken, daarom stel je een steekproef samen.

        Een goede steekproef – een steekproef die gegeneraliseerd kan worden naar de grotere populatie – voldoet aan een aantal regels:

        • De steekproef moet representatief zijn: de respondenten binnen de steekproef moeten een aantal kenmerken delen met de populatie. Afhankelijk van de populatie en onderzoeksvraag kunnen dit kenmerken als leeftijd, geslacht, woonplaats, en occupatie zijn
        • De steekproef moet willekeurig zijn. De steekproef moet aselect worden getrokken. Iedere persoon in de populatie moet een even grote kans hebben om in de steekproef te worden meegenomen.
        • De steekproef moet voldoende groot zijn. Om statistische analyses op de data te kunnen uitvoeren, moet de steekproef van een bepaalde grootte zijn. Hoe groot dat precies is, is echter moeilijk te bepalen.

        Kwantitatief onderzoek

        • Als je kwantitatief onderzoek wilt doen geniet een aselect getrokken, representatieve steekproef de voorkeur. Aselect getrokken betekent dat de steekproef niet bewust geselecteerd is; het is een blinde steekproef waarbij iedereen in de populatie evenveel kans heeft om te worden getrokken. Dit kan op verschillende manieren.
        • Voor een aselecte steekproef kun je bijvoorbeeld uit databases (zoals ledenadministraties of de gemeentelijke basis administratie) iedere tiende persoon op de lijst in je onderzoek betrekken. Er zijn ook variaties, zoals de clustersteekproef, waarbij je bepaalde clusters (groepen) selecteert, zoals bijvoorbeeld ‘een klas van een HBO instelling’ als je populatie ‘HBO studenten’ is. Een andere optie is een gestratificeerde steekproef. Hierbij deel je je populatie op in logische deelpopulaties. Zo kun je de populatie ‘inwoners van Nederland’ opdelen in deelpopulaties per provincie: ‘inwoners van Noord-Holland’, ‘inwoners van Zuid-Holland’, etc. Deze deelpopulaties heten strata. Uit deze strata trek je dan een aselecte steekproef.

        Gegevens verzamelen in codeboek

        • Voor het verzamelen van gegevens tijdens survey onderzoek worden de vragenlijsten uitgezet bij de deelnemers aan de steekproef. De verzamelde gegevens worden ingevuld in het codeboek.
        • Survey onderzoek kan op verschillende manieren worden afgenomen: via internet, telefonisch, op papier (per post of op straat), of per sms. De verschillende manieren hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Verdiep je in de verschillende mogelijkheden om te bekijken welke manier het beste bij jouw onderwerp en doelgroep past. Overwegingen die meespelen in deze beslissing zijn de beschikbare tijd, middelen en de verwachte respons.
        • Om te zorgen dat je resultaten generaliseerbaar zijn heb je een voldoende grote en representatieve steekproef nodig. Dit kan in geding komen door non-respons: uitval van respondenten. Houd van te voren rekening met uitval en zet dan ook meer vragenlijsten uit dan je minimaal nodig hebt.

        Gegevens analyseren

        • In de data analyse fase van survey onderzoek worden de gegevens die verzameld zijn geanalyseerd. Dit gebeurt met een programma voor statistische analyse, zoals Excel of SPSS. Met deze programma’s kun je je gegevens analyseren en weergeven in grafieken en tabellen.
        • Je codeboek staat nu vol met getallen, wat kun je daar eigenlijk mee? Het is belangrijk om te weten dat er verschillende soorten waarden bestaan, en dat je niet met alle getallen kunt rekenen. Er zijn verschillende meetniveau’s, van laag naar hoog:
          • Nominaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën. Deze categorieën zijn discreet: er zit geen overlap tussen. Voorbeelden van nominale variabelen zijn geslacht (vrouw = 0, man = 1) of HBO instellingen (Inholland = 1, Fontys = 2, Saxion =3, etc.). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden, maar er kan niet mee gerekend worden.
          • Ordinaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën met een bepaalde rangorde. Een voorbeeld van ordinale variabelen is opleidingsniveau (mbo = 1, hbo = 2, wo = 3). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden en om de rangorde aan te geven. Er kan echter niet mee gerekend worden.
          • Interval: variabelen met een vaste interval tussen twee categorieën. De waarden zijn echter continu, elke waarde tussen twee categorieën kan voorkomen. Waarden worden dan ook ingedeeld in categorieën. Een voorbeeld is temperatuur in graden Celcius (18˚C, 19˚C, 20˚C). Een verschil met ratio waarden is dat een interval variabele geen natuurlijk nulpunt heeft en er dus niet gezegd kan worden dat iets ‘twee keer zoveel’ of ‘twee keer zo weinig’ is gebeurd. 20˚C is niet twee keer zo warm als 10˚C, omdat 0˚C geen natuurlijk nulpunt is maar als nulpunt is afgesproken.
          • Ratio: variabelen zijn numeriek, er kan mee gerekend worden. Voorbeelden zijn huizenwaarde in euro’s, of leeftijd in jaren.
        • Dichotome variabelen zijn variabelen waarin slechts twee antwoorden mogelijk zijn: ja of nee, man of vrouw. Vragen met meervoudige antwoorden worden verwerkt als dichotome variabelen: ja = 1, nee = 0 (zie de provincies in het voorbeeld van het codeboek). Deze variabelen worden ook wel dummy’s genoemd.
        • Er zijn twee manieren om je gegevens te analyseren: middels een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen).
        • Univariate analyses kun je op verschillende manieren weergeven:
          • Frequentieverdeling: hiermee geef je aan hoe vaak een categorie (een waarde) van een kenmerk voorkomt in relatie tot de gehele hoeveelheid respondenten.
          • Grafieken: in een grafiek kun je grafisch laten zien hoe vaak de categorieën (verschillende waarden) van een kenmerk voorkomen, in relatie tot elkaar en tot de gehele hoeveelheid respondenten.
          • Kengetallen: een samenvatting van kenmerken op grond van een bepaalde eigenschap, zoals het gemiddelde of de modus van de gegeven waarden.

        Resultaten

        • Bivariate analyses kun je ook in een grafiek weergeven. Je zet dan de resultaten van twee kenmerken naast elkaar, om ze te kunnen vergelijken. Een voorbeeld is de vergelijking van het opleidingsniveau van mannen en vrouwen. Daarnaast kun je bivariate analyses weergeven in een kruistabel waarin één kenmerk tegen een ander kenmerk wordt afgezet; één kenmerk wordt in de eerste kolom en één kenmerk in de bovenste rij weergegeven.
        • Het is belangrijk om na te gaan wat de betrouwbaarheid en de validiteit van je resultaten zijn. De betrouwbaarheid kun je meten met een betrouwbaarheidsanalyse in SPSS. Om de validiteit van je onderzoek te bepalen vergelijk je de resultaten uit jouw steekproef met de kenmerken van de populatie. Deze moeten voldoende overeenkomen om de uitkomsten uit jouw onderzoek te generaliseren naar de gehele populatie. Het is van belang om te toetsen of de resultaten uit jouw onderzoek significant zijn: of ze in meer dan 95% van de gevallen overeenkomen met de realiteit, of in meer dan 95% van de gevallen waarin je een test herhaalt hetzelfde resultaat laten zien.
        • Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding

        Wat is een voorbeeld kwalitatief onderzoek: Interview

        • Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van interviews omvat het ontwikkelen van een topiclijst en het selecteren van een steekproef.
        • Voor een interview bereid je over het algemeen geen gedetailleerde vragenlijst voor, maar stuur je het interview aan de hand van een topiclijst. Een topiclijst is een lijst met onderwerpen die je gebruikt om het interview te structureren en een logische volgorde van onderwerpen aan te houden tijdens het gesprek.
        • Om te bepalen wie je gaat interviewen voer je in de meeste gevallen een selecte steekproef uit. De resultaten gebruik je niet voor kwantitatieve analyse, dus een aselecte steekproef is niet vereist. Een aselecte steekproef dient daarnaast je doel niet: je doet een interview omdat je specifieke informatie en inzichten zoekt, niet om te generaliseren.

        Er zijn verschillende manieren om een selecte steekproef te trekken:

        • Quotasteekproef: je krijgt een quotum mee waarin de hoeveelheid interviews met mensen met bepaalde kenmerken (man/vrouw, jong/oud, laag- of hoog-opgeleid) vastligt.
        • Zelfselectie: je zoekt mensen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (vrouw, tussen de 20 en 50 jaar, gezond) en verspreidt een uitnodiging waar mensen zich op eigen initiatief voor aan kunnen melden.
        • Doelgericht: je trekt een steekproef op basis van een bepaalde kenmerk (studenten communicatie aan een HBO instelling).
        • Toevallig: je vraagt aan toevallige voorbijgangers of ze mee willen werken aan een interview.
        • Sneeuwbalmethode: je vraagt mensen in je omgeving of zij iemand kennen binnen hun netwerk die voor jou interessant is om te interviewen, en vraagt na een interview of de respondent nog suggesties heeft voor andere interessante personen.

        interviews afnemen

        • Als je interviews gaat afnemen zul je merken dat de voorbereiding, de interviews zelf en de uitwerking hiervan veel tijd kosten. Je zult dan ook geen grote groep mensen interviewen; 25 tot 30 interviews is al heel veel. Als je merkt dat je geen nieuwe informatie meer hoort in interviews kun je concluderen dat er een verzadigingspunt optreedt, en dat je voldoende interviews hebt afgenomen voor de beantwoording van je onderzoeksvragen.
        • Bereid je interview voldoende voor. Zorg dat je zelf duidelijkheid hebt over je vragen, zodat je tijdens het gesprek al je aandacht op je respondent kunt richten. Bouw je interview logisch op, met een begin, kern en einde. Begin met een introductie waarin je jezelf voorstelt, je onderzoek kort uitlegt, waarom je de respondent wilt spreken, wat er met de informatie gebeurt en hoe lang het interview ongeveer zal duren. Als je het interview wilt opnemen, vraag dan altijd van te voren toestemming. Daarna ga je over naar de kern van het interview, de vragen die je hebt opgesteld rondom het onderwerp van je onderzoek. Zorg dat je goed luistert en geen deel gaat nemen aan het gesprek; als onderzoeker moet je objectief blijven. Na het behandelen van de onderwerpen op je topiclijst werk je toe naar het einde van je interview. Je vat het interview samen om te verifiëren dat je de informatie goed begrepen hebt en zodat de respondent de mogelijkheid heeft voor eventuele nuancering of aanmerkingen. Je bedankt de respondent voor zijn/haar medewerking en stelt hem/haar op de hoogte van het vervolg van je onderzoek.
        • Tijdens een interview kan het zijn dat de respondent een andere kant op gaat met het gesprek dan jij in gedachten had. Ga hier flexibel, maar ook respectvol mee om; iemand neemt de tijd om jou iets uit te leggen. Luister naar het verhaal van de respondent, maar schroom ook niet om op een gegeven moment voorzichtig bij te sturen naar de onderwerpen die voor jou interessant zijn. Vraag door als je niet tevreden bent over een antwoord, maar zorg dat het niet vervelend wordt; zoek het midden tussen de twee.

        Analyseren van kwalitatieve gegevens

        • Het analyseren van kwalitatieve gegevens steekt heel anders in elkaar dan analyse van kwantitatieve gegevens: je kent je data immers geen waarden toe, je kunt er niet mee rekenen en geen grafieken van maken. Toch is er wel een manier om op een gestructureerde manier de stukken tekst die je verzameld hebt te analyseren:
          • Lees de uitgewerkte interview verslagen door. Selecteer de relevante informatie voor je onderzoek en verdeel het in kleine fragmenten die je kunt samenvatten in één woord.
          • Omschrijf de kleine fragmenten in één woord (een code) om je resultaten te coderen. Deze code kun je in de kantlijn van het document zetten.
          • Maak een codeboek aan. Hierin zet je de codes in de eerste kolom en de verschillende interviews in de eerste rij van een tabel. Met dit codeboek verzamel je stukken tekst uit verschillende interviews die bij verschillende codes passen, zodat je een overzicht voor jezelf creëert van relevante gegevens.
          • Ga over tot het waarderen, sorteren en evalueren van de gegevens. Maak met behulp van de (meest voorkomende) codes een mindmap, diagram, codeboom of een schematisch overzicht met post-its. Kijk naar positieve en negatieve benoemingen van onderwerpen, naar wat oorzaak en wat gevolg is, en voor wie iets van belang is.
          • Breng je model, diagram of overzicht in verband met je onderzoeksvragen. Kun je hiermee antwoord op je vragen geven? Zo nee, welke aanvullende informatie heb je nodig en welke vragen moet je daarvoor stellen?
        • Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces, waarbij je soms terug moet gaan naar eerdere stappen en een aantal keer de cyclus van je onderzoeksproces doorloopt voor je tevreden bent over de resultaten. Dit heeft als voordeel dat je nieuwere informatie altijd naast al gevonden gegevens en de resultaten van je analyse legt en daardoor de betrouwbaarheid van de uitkomsten van je onderzoek vergroot.
        Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?

        Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?

        Wat is de afrondingsfase van je scriptie of afstudeeronderzoek?

         

        • In de afrondingsfase schrijf je de laatste onderdelen van je scriptie, voeg je alle stukken tekst samen, zorg je dat de tekst lekker loop, en maak je de lay-out voor je scriptie.
        • De onderdelen van je scriptie die dan nog missen zijn: een titelpagina, voorwoord en een samenvatting.
        • Ook moeten je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen, je bronnen, literatuurlijst en bijlagen compleet zijn en netjes opgemaakt worden.

        Titelpagina maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Specifieke richtlijnen voor de titelpagina verschillen vaak per universiteit en faculteit, dus vraag na wat de regels daarvoor zijn. Over het algemeen bestaat een titelpagina uit een pakkende titel, een ondertitel waarin wat meer over het onderwerp duidelijk wordt, je naam en studentnummer, de datum van inleveren, naam van je opleiding, faculteit en universiteit, en de naam van je begeleider(s) en/of opdrachtgever(s). Probeer een aansprekende titelpagina te maken, door middel van gebruik van een foto of kleurgebruik.

        Voorwoord schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Het voorwoord is de plek voor persoonlijke bespiegelingen. Hier is ruimte voor wat informatie over jezelf en je studie. Ook kun je beschrijven hoe je afstudeerproces is verlopen en is er ruimte voor een dankwoord aan het adres van je begeleider(s), respondenten binnen je onderzoek en eventueel vrienden en familie.

        Samenvatting schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • In een samenvatting presenteer je in 1 of 2 pagina’s je onderzoeksopzet, de belangrijkste resultaten en je conclusies. Het is belangrijk om hier aandacht aan te besteden, lezers zullen hun beslissingen om wel of niet verder te lezen vaak baseren op de kracht van de samenvatting.

        Lay out maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Een andere belangrijke taak tijdens de afronding van je scriptie is het maken van een aansprekende, nette en consistente lay-out. Let hierbij op de opmaak en nummering van hoofdstukken en paragrafen en op consistentie in het gebruik van lettertype, lettergrootte, regelafstand en witregels. Daarnaast loop je nog eens je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen en je bronnen en literatuurlijst door om zeker te weten dat alles klopt.

        Puntje op de i zetten van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • De allerlaatste stap voor het inleveren is het nogmaals doorlezen van je scriptie en de puntjes op de i zetten. Je kunt je scriptie eventueel ook nog door iemand anders laten doorlezen. Let goed op grammatica- en spelfouten, of zinnen lekker lopen en of de informatie duidelijk en compleet is.

        Inleveren van je scriptie of afstudeeronderzoek?

        • Dan is eindelijk het magische moment aangebroken. Het moment waar je al maanden naar smacht. Je scriptie is af en klaar om ingeleverd te worden!
        • Laat je scriptie uitprinten en inbinden bij een copyshop; maanden hard werk lever je niet in een plastic hoesje in.
        • Lever je scriptie zowel hardcopy als electronisch in en maak een afspraak met je begeleider voor een evaluatiegesprek.
        • En bovenal: geniet van je vrijheid!
        Wat is onderzoek doen, en wat is onderzoeken?

        Wat is onderzoek doen, en wat is onderzoeken?

        Wat is onderzoek?

        • Je kunt onderzoek beschouwen als een onderzoeksreis. Deze reis bestaat uit drie fases: ontwerp, uitvoering en evaluatie. Deze fasen zijn onderling afhankelijk; ze staan niet los van elkaar. Je kunt dus altijd kritisch naar je eigen werk kijken; tijdens het ontwerp en de uitvoering van je onderzoek evalueer je je eigen werk en ga je eventueel een stap terug als dat nodig is.
        • Onderzoeken leer je door het te doen. Je kunt in een boek informatie opdoen over de verschillende fasen van een onderzoek, maar in de praktijk zul je deze vaardigheden en kennis moeten leren combineren en toepassen.

        Wat is fundamenteel onderzoek en wat is praktijkgericht onderzoek?

        • Niet iedereen die iets onderzoekt is een echte onderzoeker. Onderzoekers onderscheiden zich op basis van drie kenmerken van niet-onderzoekers: kennis, houding en vaardigheid. Onderzoekers hebben kennis van onderzoeksmethoden, en kennis van het onderwerp dat ze onderzoeken. Een onderzoeker moet een onafhankelijke houding hebben; een onderzoeker laat zich niet onterecht beïnvloeden door anderen, bijvoorbeeld uit gemakzucht, vanwege loyaliteit of zelfs door omkoping. Onderzoekers ontwikkelen vaardigheid in het doen van onderzoek door ervaring. Ook hiermee onderscheiden zij zich van niet-onderzoekers.
        • Er zijn twee typen onderzoek: fundamenteel onderzoek en praktijkgericht onderzoek. In fundamenteel onderzoek wordt een vraag over een wetenschappelijke theorie beantwoord. Praktijkgericht onderzoek beantwoordt een vraag uit de maatschappij; de dagelijkse praktijk. Daarmee is fundamenteel onderzoek vaker wetenschappelijk relevant, en praktijkgericht onderzoek vaker maatschappelijk relevant. Natuurlijk zijn er ook onderzoeksvragen denkbaar die zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant zijn.
        • Een ander onderscheid dat gemaakt wordt is tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek wordt onderzoek uitgevoerd in het veld; het gaat dan vooral om de betekenis die personen aan bepaalde situaties geven. Er wordt niet of nauwelijks met kwantitatieve (cijfermatige) gegevens gewerkt. Bij kwantitatief onderzoek wordt gebruik gemaakt van cijfermatige gegevens over personen, objecten en organisaties. Deze numerieke gegevens kunnen dan gebruikt worden in statistische analyses, waarmee betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over het geheel. Kwantitatieve methoden worden vaak geprefereerd, uitgaande van het principe ‘meten is weten’. Onderzoekers die gebruik maken van kwalitatieve methoden zijn echter van mening dat cijfers niet voldoende diepgang bieden, en de betekenis die mensen aan bepaalde zaken geven daarmee verloren gaat. Daarom is er ook vaak sprake van een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden. Dit wordt ook wel triangulatie genoemd.

        Wat zijn stromingen van onderzoek?

        • Er zijn verschillende stromingen van onderzoek. Hier worden de drie bekendste besproken:
        1. Empirisch-analytisch onderzoek: Objectief onderzoek dat uitgaat van een beheerste onderzoekssituatie. Het onderzoek moet herhaalbaar en controleerbaar zijn. Kwantitatieve onderzoeksmethoden, zoals het experiment en survey onderzoek zijn methoden die binnen deze stroming passen. Fundamenteel onderzoek wordt meestal op deze manier verricht.

        2. Interpretatief onderzoek: Onderzoek waarbij de nadruk ligt op de interpretatie van gegevens. De ervaringen en opvattingen van personen staan centraal in het onderzoek. Kwalitatieve onderzoeksmethoden, zoals het interview en (participerende) observatie zijn methoden die binnen deze stroming passen. Praktijkgericht onderzoek wordt meestal op deze manier verricht.

        3. Kritisch-emancipatorisch onderzoek: Deze onderzoeksstroming is niet uitgesproken kwalitatief of kwantitatief. Het uitgangspunt is betrokkenheid bij de samenleving. Door kritisch naar de eigen onderzoeksresultaten en naar de maatschappij te kijken wordt geprobeerd veranderingsprocessen in gang te zetten. Onderzoekers in deze stroming willen bijdragen aan de emancipatie van bepaalde groepen.

        Wat zijn de kwaliteitscriteria van onderzoek?

        • Er zijn een aantal kwaliteitscriteria die een rol spelen bij het doen van onderzoek. Deze regels navolgen draagt bij aan je wetenschappelijke houding. Belangrijke criteria zijn:
          • Onafhankelijkheid. Onderzoek moet onafhankelijk zijn; niet beïnvloed door de betrokkenen of door je eigen voorkeuren. Daarom wordt vaak gesteld dat onderzoek intersubjectief moet zijn: onderzoekers zijn het met elkaar eens over de resultaten. Onderzoek moet dus herhaalbaar zijn, en leiden tot overeenstemming tussen onderzoekers over de resultaten.
          • Toetsbaarheid. Uitspraken over zaken moeten toetsbaar zijn. In andere woorden, onderzoek moet weerlegbaar zijn: een hypothese moet door onderzoek weerlegd, of juist bevestigd, kunnen worden.
          • Generaliseerbaarheid. Onderzoek probeert met de resultaten uitspraken te doen over een zo groot mogelijke groep personen of objecten. Door middel van een steekproef of een experiment wordt een deel van de werkelijkheid geanalyseerd, met als doel deze resultaten te generaliseren naar de grotere populatie. Daarmee is de informativiteit van je onderzoek groot. Om te kunnen generaliseren moet je onderwerp wel nauwkeurig geformuleerd worden: daarom moet je je onderwerp goed afbakenen naar tijd, ruimte, definitie en perspectief.
        • Daarnaast moet onderzoek efficiënt uitgevoerd worden en bruikbaar zijn.

        Bronnen

        Sollicitatiebrief en sollicitatiemail: vragen en antwoorden

        Sollicitatiebrief en sollicitatiemail: vragen en antwoorden

        Hoe schrijf je een open sollicitatiebrief of sollicitatiemail?
        Hoe kun je je eigen sollicitatiebrief checken of laten checken?

        Hoe kun je je eigen sollicitatiebrief checken of laten checken?

        Log in of lees meer over

        • Je sollicitatiebrief checken
        • Bevat je brief alle elementen voor een goede opbouw?
        • Maakt je sollicitatiebrief een goed verzorgde indruk?
        • Heb je alle belangrijke aspecten in een vacaturetekst benoemd?
        • Weerspiegelt je sollicitatiebrief wie je bent?
        • Is je brief overtuigend?

         

        Wat zijn de tips en trucs voor succesvolle sollicitatiebrief of sollicitatiemail?

        Wat zijn de tips en trucs voor succesvolle sollicitatiebrief of sollicitatiemail?

        Log in of lees meer over

        • Welke schrijfstijl kun je gebruiken bij het schrijven van een sollicitatiebrief?
        • Hoe ziet de opmaak van een sollicitatiebrief eruit?
        • Hoe zet je neer of geef je invulling aan :  Je eigen adres - De geadresseerde - De plaatsnaam en datum - Betreft / onderwerp - De aanhef - de Inleiding - Het Middenstuk - De slotzin  - De Afsluiting
        • Hoe en welke bijlagen voef je toe
        • Schema opbouw netwerkcontactbrief
        • Originaliteit

         

        Wat zijn de adviezen uit het P&O veld voor schrijven van een sollicitatiebrief?
        Wat is een sollicitatievideo en hoe kan je het gebruiken bij het solliciteren?
        Wat is handig om te doen als je LinkedIn wil gebruiken in je sollicitatieproces?
        Sollicitatiemails en sollicitatiebrieven in het Nederlands: voorbeelden - Toolchapter

        In welke landen en met welke werkzaamheden kan je via JoHo in het buitenland werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen in de communicatie, voorlichting of marketing?

        In welke landen en met welke werkzaamheden kan je via JoHo in het buitenland werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen in de communicatie, voorlichting of marketing?

            Hier vind je een selectie uit de JoHo Vacatureservice voor werk in de communicatie, voorlichting of marketing in het buitenland. Klik op het land en ga naar het vacaturegedeelte op de landenpagina om de vacature en de bijbehorende organisatie te bekijken.

             

            Argentinië

            • Geef les en voorlichting aan straatkinderen in Buenos Aires. (v)
            •  Ben jij een student of afgestudeerd in commmunicatie, marketing of event management? Ga dan aan de slag op de marketingafdeling van een bedrijf in de bruisende hoofdstad van dit land. (s)

            Australië

            • Verzorg de marketing van een internationaal IT-bedrijf. Er zijn mogelijkheden voor professionals en starters. (b)
            • Loop stage bij een bloemisterij waarbij je naast marketingtaken ook mee zal gaan naar bloemenmarkten, bestellingen zal afhandelen en de distributie regelt. (s)
            • Ben jij een creatieve marketingstudent? Ga dan aan de slag bij een marketingorganisatie waar de focus ligt op de online promotie van merken van diverse klanten. (s)

            Bolivia

            • Draag bij aan de bekendheid van een Spaanse taalschool die zich inzet voor het ontwikkelen van de talenten van Boliviaanse jongeren. (s)

            Cambodja

            • Help mee met het opknappen van scholen, speel met de kinderen en geef voorlichting over hygiëne. (v)

            China

            • Ga aan de slag bij op de marketingafdeling van een internationale IT-organisatie. (b)
            • Ga aan het werk in een internationale omgeving door de marketing te verzorgen bij een organisatie die taalcurssusen, tours en trainingen aanbiedt. (s)

            Costa Rica

            • Maak voor promotiedoeleinden foto's en video's voor een taalschool, in ruil voor verblijf en lessen Spaans. (v)
            • Word marketing & communicatiemedewerker bij een taalschool in Costa Rica. (b)

            Curaçao

            • Ben jij communicatief vaardig en heb je affiniteit met sport? Kom dan stage lopen bij het informatiepunt voor sportaangelegenheden op Curaçao. (s)
            • Ga werken op een duikschool waar je promotie- en marketingactiviteiten uitvoert, zoals het ontwikkelen van flyers en het verstrekken van informatie aan potentiële klanten/duikers. (b)

            Ecuador

            • Werk met apen in een rehabilitatiecentrum, geef voorlichting, en draag bij aan natuurbehoud. (s)
            • Ben jij bekend met ontwerptechnieken voor publiciteitsdoeleinden? Doe werkervaring op bij een grafisch ontwikkelings- en publiciteitsbureau. (s)

            Engeland

            • Word assistent PR & Communicatie op de afdeling onderzoek en planning van evenementen voor het behoud van koraalrif en tropisch regenwoud. (s)

            Filipijnen

            • Loop stage bij een support center voor reizigers op het gebied van PR, communicatie, (online) marketing en product development. (s)

            Guatemala

            • Help mee op het gebied van marketing, PR en training binnen een kleine ngo die Maya-vrouwen en hun kinderen een betere toekomst wil bieden. (v)

            Ghana

            • Film en fotografeer de activiteiten van vrijwilligers en de ontwikkelingen in de bouw en het onderwijs voor een Engelse non-profit en houd zo hun donateurs op de hoogte. (v)
            • Heb jij medische ervaring en kun je goed zelfstandig werken? Dan is dit project iets voor jou! Werk mee in een ziekenhuis en train hier zusters en doktoren door middel van voorlichting. (v)

            India

            • Help met het ondersteunen van lokale ondernemers op verschillende gebieden, waaronder communicatie en de ontwikkeling van microkredietprojecten. (v)
            • Ga met lokale vrijwilligers op pad in Tamil Nadu om voorlichting te geven en activiteiten te organiseren rondom de thema's 'rechten voor meisjes', 'aids' en 'gezondheidszorg'. (v)

            Kameroen

            • Geef voorlichting en draag bij aan natuurbehoud door te gaan werken bij een rehabilitatiecentrum voor apen. (s)​

            Laos

            • Zet je kennis van social media in bij een stichting die de interactie met haar doelgroepen wil intensiveren. (v)

            Madagaskar

            • Ga voor een aantal weken of maanden aan de slag bij een gemeenschapsproject in de Anosy regio, waar je bijvoorbeeld helpt met voorlichting geven aan de lokale bevolking over hygiëne. (v)

            Maleisië

            • Ben je op de hoogte van de laatste social media trends en kan je goed schrijven? Ga werken als content editor bij een start-up. (b)

            Mongolië

            • Doe een meeloopstage bij een voorlichtingsproject in de gezondheidszorg. (v) 

            Namibië

            • Draag bij aan het behoud van de cheetah door middel van onderwijs en voorlichting over natuurbehoud. (v/s)

            Panama

            • Verricht redactionele werkzaamheden in ruil voor gratis verblijf. (v)

            Peru

            • Zet je marketing-, redactionele of sales vaardigheden in bij een taalreisorganisatie. (b)

            Singapore

            • Help the merchandise department of a Singaporean non-profit whose main objective is to prevent cruelty and promote kindness to animals. (v)

            Spanje

            • Op maat stageplekken op het gebied van voorlichting, pr, communicatie & marketing. (s)
            • Word allround event medewerker voor een evenementenbureau in het zuiden van Spanje. (s)
            • Verzorg de marketing van een taalschool. (s)
            • Ga werken bij een internationale ontwikkelingsorganisatie in Barcelona op het gebied van PR en marketing. (s)

            Sri Lanka

            • Geef voorlichting aan lagere sociale klassen aan de zuidkust op het gebied van duurzame landbouw en watergebruik. (v)

            Suriname

            • Doe ervaring op bij een touroperator als PR- en communicatiemedewerker. (s)

            Tanzania

            • Zet je in voor een natuurproject. Je helpt mee met herbebossing en geeft voorlichting aan de lokale bevolking over de voordelen van duurzame brandstoffen. (v)
            • Werk mee bij een project gericht op het versterken van vrouwenrechten en het verbeteren van de gezondheid door middel van voorlichting. Geef hiermee de lokale bevolking in Karagwe een betere toekomst. (v)
            • Geef HIV-voorlichting en doe mee aan een communityproject bij de Kilimanjaro. (v)

            Verenigde Staten

            • Doe werkervaring op in Miami op het gebied van media of PR & publiciteit. (s)
            • Ga stagelopen in San Francisco in en verzorg de marketing van een internationale talenschool. (s)

            Vietnam

            • Werk mee aan de communicatie & grafische vormgeving voor diverse bedrijven in het dynamische Ho Chi Minh. (s)
            • Werk mee met een programma dat zich bezighoudt met voedsel en het geven van medische voorlichting. (v)

            Zambia

            • Houd jij van sport? Werk dan mee met een sportproject in Livingstone en combineer sportspelletjes met voorlichting over HIV en Aids. (v)

            Zuid-Afrika

            • Beschik jij over basiskennis economie of marketing? Help jonge ondernemers bij hun ondernemersplan. Organiseer workshops, trainingen, persoonlijke coaching en voorlichting over microkredieten.
            • Loop stage op het gebied van social media en online marketing bij een bedrijf dat op een innovatieve en creatieve manier jongeren probeert te betrekken bij het voorkomen van ziektes zoals HIV. (s)
            • Doe werkervaring op bij een journalistiek- en mediabedrijf in Kaapstad. (s)
            • Geen dag is hetzelfde bij dit project rond Durban. Samen met het plaatselijke politiekorps bieden zij hulp daar waar het het hardst nodig is, onder andere door het geven van voorlichting over HIV/Aids. (v)

            Legenda

            b = betaald werk

            v = vrijwilligerswerk

            s = stage

             

            Meer landen & regio's 

             

            In welke landen kan je via JoHo in het buitenland werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen bij scholen en onderwijsinstellingen?

            In welke landen kan je via JoHo in het buitenland werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen bij scholen en onderwijsinstellingen?

              Hieronder vind je een selectie uit de vacatureservices voor werk als leraar in het buitenland. Klik op het land en ga naar het vacaturegedeelte op de landenpagina om de vacature en de bijbehorende organisatie te bekijken.

               Selectie uit de mogelijkheden per land

              Argentinië

              • Geef les aan straatkinderen in Buenos Aires. (v)

              Aruba

              • Wil jij leraar worden op een tropisch eiland? Ja kan aan de slag in het lager beroepsonderwijs, middelbaar onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs. (b) 

              Australië

              • Nederlandse les geven in Perth in het basis of middelbaar onderwijs, op scholen of bij de leerlingen thuis. (b)
              • Geef Engelse les op een bijzondere manier. Een grote entertainment organisatie heeft zijn eigen leerprogramma opgezet en is op zoek naar enthousiaste docenten die Engels willen geven. (b)

              Bolivia

              • Geef les in Engels op een basisschool, middelbare school of eventueel op een universiteit. De mate van verantwoordelijk hangt af van je ervaring in lesgeven. Een TEFL-cursus kan je hierbij op weg helpen. (b)
              • Geef Nederlandse les bij taalinstituut in Zuid-Amerika. (b)
              • Als leerkracht werken op een Nederlandse (basis)school? Deze organisatie heeft een wereldwijd netwerk met Nederlandse en internationale scholen, waar regelmatig nieuwe leerkrachten nodig zijn. (b)

              Bonaire

              • Word leerkracht op een Nederlandse (basis)school op dit eiland. (b)
              • Op een school voor algemeen bijzonder onderwijs is het mogelijk om Nederlandse les te verzorgen. (b)

              Botswana

              • Geef Engelse les aan kinderen van expats en lokale kinderen op een internationale school in de hoofdstad. (b)

              Cambodja

              • Engelse les geven in Phnom Penh? Deze lokale school biedt zowel middelbaar onderwijs in het Engels als in het Khmer aan. Er worden leraren gezocht met lesgeef ervaring en minimaal een bachelor en TEFL-diploma. (b)
              • Ben jij geïnteresseerd in de boeddhistische levensovertuiging en cultuur of wil je een bijzondere ervaring opdoen? Geef dan Engelse les aan de monniken en kinderen in een boeddhistische tempel. (v)
              • Heb je een achtergrond in het onderwijs? Dan kan je lesgeven in het speciaal onderwijs aan bijvoorbeeld blinde of gehandicapte kinderen. (v)

              Chili

              • Nederlands onderwijs geven in het buitenland en daarnaast veel leren over de lokale cultuur? Dat kan via deze organisatie die Nederlandse leerkrachten de mogelijkheid biedt om als onderwijzer aan de slag te gaan in verschillende landen. (b)
              • Teach English to Chilean youth on public schools and contribute to a significant improvement of their English. (b)

              China

              • Er zijn tal van mogelijkheden als het gaat om Engelse les geven. Solliciteer nu naar een baan op een universiteit, middelbare school of basisschool. Je kan zowel in grote steden als in kleinere dorpen aan de slag. (b)
              • Teach Chinese children about theater, dance and music and help them to develop their English language skills. (b)
              • Geef Engelse les op een school speciaal voor migrantenkinderen. Deze kinderen van Chinese migranten (oorspronkelijk van het platteland van China) hebben in Beijing beperkte mogelijkheden om naar school te gaan. Jouw bijdrage wordt dan ook erg gewaardeerd. (v)

              Egypte

              • Heb jij een passie voor lesgeven en ben je een bevoegd docent met ervaring? Zet je dan in bij deze internationale school in Caïro. (b)

              Ethiopië

              • Docenten gezocht met lesgeefervaring op universitair/HBO niveau voor een hogeschool met honderd afdelingen door het hele land. (b)

              Gambia

              • Coördineer sportactiviteiten en geef les bij een onderwijsproject in Gambia. (v)

              Ghana

              • Ga lesgeven op het platteland van Ghana in onder andere Engels en wiskunde. (v)

              Guatemala

              • Help mee met lesgeven als drama docent in dit Latijns-Amerikaanse land. (v)

              India

              • Deze onderwijs organisatie heeft een wereldwijd netwerk met internationale scholen, waaronder in diverse regio's in India. Zij zoeken regelmatig nieuwe docenten om les te geven. (b)
              • Geef Engelse les volgens een bijzonder lesprogramma wat is opgezet door een grote entertainment organisatie. (v)
              • Geef les aan aan kinderen uit sloppenwijken of aan vrouwen en biedt hen op deze manier meer toekomstperspectief. (v)

              Indonesië

              • Wil jij Nederlands onderwijs geven in het buitenland? Er zijn verschillende mogelijkheden om als docent Nederlands aan de slag te gaan in bijvoorbeeld Jakarta, Yogyakarta of Bali. (b)
              • Spreek je vloeiend Engels en ben je gediplomeerd docent of heb je ruime lesgeef ervaring? Ga dan werken op een internationale school in Bandung of Batam die Amerikaans onderwijs aanbiedt voor kinderen van expats. (b)

              Italië

              • Er is veel vraag naar docenten Engels in Italië. Volg de TEFL-cursus in Rome en ga direct betaald aan de slag als Engels docent. (b)

              Japan

              • Wil jij graag naar Japan voor een langere tijd? Met de juiste kwalificaties kan je lesgeven, assisteren bij sporttrainingen of activiteiten begeleiden. (b)
              • Ga werken bij een bij een uitwisseling- en leerprogramma in Japan. Er zijn verschillende functies te vervullen waaronder assistent taaldocent, coördinator internationale relaties of sportadviseur. (b)

              Kazachstan

              •  Op de lokale universiteit in Almaty kun je als onderwijzer terecht in het vakgebied van Architectuur of Engineering. (b)

              Kenia

              • Engelse les verzorgen op een internationale, christelijke school in Nairobi, waar Amerikaans onderwijs gegeven wordt. (b)
              • Geef Engelse les op een school en help daarnaast met constructiewerkzaamheden en het planten van bomen samen met de kinderen. (v)

              Madagaskar

              • Heb jij een TEFL-certificaat? Geef dan les bij een ngo aan zowel kinderen als volwassenen. (v)

              Marshall eilanden

              • Engelse les verzorgen op een privé-school in Majuro, de hoofdstad van de Marshall eilanden, die Amerikaans onderwijs aanbiedt aan kinderen van diverse nationaliteiten. (b)

              Nepal

              • Er zijn mogelijkheden voor meeloop- en onderzoeksstages op het gebied van lesgeven. (s)

              Nicaragua

              • Lijkt lesgeven je iets? Sluit je dan aan bij een lesgeefproject waarbij je kinderen een toekomst geeft vol kansen en eigen keuzes. (v)

              Roemenië

              • Je kan lesgeven op een grote internationale school voor basis- en middelbaar onderwijs middenin het levendige Boekarest. (b)

              Singapore

              • Van oorsprong Duitstalige school, die tegenwoordig ook Engelstalig onderwijs en Nederlandse les aanbiedt naast het reguliere onderwijs. Er is de mogelijkheid om Engelse en Nederlandse les te geven. (b)
              • Nederlandse les geven in het basis of middelbaar onderwijs, op de scholen of bij de leerlingen thuis. (b)

              Spanje

              • Ga aan de slag op een prestigieuze school in Marbella. Je geeft Engelse les aan internationale scholieren van over de hele wereld. (b)
              • Word docent Engels in Zuid-Spanje. Voltooi de TEFL-cursus in Spanje en ga aan de slag (90% van de graduates vindt een baan). (b)
              • Ga als docent Engels lesgeven aan Spanjaarden die hun kansen op arbeidsmarkt willen verbeteren. (b)

              Suriname

              • Ga aan de slag als docent in het binnenland van Suriname. Het dorpje ligt midden in het Surinaamse oerwoud aan de Gran Rio rivier, een zijrivier van de Suriname rivier. De functies verschillen van docent op een basisschool tot docent taal voor volwassenen. (b)

              Tanzania

              • Doe praktijkervaring op door les te geven op een school. Je kan docenten assisteren, buitenschoolse activiteiten organiseren of je collega's inspireren met methoden en technieken die je zelf tijdens je opleiding geleerd hebt. (s)
              • Help met het opzetten van Engelse lessen en TEFL-trainingen op Zanzibar. (v)

              Thailand

              • Er zijn diverse mogelijkheden om aan de slag te gaan als docent in Thailand. Denk bijvoorbeeld aan docent Engels of directeur/directrice van een internationale school. (b)
              • Er worden regelmatig Engelssprekende docenten gezocht voor een baan op een middelbare school in Thailand. Een lerarenopleiding is niet vereist, een TEFL-certificaat is wel aan te raden. (b)

              Verenigd Koninkrijk

              • Geef in de zomerperiode Engelse les op een internationaal zomerkamp. (v)

              Zambia

              • Are you an experienced teacher? Go work for a small school within a safarilodge. (b)

              Zuid-Afrika

              • Ga werken als onderwijzer op een Nederlandse (basis)school voor een organisatie die wereldwijd connecties heeft met Nederlandse- en internationale scholen. (b)
              • Geef sportles of help bij onderwijsprojecten in de townships rondom Kaapstad. (v)
              • Spreek je vloeiend Engels en ben je gediplomeerd docent of heb je ruime ervaring met lesgeven? Ga dan werken op een internationale school in Seoul, Pyongtaek of Uijongbu die Amerikaans onderwijs aanbiedt voor kinderen van expats. (b)
                 

              Legenda

              b = betaald werk

              v = vrijwilligerswerk

              s = stage

               

              Meer landen & regio's 

               

              Talen leren in het buitenland: vragen en antwoorden over bestemming, kosten en voorbereiding

              Talen leren in het buitenland: vragen en antwoorden over bestemming, kosten en voorbereiding

              Waar en waarom Engels, Spaans, Italiaans of Frans leren in het buitenland?

              Waar en waarom Engels, Spaans, Italiaans of Frans leren in het buitenland?

              Waar en waarom Engels leren in het buitenland?

              • Engels kun je thuis leren in Nederland maar ook in Engeland, Ierland of in een ander Engelstalig land. Ga je Engels leren in een Engelstalig land dan is de ervaring dat het sneller gaat, betere resultaten oplevert en vaak een stuk leuker is. Je woont en leeft in een Engelstalige omgeving, je pikt de cultuur op, je wordt gedwongen je in het Engels te redden, je krijgt Engelstalige vrienden etc. Je moet dan wel zorgen dat de omstandigheden in de talenschool zodanig zijn dat je verzekerd bent van resultaat. Veel talenscholen hebben slechte leraren, grote klassen met alleen maar Nederlanders, weinig faciliteiten, matige begeleiding etc.
              • Engels is de belangrijkste taal in de wereld!
              • In internationale kringen (zakenleven, internationale organisaties) is in principe het Engels de voertaal
              • In veel landen is het Engels de eerste of tweede officiële taal (de VS, Canada, Australië, Nieuw Zeeland, Zuid-Afrika, India, Filipijnen, Ghana, Nigeria, Malta).

              Waar en waarom Spaans leren in het buitenland?

              • Spaans is, na Engels, de belangrijkste taal in de wereld.
              • 350 miljoen mensen spreken Spaans als moedertaal en bijna 150 miljoen mensen als tweede taal.
              • In 21 landen is Spaans de officiële voertaal.
              • In Latijns-Amerika, dat een steeds belangrijkere handelspartner wordt, wordt grotendeels Spaans (en nauwelijks Engels) gesproken.
              • Naar schatting zal binnen 50 jaar de helft van alle inwoners van de VS Spaans als moedertaal hebben.

              Waar en waarom Italiaans leren in het buitenland?

              • Wil je aan de slag in Italië (stage, vrijwilligerswerk, betaalde baan), heb je in je werk veel te maken met Italiaanse organisaties of vind je Italiaans gewoon een mooie taal? Regel dan je cursus in bijvoorbeeld Milaan, Venetië, Siena of Pisa of Rome.

              Waar en waarom Frans leren in het buitenland?

              • Frans is, na Engels en Spaans, de derde taal in de wereld.
              • In internationale kringen (diplomatieke dienst, Europese Gemeenschap, internationale organisaties) blijft het Frans belangrijk
              • In sommige aan Frankrijk grenzende landen (Zwitserland, België, Monaco, Luxemburg) is Frans een officiële taal.
              • In West-Afrika wordt grotendeels Frans gesproken en in Noord-Afrika en in de rest van de wereld vind je nog veel oude koloniën van Frankrijk waar het Frans een niet onbelangrijke rol speelt. Daarnaast is in overzeese gebiedsdelen (zoals Caribisch gebied, Tahiti e.d.) Frans de officiële voertaal.
              Hoe kies je taalcursus of een taalschool in het buitenland: landen, steden, activiteiten?

              Hoe kies je taalcursus of een taalschool in het buitenland: landen, steden, activiteiten?


              Wel of niet een Nederlandse bemiddelingsorganisatie kiezen?

              • Een bemiddelingsorganisatie neemt je veel werk en zorgen uit handen.
              • Ze kunnen veel voor je regelen, er is begeleiding en ze bieden zekerheid.
              • Ze kunnen bijvoorbeeld de cursus, huisvesting, een airport pick-up of een introductieweekend ter plaatse regelen.
              • In sommige gevallen zal er ook een Nederlands contactpersoon aanwezig zijn.
              • Een goed georganiseerde bemiddelingsorganisatie kan veel gastgezinnen voorzien van taalstudenten, vrijwilligers en stagiairs. Die gastgezinnen worden hierdoor allen financieel ondersteund.
              • Vaak gaan er meerdere cursisten tegelijkertijd, dus dan ga je niet in je eentje. Maak voor jezelf uit of je juist andere Nederlanders om je heen wilt waar je eventueel op terug kunt vallen of dat je juist meer contact wilt met de lokale bevolking en / of meer op jezelf wilt zijn.
              • Ben je juist erg zelfstandig en wil je het zelf regelen, dan is een bemiddelingsorganisatie misschien niet de beste keuze.
              • De ene organisatie is duurder dan de andere. Kijk goed waar het geld heen gaat.

              Wel of niet een kleinschalige, lokale talenschool kiezen?

              • Je regelt meer zelf, dus je kunt ook meer zelf in de hand houden.
              • Het is kleinschaliger, de groepen zijn vaak kleiner. Het kan voorkomen dat je de enige Nederlander bent en de cursus volgt met cursisten uit andere landen. Hierdoor heb je vaak sneller contact met andere culturen en de lokale bevolking dan wanneer je met een grote groep (Nederlanders) gaat.
              • Nadeel is dat je in veel gevallen niet zeker weet of de organisatie betrouwbaar is en of je in een 'goed' gastgezin terecht komt.
              • Het kost meer tijd om alle zaken te regelen.

              Hoe lang kan je een taalcursus volgen?

              • Om te bepalen hoe lang je een taalcursus wilt volgen, is het belangrijk om voor jezelf te bedenken welk niveau je wilt bereiken.
              • Ook speelt het mee hoeveel tijd je erin kan/wilt stoppen en wat je budget is.
              • Er zijn al intensieve cursussen te volgen vanaf 1 week, maar om de taal echt een beetje goed onder de knie te krijgen, is een cursusduur van 4 tot 8 weken aan te bevelen.
              • Je kunt ook een semester of academisch jaar volgen voor een vloeiende beheersing van de taal.

              Welke taal kan je gaan leren?

              • Er kunnen allerlei redenen zijn om een taalcursus te gaan volgen, van jezelf ontwikkelen en je kansen op de arbeidsmarkt vergroten, tot je verstaanbaar leren maken in andere delen van de wereld die je wilt gaan ontdekken. Om een goede keuze te maken, is het belangrijk jezelf af te vragen waarom je een nieuwe taal wilt leren.
              • De grootste wereldtalen zijn: Engels, Spaans, Chinees en Frans.
              • Grote opkomende economiën zijn: Brazilië, Rusland, China en India. 40% van de wereldbevolking woont bovendien in deze landen. De gesproken talen zijn respectievelijk: Portugees, Russisch, Mandarijn (Chinees) en Hindi (met Engels als grote tweede taal).
              • Ga je een wereldreis maken en/of in het buitenland vrijwilligerswerk doen, dan is het altijd fijn om je best te doen wat woorden en zinnen in de lokale taal te leren. Afhankelijk van je bestemmingen en hoe lang je overal blijft, zal het niet altijd logisch zijn om hiervoor een taalcursus te volgen. Wel is het handig om vooraf uit te zoeken met welke talen je je als toerist verstaanbaar kunt maken.
              • Azië: in grote delen van Azië wordt (in de toeristische gebieden) voldoende Engels gesproken.
              • Midden- en Zuid-Amerika: Engels wordt (ook in de toeristische gebieden) vaak beperkt gesproken, het is voor veel landen handig als je een redelijk woordje Spaans spreekt.
              • Afrika: in een groot deel van Noord-West Afrika is Frans de eerste taal en het is hier niet vanzelfsprekend dat er daarnaast ook Engels wordt gesproken.

              In welk land kan je een taalcursus volgen?

              • Waar je een taalcursus kunt volgen, hangt vaak samen met de taal die je wilt leren. De taalcursussen die doorgaans worden aangeboden, zijn cursussen in de taal die in het betreffende land wordt gesproken.
              • Veel talen worden in meerdere landen gesproken. Om hieruit een keuze te maken, is het verstandig om na te denken over wat je aanspreekt qua cultuur en klimaat en wat je naast of na je taalcursus nog meer wilt gaan doen.
              • Wil je na je taalcursus bijvoorbeeld betaald werk gaan doen, dan kun je kiezen voor een taalcursus in een ontwikkeld land. Wil je vrijwilligerswerk gaan doen, dan is een minder ontwikkeld land een meer voor de hand liggende keuze. Wie aansluitend wil gaan reizen, kan het beste kiezen voor een land in de regio waarin je je reis wilt maken.

              In welke landen en steden kan je een taalcursus volgen als je voor eerst alleen op pad gaat?

              • Ga je voor het eerst alleen op pad, dan kan het geen kwaad om in Europa te blijven. Thuis is aardig dichtbij en je kunt er zo op een veilige manier achter komen of je het leuk vindt om alleen op pad te gaan.
              • Wil je toch ver weg, ga dan bijvoorbeeld naar een westers land als Australië of Nieuw-Zeeland om je Engels te verbeteren.
              • Je kunt bijvoorbeeld via een Nederlandse bemiddelingsorganisatie gaan, zodat je goede begeleiding krijgt. Je wordt dan vaak van het vliegveld gehaald, er wordt huisvesting geregeld en je hebt altijd een aanspreekpunt voor als je het niet meer ziet zitten of als je tegen dingen aanloopt.

              Waa ka  je een taalcursus combineren met vrijwilligerswerk?

              • Een taalcursus in combinatie met vrijwilligerswerk is zeker aan te raden.
              • Na het leren en oefenen van de taal tijdens de cursus kun je je opgedane kennis in de praktijk brengen tijdens het vrijwilligerswerk. Door mee te werken op een project leer je nog meer over de lokale cultuur, draag je een steentje bij en je merkt meteen hoe goed je kunt communiceren met de lokale bevolking.
              • Latijns-Amerika is een erg populaire bestemming om deze combinatie te doen. Je kunt bijvoorbeeld eerst een aantal weken Spaans leren en daarna je Spaans meteen in de praktijk brengen via vrijwilligerswerk. Een andere mogelijkheid is om het gelijktijdig te doen, dus 's ochtends Spaans en 's middags vrijwilligerswerk.

              Wat zijn de top tien landen om voor een taalcursus heen te gaan?

              • 1. Verenigd Koninkrijk
                2. Verenigde Staten
                3. Spanje
                4. Australië
                5. China
                6. Frankrijk
                7. Duitsland
                8. Brazilië
                9. Argentinië
                10. Canada

              In welke landen worden taalcursussen georganiseerd en kan 's middags of in het weekend op het strand liggen?

              • Spaans: Spanje, La Herredura (les náást het strand); Málaga; Panama, Bocas del Toro; Mexico, Playa del Carmen
              • Engels: Engeland, Brighton; Verenigde Staten, San Francisco; Malta
              • Frans: Frankrijk, Biarritz; Nice
              • Italiaans: Italië, San Bartolome al Mare
              • Spaans: Spanje, Málaga

              In welke wereldsteden worden taalcursussen georganiseerd?

              • Spaans: Spanje, Barcelona; Madrid; Argentinië: Buenos Aires
              • Engels: Australië, Sydney; Engeland, Londen; Canada, Toronto; Verenigde Staten, New York
              • Frans: Frankrijk, Parijs
              • Italiaans: Italië, Rome; Florence

              In welke landen taalcursussen georganiseerd in combinatie met kook- en duurzame activiteiten

              • Spaans: Spanje, Málaga (koken); Valencia (koken); Córdoba (koken); Dominicaanse Republiek, Santo Domingo (koken); Chili, Santiago de Chile (wijn)
              • Frans: Frankrijk, Bordeaux (wijn; Nice (koken))
              • Italiaans: Italië, Pisa (koken + wijn; Salerno (koken); Siena (koken); Taormina (wijn of koken)

              In welke universiteitssteden in het buitenland worden taalcursussen georganiseerd?

              • Spaans: Spanje, Salamanca; Sevilla; Granada
              • Frans: Frankrijk, Montpellier
              • Italiaans: Italië, Perugia; Pisa
              • Engels: Engeland, Oxford; Bristol; Cambridge; Canada, Montreal

              In welke landen worden taalcursussen georganiseerd inm combinatie met sportieve activiteiten

              • Spaans: Spanje, San Sebastian (surfen); Chili, Santiago de Chile (ski); Costa Rica, Turrialba (kayak, hiking, raften, canyoning, paardrijden); Spanje, Tenerife (duiken); Argentinië, Bariloche (ski, raften, mountainbiken)
              • Engels: Verenigde Staten, San Diego (diverse watersporten); Malta (duiken, zeilen)
              • Italiaans: Italië, Taormina (Sicilië)
              • Frans: Frankrijk, Biarritz (surfen, golf); Nice (duiken, zeilen)

              In welke landen en steden worden taalcursussen georganiseerd im combinatie met culturele  activiteiten

              • Spaans: Spanje, Granada; Barcelona; Alicante; Salamanca; Dominicaanse Republiek, Santo Domingo
              • Italiaans: Italië, Florence; Venetië
              • Frans: Frankrijk, Bordeaux
              • Chinees: China, Beijing

              In welke landen en steden worden specifieke taalcursussen georganiseerd voor jongeren?

              • Spaans: Spanje, Málaga; Vejer de la Frontera
              • Engels: Ierland, Dublin; Malta; Engeland, Oxford; Londen; Cambridge, Verenigde Staten, San Diego
              • Frans: Frankrijk, Parijs; Antibes

              In welke landen en steden worden specifieke taalcursussen georganiseerd voor 50 plussers?

              • Spaans: Spanje, Málaga; Nerja; San Sebastian
              • Engels: Ierland, Dublin
              • Italiaans: Italië, Florence; Salerno; Rome
              • Frans: Frankrijk, Bordeaux; Nice

              In welke landen en steden worden zakelijke taalcursussen volgen?

              • Spaans: Spanje, Málaga; Madrid
              • Frans: Frankrijk, Montpellier; Nice
              • Engels: Engeland, Londen; York; Cork; Zuid-Afrika, Kaapstad
              • Italiaans: Italië, Napels; Rome

              In welke landen en steden kan je ook als groep makkelijk een taalcursus volgen?

              • Een studiereis met je vrienden, collega’s of medecursisten kan vaak geregeld worden voor een groep vanaf 10 personen. Er kan een programma worden samengesteld naar je eigen wensen naar bijvoorbeeld één van onderstaande bestemmingen. Speciale studiereizen (vaak vanaf 5 dagen) zijn in het algemeen inclusief cursus, vervoer, accommodatie, excursies en activiteitenprogramma. Met deze specials kunnen in overleg met de opleiding soms ook studiepunten worden behaald.
              • Spaans: Spanje, Malaga; Barcelona; Salamanca
              • Italiaans: Italië, Florence; Rome
              • Engels: Engeland, Londen; Cambridge; Bournemouth
              • Duits: Duitsland, Berlijn
              • Frans: Frankrijk, Nice, Parijs

              In welke landen en steden kan je naar een kleinschalige taalschool?

              • Spaans: Guatemala, Antigua; Peru, Cusco; Argentinië, Bariloche; Costa Rica, Turrialba; Spanje, Tenerife; Panama, Bocas del Toro; Bolivia, La Paz
              • Chinees: China, Beijing, Shanghai
              • Swahili: Kenia, Kilifi

              In welke landen en steden kan je drie talen tegelijkerijd leren

              • In een jaar naar Malta, London of San Diego om Engels te perfectioneren, naar Barcelona of Cuba voor je Spaans en naar Parijs of Nice om je Frans te verbeteren? Of wat dacht je van Italiaans in Florence en Duits in Düsseldorf?

              In welke regio kan je talen leren en meerdere bestemmingen bezoeken?

              • In Latijns-Amerika kun je prima locaties combineren, denk bijvoorbeeld aan:
                • Panama & Costa Rica
                • Ecuador (Quito en bijvoorbeeld junglelocatie of school aan het strand)
                • Peru (start in Cuzco en vervolg je lessen in Urubamba -Sacred Valley of the Inca's)
                • Een veel gemaakte combi is ook Peru én Ecuador
                • Mexico (Playa del Carmen) en Guatemala (Antigua)

              Tips

              • Combineer bijvoorbeeld een cursus Mandarijn met vrijwilligerswerk of een stage in China.
              Hoe kies je de beste reistijd voor een taalcursus of taalreis naar het buitenland?

              Hoe kies je de beste reistijd voor een taalcursus of taalreis naar het buitenland?

              Beste reistijd en periode kiezen voor een taalcursus in het buitenland

              • De meeste taalcursussen hebben wekelijkse startdata, al kan je nog wel eens het verzoek krijgen om een weekje later te beginnen als dat voor de school planningtechnisch gezien beter uitkomt, omdat er dan bijvoorbeeld meerdere studenten op jouw niveau beginnen.
              • Volg je een individuele cursus, dan kun je natuurlijk altijd afspraken op maat maken.
              • Houd rekening met beperkte startdata als je een specifiekere cursus wil volgen (zakelijk, subtaal, gevorderden). De grotere, professionelere, maar vaak ook wat duurdere school biedt dan vaak meer mogelijkheden.
              • Veel reizigers of taalstudenten hebben de neiging om een taalcursus direct na aankomst te starten, maar soms kan het prettig zijn een aantal dagen in te plannen om te acclimatiseren. Dat komt vaak ook de kwaliteit van je cursuswerk ten goede en je hebt meer energie om het meeste uit je cursus te halen.
              • Check ook beste reistijd en reisperiode voor weer activiteiten in het buitenland
              Hoe kan je je voorbereiden op een taalcursus in het buitenland?

              Hoe kan je je voorbereiden op een taalcursus in het buitenland?

              Hoe kan je je voorbereiden op een taalcursus in het buitenland en waar moet je rekening mee houden?

               

              Hoe regel je vervoer naar de plaats van bestemming?

              • Bij vrijwel alle buitenlandse studiemogelijkheden moet je zelf je vervoer regelen.
              • In die gevallen dat je met een groepsreis op pad gaat zal je bemiddelingsorganisatie ook vaak voor het vervoer verantwoordelijk zijn

              Hoe regel je je visum of andere reisdocumenten?

              • In een aantal landen moet je een speciaal visum hebben als je langer wilt verblijven of gaat studeren. Check dus de voorwaarden.

              Hoe kan je je thuis voorbereiden op een cursus?

              • Een goede voorbereiding is essentieel voor het slagen van je verblijf in het buitenland!
              • Om je tijd in het buitenland goed te laten verlopen, is het belangrijk goed te communiceren met de bemiddelende of ontvangende organisatie.
              • Maak, als je nog in Nederland bent, duidelijke afspraken over je lesuren, je slaapplek en zaken die je zelf moet regelen en/of betalen.
              • Op die manier weet je wat je kunt verwachten en kom je niet voor onaangename verrassingen te staan. In een ander land gaat het ook op de lesvloer vaak anders dan je gewend bent.

              Hoe regel je dat je ter plaatse over voldoende geld beschikt?

              • Geldzaken zijn niet altijd even leuk om bij stil te staan, maar wel belangrijk om goed voor elkaar te hebben.
              • Op populaire locaties zul je weinig problemen ondervinden met het verkrijgen van de juiste betalingsmiddelen.
              • Zit je in wat meer afgelegen gebieden dan is het meenemen van de juiste hoeveelheden geld en meerdere betaalmogelijkheden heel belangrijk.

              Hoe regel je bij een taalcursus in het buitenland dat je ter plaatse gezond blijft?

              • Doe een medische check als je naar een land gaat waarbij de omstandigheden sterk afwijken van je thuissituatie.

              Hoe regel je dat je ter plaatse veilig blijft?

              • Een goede voorbereiding is essentieel voor het slagen van je tijd in het buitenland! Er kunnen allerlei problemen ontstaan als je naar het buitenland gaat.
              • De meeste problemen kun je voorkomen. Als er desondanks problemen ontstaan, kun je die vaak toch oplossen. Zie Probleem & Noodsituatie: in het buitenland voorkomen of oplossen

              Hoe regel je bij een taalcursus dat je voldoende verzekerd bent of kunt annuleren?

              • Net als thuis, kun je in het buitenland natuurlijk in de problemen raken en hulp nodig hebben. Het is dan prettig om zeker te weten dat je goed verzekerd bent. Zodra je gaat studeren of werken in het buitenland zullen je lopende (reis- en ziektekosten-) verzekeringen niet altijd meer geldig zijn.
              • Ook kan het zijn dat de sportieve activiteiten die je gaat ondernemen niet onder de dekking vallen.
              • Let dus goed op dat je een verzekering afsluit die wel blijft dekken tijdens je activiteiten en tijdens lang verblijf in het buitenland en die aansprakelijkheid tijdens je cursus dekt.
              • Check ook of je avontuurlijke sporten wilt meeverzekeren en je of tijdens een negatief reisadvies gedekt wilt blijven
              • Lees op de pagina Taalreis of taaljaar in het buitenland verzekeren
              Hoe regel je het verblijf en de accommodatie als je een taalcursus in het buitenland wilt volgen?

              Hoe regel je het verblijf en de accommodatie als je een taalcursus in het buitenland wilt volgen?

              Hoe zit het met de acommodatie als je een taalcursus in het buitenland wilt volgen en waar kan je rekening mee houden?

              • Op de meeste cursuslocaties kun je kiezen uit meerdere verblijfsvormen en kan de school je in vrijwel alle gevallen helpen bij het regelen van onderdak c.q. vind je op de school zelf accommodatiemogelijkheden. Voorbeelden van accommodatie:
                • Verblijf bij een gastgezin: beste optie als je echt voor het verbeteren van je taalkennis gaat!
                • Verblijf op de schoolaccommodatie, veelal in een 1 of 2 persoonskamer.
                • Verblijf in een studentenappartement elders op de cursuslocatie.
                • Verblijf in een hostel, hotel of appartement.
              • Check altijd even welke ligging je verblijf heeft ten opzichte van de schoollocatie, om de reistijd vroeg in de ochtend of laat in de middag, en bijbehorende kosten, te beperken.
              • Afhankelijk van het type verblijf dat je kiest, heb je een of meerdere maaltijden inbegrepen. Veel cursisten kiezen ervoor om al dan niet in groepsverband ‘buiten de deur te eten’, zeker op de wat voordeligere cursuslocaties. Dit is een leuke manier om contact te leggen.
              • Kies je voor een kleinere school zonder eigen faciliteiten, dan heeft men vaak wel overzichten van accommodatie van eerdere cursisten, of kent men de leukere plekken om te verblijven.

               

              Wat zijn de kosten als je een taalcursus in het buitenland gaat doen of een taalreis maakt?

              Wat zijn de kosten als je een taalcursus in het buitenland gaat doen of een taalreis maakt?

              Waar moet je rekening mee houden bij de kosten voor een taalcursus of taaljaar in het buitenland

              • Bij de verschillende taalprogramma’s zijn kosten per programma en/of per dag aangegeven. Hierin is over het algemeen inbegrepen de cursus, accommodatie in een gastgezin en (2-3) maaltijden per dag en veel activiteiten buiten de lessen om. Let in vergelijkingen altijd op wat wel en niet is inbegrepen.
              • Zeker bij langdurige cursussen (varieert per partnerorganisatie) profiteer je van lange-termijn-kortingen op cursus en accommodatie, dus hoe langer je deelneemt hoe goedkoper het in verhouding wordt. Bij een deelnameperiode van een vastgesteld minimum aantal weken wordt vaak een kwaliteitsgarantie geboden.
              • Diverse taalcursus organisaties in het buitenland financieren met de inkomsten van o.a. hun cursussen ook weer lokale vrijwilligersprojecten en uiteraard steun je met jouw bijdrage de lokale werkgelegenheid voor docenten.
              • Informeer ook naar beursmogelijkheden en mogelijkheden om (een deel van) de kosten via je belastingaangifte (of die van je ouders) terug te krijgen.

              Wat speelt er nog meer bij de afwegingen rond de kosten van een taalreis?

              • Dat je thuis geld bespaart, als je (lang) in buitenland verblijft, zeker als je een voordelig land verblijft.
              • Dat je in veel gevallen investeert in lokale systemen en organisaties: van het lokale hostel tot het gastgezin waar je verblijft en van het natuuronderzoeksproject tot de lokale reisorganisaties.
              • Dat je investeert in je persoonlijke groei en ontwikkeling, en dat het ook best wat mag kosten: niet voor niets is een veelgehoorde reactie onder terugkomers “het was het geld dubbel en dwars waard”.
              • Check ook de fondsen- en financieringswijzers met tips en procedures: Fondsenwerving & Crowdfunding: in buitenland en NL

               

              Wat te doen als je een reis, taalcursus of werkvakantie hebt geboekt en het is niet helemaal wat je ervan verwacht had?

              Wat te doen als je een reis, taalcursus of werkvakantie hebt geboekt en het is niet helemaal wat je ervan verwacht had?

              • De kans op succes wat betreft tevredenheid hangt uiteraard van veel factoren af: onder andere jouw eerdere ervaringen, je verwachtingspatroon, je opstelling ter plaatse, de klik met de lokale mensen en omstandigheden, je fysieke en mentale gesteldheid op dat moment. 
              • Daarbij kan het natuurlijk altijd voorkomen dat er iets onverwachts gebeurt of iets mis gaat, waardoor de dingen niet gaan zoals je verwacht had.
              • Probeer eerst zelf een reëel beeld te krijgen van je ontevredenheid; wees eerlijk en bekijk je negatieve ervaring zo objectief mogelijk. Is het overduidelijk een misverstand, heeft het te maken met andere culturen, werkomstandigheden, manieren van communiceren, zijn er ter plaatse uitzonderlijke situaties? Waren je verwachtingen reëel en juist?
              • Vind je na deze afweging dat je een terecht punt hebt, maak dit dan altijd op vriendelijke (opbouwende) toon ter plaatse duidelijk; geef de mensen lokaal de gelegenheid om jouw klacht te behandelen en op te lossen.
              • Spreek daarnaast eventueel een coördinerend persoon aan, iemand die objectief naar de situatie kan kijken.
              • Zoek niet direct naar bevestiging bij andere buitenlanders, bijvoorbeeld de andere deelnemers. Het optreden als een groep kan bedreigend overkomen en leidt veelal niet tot een gewenste oplossing. Bovendien kun je elkaar meenemen in een negatieve spiraal die wellicht onterecht is.
              • Leidt dit allemaal niet tot een oplossing, zet je klacht dan op papier (Engelstalig) en vraag ter plaatse om een schriftelijke reactie. Check vervolgens of je de klacht bij een overkoepelend of coördinerend orgaan ter plaatse kunt wegleggen of bijvoorbeeld bij een bemiddelende organisatie die contact met de lokale organisatie heeft.
              • Besef altijd dat men lokaal heel anders kan kijken naar zaken als tevredenheid, klantenservice, klachtafhandeling en dat een kritische opstelling (ook al is het kritisch opbouwend) niet altijd wordt gewaardeerd omdat men niet goed weet hoe hiermee om te gaan. Soms moet je gewoon accepteren dat de zaken niet gaan zoals jij had verwacht en ook niet zullen veranderen. 
              Taal en cultuur bij lang verblijf in het buitenland en emigratie: vragen en antwoorden

              Taal en cultuur bij lang verblijf in het buitenland en emigratie: vragen en antwoorden

              Hoe werkt culture shock?

              Hoe werkt culture shock?

              • na de eerste energiegevende fase na emigratie, treedt meestal binnen zo'n 6-8 weken een fase van minder energie aan; je bent futloos, begint te twijfelen, bent even klaar met het geregel, ziet het soms niet meer zitten: welkom in de fase van 'culture shock'!
              • cultuurschok is een logisch, niet te vermijden en natuurlijk proces in de aanpassing naar het leven een nieuw woonland
              • cultuurschok komt vooral voort uit de hoeveelheid nieuwe indrukken die je moet verwerken en de vele keuzes die je na aankomst moet maken, bewust of onbewust
              • cultuurschok is niet iets dat alleen optreedt bij emigratie naar “verre landen”; ook bij emigratie naar bijvoorbeeld België of Duitsland kan je er flink mee te maken krijgen
              • de meeste emigranten geven aan na ongeveer een jaar de moeilijkste periode achter de rug te hebben

              Een veelgebruikte theorie voor het verklaren van culturele verschillen is die van Geert Hofstede, die vijf dimensies hanteert. Je bewust worden van hoe je oude en nieuwe woonland scoren op deze dimensies is stap 1 in het overbruggen van culturele verschillen. Stap 2 is het accepteren van (ander) gedrag van anderen, en het (licht of stevig) aanpassen van je eigen gedrag.

              1. individualisme – collectivisme: het maakt verschil of mensen zich beschouwen als onderdeel van een groep (familie, stam, bedrijf), of als persoon. Is er een grote drang tot harmonie, het vermijden van conflicten, veel indirecte en non-verbale communicatie en een gedeelde mening of gedrag dan heb je te maken met collectivisme en zal je niet snel ergens “nee” horen.
              2. machtsafstand: worden inherente verschillen in macht en invloed geaccepteerd of juist niet. Heerst in een land de mening dat iedereen kan worden wat 'ie wil, dat ook de mening van ondergeschikten of kinderen meetelt, dat macht vooral iets is wat praktisch handig is voor de dagelijkse gang van zaken? Dan is er een kleine machtsafstand. Bij landen met een grote machtsafstand wordt meer gekeken naar macht op basis van leeftijd, opleiding, familie, natuurlijke autoriteit.
              3. masculiniteit – feminiteit: Een typisch feminine land kent een cultuur waarin balans tussen privé en werk belangrijk is, waar een hoog gemiddeld niveau zwaar telt (zwakkeren tellen ook mee), waar mannen gevoelens mogen tonen, waar geld en succes niet direct openbaar wordt getoond, bescheidenheid siert en waar meedoen belangrijker is dan winnen.
              4. onzekerheidsvermijding: typisch voor landen met een hoge score op onzekerheidsvermijding: er zijn veel (ongeschreven) regels voor correct gedrag, het is normaal om lang bij één werkgever te werken, er is veel management op detailniveau, dagelijks gedrag is vaak voorspelbaar, mensen zijn loyaal.
              5. lange vs. korte-termijn-oriëntatie: in landen met een lange termijn oriëntatie kijkt men verder dan de lengte van het eigen leven. Langdurige (zakelijke) relaties, bescheidenheid, zuinigheid, volharding zijn vaak kernwaarden. Snel willen scoren en veel waarde hechten aan status komt niet veel voor, maar juist wel geduld en veel tijd & aandacht besteden aan persoonlijke en zakelijke relaties.

              Check de scores op de diverse culturele dimensies van jouw nieuwe woonland

              • een gevoel van ongemak in de eerste fase na emigratie kan te maken hebben met het gemis aan een vertrouwde omgeving. Alles in je omgeving is nieuw: het land, de taal (in al zijn nuances in dit geval), de weersomstandigheden, de omgangsvormen, de sociale contacten: je hebt in het begin weinig houvast.
              • je bent doorlopend aan het improviseren, uitpakken, regelen, je ontmoet veel nieuwe mensen, spreekt minder Nederlands etc.
              • ook kan je jezelf soms verrassen, door dingen die je niet of juist wel durft, je wordt geconfronteerd met je eigen beslissingen, zaken die je blijft uitstellen
              • de uitdaging van emigratie kan je veel adrenaline en energie geven, maar ook stress en onzekerheid veroorzaken. Zelfs de meeste eenvoudige zaken, die je in Nederland op de automatische piloot zou doen, kunnen nu heel veel tijd en energie kosten. Mogelijk gevolg is dat je je ‘onthand’ voelt of je zelfvertrouwen een beetje kwijtraakt. Emigreren is vaak ook een hernieuwde zoektocht naar jezelf!
              Hoe bereid je je voor op een nieuwe cultuur als je voor langere tijd naar het buitenland gaat?

              Hoe bereid je je voor op een nieuwe cultuur als je voor langere tijd naar het buitenland gaat?

              • verdiep je in het proces rondom culture shock.
              • verzamel zo veel mogelijk info over de cultuur op je nieuwe woonbestemming.
              • verdiep je in de geschiedenis van je nieuwe woonland, in de schrijvers, sporthelden en kunstenaars.
              • voorkom dat je teveel uitgaat van de bekende vooroordelen, ook niet alle Nederlanders zijn identiek.
              • ga in gesprek; zoek al in Nederland mensen op uit je toekomstige woonomgeving.
              • volg, indien haalbaar, voor vertrek een of meerdere cultuur-, expat- of emigratietrainingen.
              • bezoek voor vertrek een van de vele culturele festivals of ga eten in een restaurant uit je toekomstige woonland.
              • temper je verwachtingen; je zult na aankomst merken dat de realiteit toch anders blijkt te zijn dan verwacht; hoeveel informatie je vooraf ook hebt ingewonnen: het blijft wennen, in verschillende fases, om uiteindelijk tot een nieuw (mentaal) evenwicht te komen.
              In welke taal of talen voed je je kind(eren) op wanneer je met een niet-Nederlandse partner voor langere tijd in het buitenland verblijft?

              In welke taal of talen voed je je kind(eren) op wanneer je met een niet-Nederlandse partner voor langere tijd in het buitenland verblijft?

              In welke taal of talen voed je je kinderen op als je voor werk lang in het buitenland verblijft, of gaat emigreren? Voor welke taal kies je wanneer je daarnaast ook nog binnen je gezin te maken hebt met meerdere hoofdtalen?

              • verblijf je voor langere tijd in het buitenland, dan krijgt je kind met meerdere talen te maken; met name de kerntaal of -talen binnen het gezin en de hoofdtaal die in het land van bestemming wordt gesproken.
              • daarbij komt het geregeld voor dat men binnen één gezin te maken heeft met meerdere hoofdtalen; je partner spreekt een andere taal dan jijzelf.
              • in sommige gevallen wordt dan ook nog eens gekozen voor een derde 'hoofd'taal, veelal Engels; beide partners beheersen deze hoofdtaal dan niet als hun moedertaal.
              • de meeste ouders hebben er een sterke voorkeur voor om het kind in de eigen taal op te voeden; die wordt het beste beheerst en daarin kan men zich het beste uitdrukken, in die taal kunnen complexere zinnen worden gemaakt en als ouder beschik je in die taal over een grotere woordenschat.
              • voor kinderen levert dat uiteraard uitdagende omstandigheden op; bijvoorbeeld als je kind wilt kunnen communiceren met opa's en oma's die alleen hun eigen taal goed beheersen, als je voor langere tijd op één locatie in het buitenland woont en je kind naar de lokale of internationale school gaat.
              • de meeste gezinnen kiezen voor een situatie waarin het kind twee, drie of vier talen leert beheersen: de kerntaal van mama, de kerntaal van papa, eventueel de derde gemeenschappelijke (gezins)taal en de vierde taal, die lokaal wordt gebruikt.
              • daarbij kiest men veelal de strategie van 'één ouder, één taal' (OPOL: one parent, one language); dat biedt vele voordelen maar soms ook een nadeel, wanneer het kind een gesprek voert met beide ouders tegelijk.
              • buitenshuis, in de meeste gevallen op school, leert het kind dan de taal van het land waarin jullie wonen.
              • uit onderzoek blijkt dat de meeste kinderen heel flexibel om kunnen gaan met meerdere 'voer'talen en daarbij ook heel goed kunnen switchen tussen deze talen, er niet zo snel van in de war raken.
              • door je kind in meerdere talen op te voeden kan het zich in alle voor hem of haar belangrijke omgevingen (goed) redden met taal; daarmee maak je de wereld van je kind groter, waar het later veel aan kan hebben.
              • kinderen die één taal beheersen en vervolgens worden geconfronteerd met een andere, nieuwe, taal hebben meestal een 'stille periode'; kinderen stoppen dan een periode (ongeveer 6 maanden) met praten, in die periode wordt de nieuwe taalinformatie in het hoofd verwerkt.
              • je kind zal in het algemeen niet alle talen evengoed beheersen, maar dat is veelal ook niet zo'n probleem; een niet perfecte taalbeheersing belemmert een kind over het algemeen niet om te communiceren met anderen.
              • ook baby's raken zelden verward wanneer ze meerdere talen om zich heen horen; baby's letten over het algemeen veel meer op de intonatie waarop iets wordt gezegd, niet zozeer op de letterlijke woorden die worden gezegd.
              • vanaf ongeveer 12 maanden zeggen de meeste kinderen hun eerste echte woordjes; je kind bedoelt dan ook echt iets met de klank die wordt gemaakt; vanaf ongeveer 18 maanden worden eerste kleine zinnen gemaakt, met twee woorden.
              • een kind dat meerdere talen leert, gaat vanaf zo'n 13 maanden synoniemen gebruiken: hij benoemt hetzelfde ding in twee talen. Vanaf ongeveer 19 maanden gaat het kind de juiste taalkeuzes maken naar mensen toe. Tot zo'n drie jaar mixt het kind de woorden nog vaak door elkaar of combineert het kind meerdere talen in één zin. Dit gaat veelal vanzelf over naarmate het kind meer woorden leert.
              • onderzoek leert dat meertalige kinderen over het algemeen beter abstract kunnen denken, zich beter kunnen concentreren, beter technisch kunnen lezen, sowieso een beter taalgevoel ontwikkelen, beter hun moedertaal leren (omdat er meer verbanden worden gelegd) én zich beter kunnen verplaatsen in andere culturen.
              Hoe bereid je je voor op een nieuwe taal als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?

              Hoe bereid je je voor op een nieuwe taal als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?

              Niets is zo belangrijk als de taal van je nieuwe woonland goed spreken. Er zijn meerdere mogelijkheden om al voor vertrek je kennis van het Engels en/of een andere lokaal gesproken taal te verbeteren, of nieuw te leren. De mate waarop je daar energie in stopt heeft met vele factoren te maken. Sowieso is het leren van een nieuwe taal als volwassende lastiger dan wanneer je kind of tiener bent. Toch kan je je afvragen hoe serieus gemotiveerd je bent als het niet lukt om slechts een enkel uurtje per dag te besteden aan de nieuwe taal.

              Maar het hoeft ook weer niet perfect te zijn. Je nieuwe landgenoten vinden die versprekingen of zelf in elkaar geknutselde uitdrukkingen vaak 'heel charmant'...in ieder geval waar het gaat om informele ontmoetingen.

              Hoe werk je nu, al voor vertrek of na aankomst, aan je taalkennis?

              Volg cursussen

              • volg een zgn. crash-course, waarin je in relatief beperkte tijd een zeer intensieve taal (&cultuur)cursus volgt. Vaak wordt een dergelijke cursus op maat aangeboden, heb je de hele dag les en worden de lessen toegespitst op jouw basisniveau en persoonlijke behoeftes. Denk hierbij ook aan sociale vaardigheden, uitbreiding van je woordenschat, vakjargon en het voeren van wat meer oppervlakkige gesprekken.
              • alternatief op een crash-course is het volgen van lessen bij reguliere taalinstituten in of buiten Nederland, waar je gedurende een aantal weken (of maanden) bijvoorbeeld aaneengesloten twee of vier uur les volgt, vaak gegeven door 'native speaker' docenten. Grammatica, woordenschat, luistervaardigheid en spreekvaardigheid komen meestal aan bod. Ook hier geldt dat je bij een cursus in het buitenland vaak 'lerenderwijs' meer meekrijgt van de lokale maatschappij, cultuur, politiek en economie dan wanneer je kiest voor een cursus in Nederland.
              • volg een of meerdere interactieve cursussen, via internet of dvd. Ook is het tegenwoordig mogelijk online 1 op 1 cursussen te volgen met docenten op afstand, bijvoorbeeld via Skype.
              • het grootste effect bereik je met een crash-course; zeker als je naast individueel maatwerk tijdens de cursus ook kan deelnemen aan groepsconversaties, talenpracticum, discussies, rollenspellen. Je eigen taal is in die periode vaak 'verboden'; je wordt volledig ondergedompeld in de nieuwe taal.
              • dergelijke cursussen regel je eenvoudig in Nederland, maar indien haalbaar zal het effect nog groter zijn als je de cursus in het buitenland volgt. In een internationale setting met cursisten van allerlei nationaliteiten, bij voorkeur verblijf in een gastgezin en met veel (culturele) uitstapjes in de vrije tijd. Tijdens het aanleren van de taal neem je deel aan de maatschappij waarin die taal wordt gebruikt. Het feit dat je te maken hebt met docenten en mede-studenten dwingt jezelf om bij te blijven, huiswerk te maken, etc.
              • leun in ieder geval niet te zeer op je (bestaande) kennis van het Engels; ook in landen waar men redelijk tot goed Engels spreekt red je je niet in specifieke omstandigheden; denk aan werksituaties, zakendoen, contact met een automonteur in de garage, etc. Bovendien open je deuren als je eerste aanspreekvorm in de lokale taal is; men accepteert dan ook sneller dat je daarna in het begin overschakelt op Engels.
              • kies je ervoor om jezelf de taal aan te gaan leren, zorg er dan voor dat je de betere taalboeken, online cursussen, dvd's en andere materialen kiest; zoek referenties. Zorg ervoor dat je ook audiomateriaal gebruikt, zodat je de taal live hoort; zeker als je een taal leert die qua klanken verder afstaat van je eigen taal.

              Extra tips ter verbetering van je taalgevoel

              • schaf een woordenboek aan in de taal die je wilt leren of opfrissen, en maak gedurende de dag aantekeningen van woordjes die je nog niet beheerst in de nieuwe taal
              • zet voor vertrek maar zeker ook na aankomst regelmatig je tv of computer aan op zenders van je nieuwe woonland; ook al versta je niets of lang niet alles, je went alvast wel aan het ritme van de taal. Via internet zijn vrijwel alle zenders of radioprogramma's in welke taal dan ook te beluisteren.
              • plak briefjes van woorden die je verwacht frequent te gaan gebruiken op de relevante voorwerpen in je huis; zo zie je meerdere keren per dag het betreffende woord voorbij komen. Spreek het woord uit, herhaal het een paar keer; zo blijft het vanzelf beter hangen.
              • dwing jezelf eenmaal aangekomen op je nieuwe woonbestemming om meerdere keren per dag hardop te oefenen, onderweg, in huis, ergens wachtend: probeer te beschrijven wat je aan het doen bent in de taal die je wilt leren. Hou het basic, zoek woorden op als je deze nog niet beheerst.
              • zoek korte nieuwsberichten op in de taal die je aan het leren bent, bij voorkeur over onderwerpen waar je interesse ligt of waar je kennis over hebt. Je zult merken dat je, al lerende en met gebruikmaking van een woordenboek, deze artikelen steeds beter kunt lezen.
              • is je kennis van de taal in je nieuwe woonomgeving al redelijk tot goed, dan kan je deze onderhouden of aanscherpen door vaker naar buitenlandse radiozenders te luisteren of tv-programma's te bekijken; al dan niet via internet.
              • zoek een vriend, kennis of collega die de taal goed beheerst (bij voorkeur native speaker is) en op regelmatige basis (maak een vaste afspraak) met je wilt oefenen door gesprekken te voeren.
              • leg de lat voor jezelf niet te hoog in je mondelinge communicatie met anderen; werk in stapjes: in het begin slechts enkele woordjes, daarna kleine zinnetjes, grotere zinnen etc. Durf fouten te maken.

              Ondanks dat Nederlands de voertaal is, leerden we al voor vertrek Papiaments en Spaans, met name de spreekvaardigheid. Voor ons was dat essentieel voor een goede integratie.

              Bonaire emigrant

              Wat kan JoHo voor je betekenen?

              Hoe bereid je je kinderen voor op een nieuwe taal als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?

              Hoe bereid je je kinderen voor op een nieuwe taal als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?

              • er zijn tegenwoordig steeds meer (gespecialiseerde) taalscholen in Nederland en het buitenland die kinder- of tienercursussen aanbieden, waarbij een kind spelenderwijs of binnen de eigen belevingswereld een nieuwe taal en cultuur aanleert (of bestaande kennis verbetert)
              • ook worden er zogenaamde gezinscursussen aangeboden, waarbij je met het hele gezin gedurende een bepaalde periode op een voor de kinderen aansprekende locatie verblijft. Ieder leert op zijn of haar eigen niveau, er is een aantal ontmoetingsmomenten waarbij je van elkaar kan horen wat al geleerd is. Rondom de lessen zijn nanny's beschikbaar voor de kinderen, zodat je je zelf goed kunt concentreren op het leren van de nieuwe taal.
              • diverse taalorganisaties bieden ook thuiscursussen aan, waarbij je zelf met je kind aan de slag kunt met lessen, oefenvormen en thema's. Voorwaarde is uiteraard wel dat je zelf de basisbeginselen van de te leren taal beheerst. Afhankelijk van het tempo ben je zo'n 2 tot 3 maanden met je kind aan het leren.
              • gespecialiseerde organisaties verzorgen ook thuiscursussen waarbij de docent bij je thuis (of op een andere gewenste locatie) komt voor het verzorgen van een (vaak intensieve) taalcursus; bijvoorbeeld wanneer de taal helemaal nieuw is of wanneer snel een bepaald instapniveau is vereist voor toelating op een internationale school.
              • er zijn diverse lees- en doeboeken beschikbaar met aandacht voor de sociaal-emotionele aspecten bij kinderen die verhuizen naar het buitenland; aandacht wordt besteed aan aspecten als vriendjes, afscheid nemen, familie, speelgoed, verhuizen, andere gewoontes & gebruiken

              Wat kan JoHo voor je kinderen betekenen?

              Checklist Onderwijs & cursus bij lang verblijf in het buitenland of emigratie

              Checklist Onderwijs & cursus bij lang verblijf in het buitenland of emigratie

              Onderwijs

              verdiepen in regelgeving omtrent leerplicht

              uitzoeken van schoolsysteem op je nieuwe woonlocatie: welke typen onderwijs worden er op je locatie aangeboden

              afwegingen maken rondom openbare of private school, internationaal onderwijs of lokaal onderwijs

              bezoeken van scholen als je een oriëntatietrip maakt

              informeren naar ervaring van voorkeursscholen met internationale leerlingen

              uitzoeken of je wel of niet Nederlandse les wilt stimuleren

              oriënteren op (aanvullend) digitaal onderwijs op afstand, bv. Nederlandse les; nadenken over manier waarop je deze lessen (thuis) aan je kinderen wilt aanbieden, rooster maken

              regelen van (internationale) schooldossiers bij huidige school

              gebruik maken van Checklist Kiezen van een school in het buitenland

              gebruik maken van Checklist Kiezen van een organisatie die onderwijs op afstand organiseert

              Taal & cursus

              onderzoeken van de mogelijkheden voor het volgen van een taalcursus voor jezelf en eventuele kinderen; zowel voor vertrek als op je nieuwe woonbestemming

              uitzoeken van mogelijkheden om spelenderwijs al voor vertrek in aanraking te komen met taal & cultuur van nieuwe woonlocatie (tv, radio, film, boeken, eten, buitenlandse krant)

              starten met opbouwen van een netwerk op je nieuwe woonlocatie (andere expats, potentiële taaldocenten)

              oriënteren op cross-cultural trainingen

              gebruik maken van speciale voorbereidende lespaketten voor kinderen die gaan emigreren

              Kennisoverdracht en tekstgebruik: uitgelichte thema's en startpagina's

              Kennisoverdracht en tekstgebruik: uitgelichte thema's en startpagina's

              Taal en tekstgebruik: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

              Taal en tekstgebruik: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

              Boeksamenvatting bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman

              Boeksamenvatting bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman

              Samenvattingen en studiehulp bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman

              • Boeksamenvatting bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman is gedeeld op JoHo WorldSupporter

              Inhoudsopgave

              • Schrijfcodes - Hoe gebruik je deze codes? (0)
              • Schrijfcodes - Hoe structureer je een tekst? (1)
              • Schrijfcodes - Hoe argumenteer je op de juiste manier? (2)
              • Schrijfcodes - Hoe schrijf je duidelijk? (3)
              • Schrijfcodes - Hoe schrijf je aantrekkelijk? (4)
              • Schrijfcodes - Hoe vind je de gepaste toon? (5)
              • Schrijfcodes - Hoe gebruik je taal correct? (6)
              • Schrijfcodes - Welke spellingsregels zijn er? (7)
              • Schrijfcodes - Hoe kies je het juiste leesteken (interpunctie)? (8)
              • Schrijfcodes - Hoe verantwoord je bronnen? (9)
              • Schrijfcodes - Hoe maak je je tekst op? (10)
              • Schrijfcodes - Checklist: wat zijn algemene aandachtspunten? (1)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je betogende teksten? (2)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een brief? (3)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een essay? (4)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een evaluatierapport? (5)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe voer je een journalistiek interview? (6)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een krantenbericht? (7)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een probleem-maatregelnota? (8)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een beleidsplan? (9)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een persbericht? (10)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een recensie? (11)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een reportage? (12)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een scriptie? (13)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een sollicitatiebrief? (14)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een curriculum vitae? (15)
              • Schrijfcodes - Korte checklist: hoe schrijf je een stageverslag? (16)
              • Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een voorlichtingstekst? (17)
              • Schrijfcodes - Wat zijn de belangrijkste begrippen?

              Naar de samenvatting

              Meer lezen

              Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied

              Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper

              Boeksamenvatting bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas

              Boeksamenvatting bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas

              Samenvattingen en studiehulp bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas

              • Boeksamenvatting bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas is gedeeld op JoHo WorldSupporter

              Inhoudsopgave

              • Hoe stel je een goede briefing en debriefing (onderzoeksomschrijving en terugkoppeling daarop) op? - Chapter 1
              • Hoe stel je de hoofdvraag in een onderzoek op? - Chapter 2
              • Hoe stel je een lang rapportage op? - Chapter 3
              • Hoe stel je een kort rapportage op? - Chapter 4
              • Hoe verantwoord je de geraadpleegde bronnen? - Chapter 5
              • Hoe verzorg je het uiterlijk van een rapportage? - Chapter 6

              Naar de samenvatting

              Samenvattingen en studiehulp gebruiken: Boeksamenvatting bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas

              Meer lezen

              Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied

              Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper

              Boeksamenvatting bij De kleine schrijfgids van Hermans

              Boeksamenvatting bij De kleine schrijfgids van Hermans

              Samenvattingen en studiehulp bij De kleine schrijfgids van Hermans

              • Boeksamenvatting bij De kleine schrijfgids van Hermans is gedeeld op JoHo WorldSupporter

              Inhoudsopgave

              • Schrijfgids - Hoe formuleer je een duidelijk leesbare zin? - Chapter 1
              • Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste woorden? - Chapter 2
              • Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste spelling? - Chapter 3
              • Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste leestekens en opmaak? - Chapter 4

              Naar de samenvatting

              Meer lezen

              Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied

              Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper

              Boeksamenvatting bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder

              Boeksamenvatting bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder

              Samenvattingen en studiehulp bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder

              • Boeksamenvatting bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder is gedeeld op JoHo WorldSupporter

              Inhoudsopgave

              • Core skills - Challenges: the need for integrating skill development - Chapter 0
              • Core skills - Researching - How to go about criteria, research aims, and research steps? - Chapter 1
              • Core skills - Study and managing of self - What are the basic principles for a continuous learning cycle? - Chapter 2
              • Core skills - Reading - What are the requirements for active reading? - Chapter 3
              • Core skills - Listening - What are the requirements for constructive listening? - Chapter 4
              • Core skills - Writing - What are the requirements for powerful writing? - Chapter 5
              • Core skills - Presentation - What are the requirements for effective presentations? - Chapter 6
              • Core skills - Management - What are the requirements for effective management? - Chapter 7

              Naar de samenvatting

              Meer lezen

              Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied

              Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper

              Hoe gebruik je het juiste leesteken op de juiste plek in een Nederlandstalige tekst?

              Hoe gebruik je het juiste leesteken op de juiste plek in een Nederlandstalige tekst?

              Als je de regels voor het gebruik van leestekens niet beheerst, staat dit erg slordig. Lees daarom het volgende hoofdstuk door (I 100).

              Basisregels voor leestekens

              De volgende regels moet je kennen om op de juiste manier gebruik te maken van leestekens (I 1).

              Je gebruikt een punt om een zin af te sluiten en na de punt begin je een nieuwe zin met een hoofdletter. In de directe rede schrijf je een punt voor de afsluitende aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Ze zei: 'Morgen gaat het onweren.'

              Een komma moet je plaatsen als verbinding tussen twee hoofdzinnen zonder voegwoord en tussen twee hoofdzinnen verbonden met de voegwoorden want, dus of maar. Bijvoorbeeld: 'Treinen zijn maar onhandig, ze komen nooit op tijd.' Of: 'Zij wil graag zwemmen, maar moet nog huiswerk maken.' Ook tussen twee persoonsvormen komt een komma: 'Hoewel Piet veel pijn had, bleef hij optimistisch.'

              Voor of na (bij)zinnen die beginnen met een voegwoord, komt een komma: 'Jan gaf het op, hoewel hij nog best had kunnen winnen.' En: 'Toen ik de kinderen riep voor het eten, kwamen ze meteen aangerend.' Dit geldt niet voor bijzinnen met omdat, of of dat. In korte zinnen mag je de komma ook weglaten.

              Tussen de delen van een opsomming staat een komma en tussen twee gelijkwaardige bijvoeglijk bepalingen ook: 'Ik hou van mooie, felgekleurde bloemen. In mijn kamer heb ik rode, blauwe, witte en paarse bloemen staan.'

              Een bijstelling wordt omgeven door komma's: 'Mevrouw Verbeet, onze nieuwe directrice, is erg streng.' Een uitbreidende bijvoeglijke bijzin begint met een komma: 'Piet ging op bezoek bij onze nieuwe directrice, die erg streng is.'

              Een zin in de directe rede die gevolgd wordt door zei hij, sluit je af met een komma. Deze komma vervalt wanneer de directe rede eindigt met een vraagteken of een uitroepteken. Zet de leestekens in ieder geval vóór de sluitingstekens: 'Ik heb een nieuwe fiets gekocht,' vertelde Ans. 'Waar haal je het geld vandaan?' vroeg Wilma. Een onderbroken citaat schrijf je zo: 'Nou,' antwoordde Ans, 'daar heb ik voor gespaard.'

              Soms kun je met behulp van een komma een misverstand voorkomen. Kijk maar naar het verschil tussen de volgende drie zinnen: Hij verwent zijn kinderen niet uit liefde. Hij verwent zijn kinderen, niet uit liefde. Hij verwent zijn kinderen niet, uit liefde.

              Een dubbele punt gebruik je in drie gevallen:

              • als er een opsomming volgt (zoals het gebruik van de dubbele punt hierboven).

              • aan het begin van een directe reden in combinatie met aanhalingstekens: Hij zei: 'Ik heb de dag van mijn leven!'

              • ná een aankondiging of vóór een conclusie: Opeens werd het stil in de zaal: de rechter was binnengekomen. Daar viel maar één ding uit af te leiden: iedereen was bang voor de uitspraak.

              Na een dubbele punt volgt altijd een kleine letter, behalve in het geval van de directe rede met aanhalingstekens. Wanneer een tekst in de directe rede geen uitspraak is, maar een gedachte, vermoeden of ingeving, dan vervallen de aanhalingstekens en wordt er geen hoofdletter gebruikt. Bijvoorbeeld: Het jongetje dacht bij zichzelf: ik wil pruimen plukken.

              Wees voorzichtig met het gebruik van de puntkomma. Dit teken kun je gebruiken tussen twee zinnen die samen één gedachte uitdrukken. Maar bij overmatig gebruik gaat de subtiliteit verloren. Dan kun je beter je eerste zin eindigen met een punt en de volgende zin met een hoofdletter beginnen.

              Verder gebruik je een puntkomma tussen de delen van een opsomming wanneer de opsomming bestaat uit halve zinnen die onder een gemeenschappelijke kaderzin vallen. Dit geldt zowel voor opsommingen onder elkaar, als voor opsommingen naast elkaar. Voorbeeld: In dit verslag wordt uiteengezet: wat de oorzaak van het probleem is; welke maatregelen er genomen moeten worden; wat het eindresultaat zal zijn; hoe het financiële plan eruitziet.

              Een vraagteken gebruik je alleen achter een directe vraag. Indirecte vragen eindigen met een punt. Dus: 'Hoe gaat het met tante Petra?' En: 'Oscar vraagt zich af hoe het met tante Petra gaat.'

              Je zet een uitroepteken na een gebiedende zin of na een uitroep of emotionele uiting. Schrijf niet te veel uitroeptekens, want dan kom je als erg hysterisch over. Dit doet af aan de kracht van je verhaal.

              De kommaregel voor de bijvoeglijke bijzin

              De kommaregel voor de bijvoeglijke bijzin luidt als volgt: uitbreidende bijzinnen beginnen met een komma, beperkende bijzinnen niet (I 2). Vergelijk de volgende zinnen:

              1. De mensen, die in de rij stonden, werden ongeduldig.

              2. De mensen die in de rij stonden, werden ongeduldig.

              In zin 1 zegt de bijzin die in de rij stonden iets over álle aanwezige mensen. Deze bijzin voegt extra informatie toe, daarom noemen we dat een uitbreidende bijzin. In zin 2 heeft de bijzin juist een beperkende functie: alléén de mensen die in de rij stonden, werden ongeduldig. De andere mensen die er waren, werden dat niet. Hier hebben we dus met een beperkende bijzin te maken.

              Je zet de komma als aanwijzing voor hoe de zin uitgesproken moet worden. Lees zin 1 en 2 maar eens hardop. Bij de eerste zin hoor je een pauze na de mensen, terwijl je bij zin 2 in één keer doorleest.

              Weet je niet zeker met wat voor soort bijzin je te maken hebt? Probeer dan het volgende:

              aan een uitbreidende bijzin zou je met gemak de zin zoals u weet moeten kunnen toevoegen. Als dat niet gaat, heb je met een beperkende bijzin te maken. Om te controleren of je echt met een beperkende bijzin te maken hebt, kun je de welke/wat voor?-proef gebruiken. Daarbij is de bijzin het antwoord op je vraag. Twee voorbeelden:

              • De man die gisteren nog gezocht werd, is opgepakt.
                Welke man is opgepakt? De man die gisteren nog gezocht werd.

                Dit lukt, dus je hebt te maken met een beperkende bijzin.

              • De koning, die zelf van moderne kunst houdt, opende de tentoonstelling.

                Welke koning opende de tentoonstelling?

                Dit is een onzinnige vraag. Je hebt hier te maken met een uitbreidende bijzin.

              Wat zijn de belangrijkste spellingsregels van het Nederlands?

              Wat zijn de belangrijkste spellingsregels van het Nederlands?

              De spellingscontrole van je tekstverwerker kan je een heel eind helpen bij het goed spellen van woorden (Sp 100). Toch is het handig als je de regels kent. Dan maak je vanzelf al weinig fouten in je spelling.

              Werkwoorden

              Fouten maken in de werkwoordspelling staat erg slordig en mensen zullen denken dat je ook op andere vlakken onzorgvuldig/niet erg slim bent (Sp 1 en Sp 6). Hier dus een aantal punten om op te letten.

              Een woord staat in de tegenwoordige tijd wanneer je het woord morgen kunt toevoegen. De verwarring kan hier vooral ontstaan bij vormen in de tweede en derde persoon enkelvoud (jij en hij). De regel is hier: stam+t. Ga als volgt te werk (Sp 2):

              1. Spreek de volledige vorm van het werkwoord uit. Bijvoorbeeld: worden; beleven.

              2. Hak -en eraf en je hebt de stam van het werkwoord. Een slot-z wordt een -s en een slot-v wordt een -f. Een lange klinker krijgt een extra letter (stelen wordt steel) en bij een korte klinker gaat één van de medeklinkers weg (bellen wordt bel). De voorbeelden worden: word; beleef.

              3. Zet een -t achter de stam. Voorbeelden: wordt; beleeft.

              Er zijn vier uitzonderingen op punt 3: het onderwerp is ik (ik word, ik beleef), jij of je staan in de functie van onderwerp áchter het werkwoord (Word jij ook vader? Maar wel: Wordt je broer ook vader?), je gebruikt de gebiedende wijs (Beleef de natuur!, Word ook donateur!) of de stam van het werkwoord eindigt zelf al op een t (Hij tast in het duister).

              Een werkwoord dat eindigt op -de of -te (eventueel met een meervouds-n erachter) staat in de verleden tijd. Je kunt aan de zin het woord gisteren toevoegen. Hier moet je de regels van 't kofschip toepassen (Sp 3). Voer eerst stap 1 en 2 uit die bij de tegenwoordige tijd beschreven staan. Ga als volgt verder:

              1. Spreek de volledige vorm van het werkwoord uit.

              2. Hak -en eraf. Let op: de v en de z laat je nog even staan! Pas wel de veranderingen toe wat de lange/korte klinker betreft (zie stap 2 van de tegenwoordige tijd).

              3. Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip (o en i tellen niet mee)? Dan moet je -te(n) toevoegen aan het werkwoord. Eindigt de stam op een andere letter, dan voeg je -de(n) toe.

              4. Maak nu van een v een f en van een z een s.

              Voor het correct spellen van het voltooid deelwoord kun je dezelfde stappen doorlopen als voor de verleden tijd (Sp 4). Alleen eindigt het woord nu op een -t of -d zonder -e(n) erachter. Een voorbeeld volgens de stappen: (1) leven; (2) leev; (3) geleevd; (4) geleefd.

              Engelse werkwoorden zijn een geval apart (Sp 5). Bij het spellen moet je niet kijken, maar luisteren naar de laatste letter. Als je bij de uitspraak van de laatste letter een medeklinker uit 't kofschip hoort, dan spel je -te. Zo niet, dan spel je -de. Hierbij behandel je een sj-klank als een s en een zj-klank als een z. Dus crashen wordt crashte en bridgen wordt bridgede.

              Zoals je bij bridgen ziet, blijft de -e aan het einde van de stam staan. Uitzondering op die regel zijn de werkwoorden waarbij de -e betrekking heeft op een o-klank: scoren wordt scoorde.

              Andere woorden

              Algemeen

              De grootste tip voor het correct spellen van woorden: zet je spellingchecker aan (Sp 7). Het Nederlands kent drie soorten woorden. Vreemde woorden zijn woorden die ongewijzigd uit een andere taal zijn overgenomen, en die we dus spellen zoals ze in die taal gespeld worden. Bastaardwoorden zijn ook ontleend aan een andere taal, maar deze woorden zijn op bepaalde punten aangepast aan de Nederlandse spelling of grammatica. Ten slotte zijn er nog de Nederlandse woorden die ofwel altijd al in onze taal bestaan hebben, ofwel zo vernederlandst zijn dat we ze niet meer als vreemd herkennen.

              Samenstellingen

              In het Nederlands schrijven we woorden die samen een nieuw woord vormen, altijd aan elkaar (Sp 9). Dit noemen we samenstellingen. Voorbeelden zijn: tafelvoetbal, doe-het-zelfwinkel, eerlijkheidsfactor, roombotervlootje, hierin, daarop, ertegenaan.

              Deze tussen-n-regel schrijft voor wanneer je bij een samenstelling van twee zelfstandige naamwoorden een n schrijft tussen de twee woorden (Sp 8). De hoofdregel is dat je een tussen-n schrijft als het eerste woord in het meervoud -en krijgt. Hier zijn een paar uitzonderingen op. Schrijf géén tussen-n als

              • er een meervoud op op -s mogelijk is (groente heeft twee meervoudsmogelijkheden: groenten en groentes, dus in een samenstelling blijf de -n- achterwege: groentesoep)

              • er geen meervoud mogelijk is (tarwe heeft geen meervoudsvorm, dus in een samenstelling komt er ook geen -n-, dit wordt tarwemeel)

              • het eerste woord verwijst naar iets waar maar één exemplaar van is: Koninginnedag (maar: koninginnensoep), zonnebril, maneschijn.

              • de betekenis van de samenstelling niet uit de delen af te leiden valt: dageraad, hunebed, nachtegaal.

              Als één van de twee woorden uit de samenstelling géén zelfstandig naamwoord is, komt er over het algemeen géén tussen-n: huilebalk, hogeschool, beregoed, boordevol. Er is echter een uitzondering: als het tweede deel van de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is, maar het eerste deel van de samenstelling kan letterlijk als maatstaf worden opgevat, dan komt er wél een tussen-n: mijlenver, urenlang, flessengroen.

              Meervoudsvormen

              Voor Nederlandse zelfstandige naamwoorden zijn er twee meervoudsuitgangen mogelijk: -s en -en (Sp 10). De basisregels hiervoor zijn: kies een -s wanneer de laatste lettergreep van het enkelvoud bestaat uit een stomme-e-klank (een sjwa) met daarachter één van de medeklinkers uit het woord molenaar. Kies in alle andere gevallen voor -en.

              Daar komen om het woord in zijn geheel goed te kunnen spellen de volgende regels bij:

              • Als de laatste lettergreep een 'korte klinker' heeft, verdubbel je de medeklinker: bal-ballen, pen-pennen, bos-bossen.

              • Deze letterverdubbeling krijg je niet wanneer de laatste lettergreep wordt uitgesproken met een onbeklemtoonde sjwa: monnik-monniken. Deze regel geldt daarnaast voor alle woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -ik of -it: havik-haviken, kievit-kieviten.

              • Als een meervouds-s een uitspraakfout oplevert, schrijf je hem niet aan het enkelvoud vast, maar plaats je er een apostrof tussen. Dus niet autos maar auto's.

              • Als een woord eindigt op dubbel ee, krijgt dit woord een extra -en in het meervoud: zee-zeeën.

              • Voor woorden op -ie met een meervoud op -(e)n geldt dat woorden met een onbeklemtoonde laatste lettergreep de uitgang -n krijgen. De woorden met een beklemtoonde laatste lettergreep krijgen de uitgang -en: ceremonie-ceremoniën, energie-energieën.

              • Veel woorden die ontleend zijn uit andere talen, behouden hun oorspronkelijke meervoudsvorm uit die taal. Voorbeelden: criterium-criteria, logé-logés, diner-diners. Voor woorden als museum en datum zijn twee varianten geaccepteerd: de oorspronkelijke (musea, data) en de vernederlandste (museums, datums). Schrijf echter nooit musea's of data's, want dat is een dubbelmeervoud.

              Woorduitgangen

              De volgende regels met betrekking tot de woorduitgangen moet je kennen (Sp 11).

              Woorden als vele en sommige krijgen een -n wanneer ze zelfstandig gebruikt worden én naar mensen verwijzen. Dus: sommigen lazen de krant; vele mensen stonden te kijken; er stonden veel bloemen, maar sommige waren al verwelkt.

              Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft een uitgang op -en: houten kast, wollen jas.

              Als je een bijvoeglijk naamwoord als zelfstandig naamwoord gebruikt, is de uitgang -te: hoogte, rondte, grootte.

              Als je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, krijgt het voltooide deelwoord een -e: de groeiende planten, de verhoogde plank.

              Franse en Engelse zelfstandige naamwoorden hebben een eigen wil:

              • Woorden op blijven in het meervoud vormvast, maar krijgen bij verkleining een klinkerverdubbeling: logé-logés-logeetje.

              • Woorden op -er blijven altijd vormvast: diner-diners-dinertje.

              • Woorden op -y (Engels) blijven ook vormvast: hobby-hobby's-hobby'tje.

              Vroeger had het Nederlands naamvalsuitgangen. Daarvan zijn er nog een aantal bewaard gebleven. In veel gevallen is het een kwestie van 'bij twijfel even opzoeken hoe het ook alweer hoort'. Om je tegemoet te komen, noemen we er een paar:

              • Van het lidwoord des is in veel gevallen alleen de s-klank over. We schrijven dan een apostrof op de plek van de weggelaten letters: 's avonds, 's-Hertogenbosch. Deze 's wordt nooit als hoofdletter geschreven.

              • De uitdrukking te allen tijde wordt vaak verkeerd geschreven. Voorgaande spelling is de enige juiste.

              • Er is een verschil in betekenis tussen ten slotte en tenslotte. Ten slotte betekent 'tot slot'; tenslotte betekent 'immers, uiteindelijk'.

              Voor verkleinwoorden kent het Nederlands vijf uitgangen; -tje, -je, -pje, -kje en -etje. Deze uitgang schrijf je altijd aan het woord vast, dus zonder apostrof. Hier zijn een paar uitzonderingen op: Engelse woorden die eindigen op -y, cijfers en afkortingen krijgen wél een apostrof: lolly'tje, A4'tje, sms'je. Verder moet je bij woorden die eindigen op een enkele klinker de klinkerverdubbeling toepassen omwille van de uitspraak: paraplu-parapluutje, ski-skietje.

              Hoofdletters

              Voor het gebruik van hoofdletters gelden de volgende regels:

              • Iedere eerste zin en iedere nieuwe zin na een punt, begint met een hoofdletter. Zinnen na een komma, puntkomma of dubbele punt beginnen altijd met een kleine letter.

              • Eigennamen of samenstellingen met een eigennaam erin krijgen een hoofdletter. Bijvoorbeeld namen van mensen, dieren, gebouwen of verengingen. Ook namen van heilige personen uit een religie vallen hieronder.

              • Samenstellingen waarvan het eerste lid bestaat uit een eigennaam die dient om de soort van het tweede lid aan te duiden, schrijven we met een kleine letter (mariakaakje).

              • Het voorzetsel of lidwoord van een achternaam krijgt alleen een hoofdletter wanneer de voornaam of voorletter ontbreekt. Dus Marieke de Vries, maar mevrouw De Vries.

              • Namen van feestdagen worden met een hoofdletter geschreven.

              • Namen van een politieke, religieuze of culturele stroming die is afgeleid van een eigennaam, krijgen een kleine letter (calvinisten, marxisme). Ook historische periodes worden met een kleine letter aangeduid (middeleeuwen).

              • De namen van aanhangers van een religie beginnen met een kleine letter (joden, moslims).

              • De namen van leden van een etnische groep of inwoners van een geografisch gebied worden met een hoofdletter geschreven (Nederlanders, Joden).

              • Geografische eigennamen en hun afleidingen krijgen een hoofdletter (Nederland, Nederlanders, ik studeer Nederlands). Dit geldt ook voor samengestelde eigennamen, waarbij beide delen een hoofdletter krijgen (Zuid-Azië, Los Angeles).

              Tekens

              Tekens boven en tussen letters

              Wanneer spel je een woord met een trema, liggend streepje, accent of apostrof? Daar zijn verschillende regels voor (Sp 13).

              Een trema gebruik je alleen wanneer er een kans is dat twee opeenvolgende klinkers verkeerd worden uitgesproken. Spel dus reëel en reünie met een trema, maar woorden als principieel, beangstigen of bevloeiing zonder trema. Woorden met de Franse uitgang -ien of de Latijnse uitgang -eum krijgen nooit een trema: opticien, museum. Bij woorden die eindigen op -ie en een meervoud hebben op -(e)n, komt er altijd een trema op de laatste e. Zie voor de precieze regels Sp 10 over meervoudsvormen.

              Liggende streepjes worden gebruikt in tweeledige woorden. In de volgende gevallen moet je een liggend streepjes schrijven:

              • Het eerste deel van het woord komt ook los voor en er is kans op een verkeerde uitspraak: mee-eter, zee-egel, na-apen. Deze regel geldt ook voor het achtervoegsel -achtig (zebra-achtige dieren), maar weer niet voor uitgeschreven getallen (drieëntachtig).

              • Een van de twee delen is onverbogen en bepaalt het andere deel: privé-arts, niet-roker (eerste deel bepaald het tweede); Staten-Generaal (tweede deel bepaald het eerste deel).

              • De delen zijn gelijkwaardig aan elkaar: rood-wit-blauw, woon-werkverkeer.

              • De woorden vormen een samenkoppeling. Dit zijn een paar losse woorden die samen een uitdrukking zijn gaan vormen. Wanneer de samenkoppeling in een samenstelling of afleiding zit, schrijf je het laatste woord van de samenkoppeling zonder liggend streepje aan et volgende woord: nek-aan-nek, nek-aan-nekrace; doe-het-zelf, doe-het-zelfwinkel.

              • Het eerste deel is een letter of een cijfer: A-film, 80-jarige, t-shirt.

              • Veel Griekse of Latijnse voorvoegsels krijgen meestal een koppelteken, anderen krijgen meestal geen koppelteken. Vergelijk semi-professioneel, ex-commandant met asociaal, antifile. Soms zijn er zelfs twee mogelijkheden: co-assistent en coassistent zijn beide juist. Raadpleeg bij twijfel het Groene Boekje.

              • Nederlandse samengestelde aardrijkskundige namen spel je met een liggend streepje (Noord-Holland, Diemen-Zuid), behalve als het eerste woord een verbogen bijvoeglijk naamwoord is, eindigend op -e: Hoge Veluwe, Nieuwe Rijn.

              • In een samenstelling kun je een woorddeel weglaten, wanneer dat woorddeel zich in de volgende samenstelling herhaalt: voor- en tegenspoed, basis- en voortgezet onderwijs.

              Voor het juiste gebruik van accenttekens in woorden, kun je het beste je tekstverwerker of woordenboek raadplegen. Wel handig om te weten: het Nederlandse woord een krijgt alleen accenttekens als je de uitspraak één (telwoord) bedoelt, maar het woord ook als lidwoord gelezen kan woorden. Dus: 'Een van mijn beste vrienden is topvoetballer', en: 'Ik heb één kat.'

              In de volgende gevallen gebruik je een apostrof:

              • Voor een s-uitgang om verkeerde uitspraak te voorkomen: oma's, kassa's, Julia's dagboek. Als er geen uitspraakverwarring mogelijk is, komt er ook geen apostrof. Je schrijft dan gewoon Annes dagboek, portemonnees, cafés.

              • Een eigennaam die eindigt op een s-klank krijgt om bezit uit te drukken een apostrof zonder extra -s: Lucas' werkstuk, Max' horloge.

              • Engelse woorden die op een -y eindigen, maar waar geen andere klinker voor staat, krijgen een apostrof bij het meervoud: hobby's. Maar staat er wél een andere klinker, dan wordt de -s aan het woord vast geschreven: diskjockeys.

              • In afleidingen van cijfer- en letterwoorden: A4'tje, cd's, 55+'er.

              • Als je letters weglaat: 's middags, A'dam.

              Afkortingen

              De volgende regels gelden voor het correct schrijven van afkortingen (Sp 14):

              • Als je een groepje woorden afkort tot de beginletters van die woorden, volgt na iedere letter een punt: m.b.t. (met betrekking tot), o.v.v. (onder vermelding van).

              • Als je een samengesteld woord afkort, komt alleen aan het einde een punt: blz. (bladzijde). Uitzondering: a.s. (aanstaande).

              • Wil je een samengesteld woord in het meervoud afkorten, dan verdubbel je de laatste letter: blzz. (bladzijdes).

              • Eindigt jouw zin met een afkorting die met een punt eindigt, dan komt er geen extra punt als zinsafsluiting: 'In de dierentuin zagen we zebra's, olifanten, giraffen enz.'

              • Afkortingen van eigennamen van instellingen, organisaties of regelingen, schrijf je in hoofdletters, zonder puntjes: KRO, ANWB, VUT.

              • Namen van scholen schrijf je in kleine letters; type onderwijs schrijf je in hoofdletters zonder puntjes: havo, hbo, HLO (hoger laboratoriumonderwijs) HBO (hoger beroepsonderwijs).

              • Maten en gewichten kort je af zonder punten: l (liter), cm (centimeter), kg (kilogram).

              Core skills: What are the requirements for powerful writing in English?

              Core skills: What are the requirements for powerful writing in English?

              1. Principles of Powerful Writing

              Before you start writing you should have an idea of the output you are aiming for. Some rules of writing: 1. Think, 2. Powerful writing is rewriting, 3. Take sufficient time for brainstorming, 4. Be consistent, 5. Powerful writing requires managing different roles, 6. The occasion defines the most appropriate writing form, 7. Avoid plagiarism, 8. Reveal sources, 9. Easy reading is hard writing, 10. Contents and writing skills are complementary to each other.

              1. Inventory (brainstorming)

              You write anything that comes into your mind. The function of this phase is to provide space to write down everything about the problem.

              2. Structure (norming)

              It requires read and judge to have powerful writing. The more structured you have worked during the inventory phase the easier this phase. Minimum requirement of academic writing is mastering basic grammar with correct use and revelation of sources.

              3. Formulation (performing)

              Rewriting is important. It is necessary to do this to ensure quality report.

              4. Editing

              Editing requires separate state of mind. Editor check for three aspects: 1. Logic, 2. Readability, 3. Layout. Editing can take several rounds of rereading and rewriting.

              2. Plagiarism

              Plagiarism is increasingly become serious phenomenon. Acknowledging your sources are important to increase your credibility

              What is plagiarism?

              • Copying somebody else’s paper and delivering it as your own

              • Literally copying large part of somebody else’s text with or without referencing

              • Copying paragraph or sentence without quotes

              • Copying with some changes in words with or without references

              • Writing down a paragraph or sentence while it is not clear whose work it is.

              • Copying somebody else’s text with incorrect sources.

              What is not plagiarism?

              • Writing down common knowledge

              • Quoting of quantitative data with source place directly

              • Quoting a number of sentences from another author with proper reference to the author

              • Paraphrasing with reference.

              Causes of plagiarism

              • It is easy to copy somebody else’s work with the rise of computer and internet

              • Many online firms offer papers against payment

              • The person does not know precisely what is right or wrong.

              How to avoid plagiarism?

              • Paraphrase

              • Quote only a brief paragraph

              • Include correct references

              • Collect few similar text and write down the comparisons

              • Do not make yourself responsible for judgements of others

              • Do not accept any excuses to commit plagiarism.

              3. Reporting: Opening Parts

              Standard reporting consist of title page table of contents, acknowledgement and introduction with some other optional parts

              A title page (of a research report) includes:

              • A clear and informative title and descriptive subtitle

              • Full name of authors in alphabetical sequence

              • Place and date

              • Name of supervisor

              • Institutional affiliation

              A Table of contents includes:

              • A typographical formula revealing the structure

              • All introductory components following the table of contents

              • All part titles in capital letters and bold print

              • All chapter titles and sections that are numbered

              • All closing components with page indication

              A Preface/Acknowledgement includes:

              • A short explanation stating why this research is of interest

              • A brief reference to the scientific discourse that relates to this piece of work

              • A list of the people you have cooperated

              • A ‘thank you’ line for your supervisor? It can be counter-productive.

              • ‘I’ form can be use instead of we

              • Name, place and month/year at the end

              • n shorter article acknowledgement can contain your background else well.

              An Introduction includes:

              • Basic research question and research aims

              • A longer explanation of the background of your question

              • An explanation of the methodology

              • Outline of parts/chapters

              • Guidance for different types of readers

              • No announcement of a conclusion/summary

              • A statement concerning all of the relevant choice

              • Some definition is necessary

              Layout opening components

              Some minimum requirements: 1. Title page, 2. Table of content, 3. Preface/acknowledgement, 4. introduction

              4. Reporting: Main body

              User-friendliness = Readability

              • Firstly, state what is the main message

              • Always organise text according to an increasing degree of specificity

              • Assist the reader with summaries ad intelligent headings

              Purposeful chapters and sections

              • Refer to the content of the last section

              • State what is discussed in the section itself

              • Make clear why you have chosen this particular sequence

              • Think about a ‘catchy’ first line that attracts the attention of the reader

              Conclusive chapter and sections

              • Always give a brief summary of a chapter and a longer section

              • Never add material/information to the presentation in your concluding statement

              • Think about the nature of your last line

              Paragraphs

              • Paragraph are not sections

              • A paragraph indicates a separate element in your text

              • Focused opening lines enable readers to grasp your message quickly

              5. Reporting: Final Parts

              Minimum requirement: conclusions and biography with some optional such as epilogue and glossary

              Conclusion

              • Conclusion always repeats the research questions

              • After summarising, write the well-structured answer to the question

              • Final conclusion considers the flaws in your research methodology or other problems

              • A conclusion never adds new information

              • The conclusion ends with a good last line

              Conclusion specify recommendations for further research

              Epilogue

              It is mainly used when new information has appeared between time of finishing the main transcript and going to the supervisor

              Glossary

              It contains concepts and a short description of their meaning. It is not a complement of the text. Try to refrain from composing a glossary

              Annexes

              You put an explanation, data and tables in an annex:

              • When the information can be summarised easily in the text

              • When it only contains background information

              • When you need to explain of methodology

              • Always includes the full questionnaire

              Some rules of annex:

              • Stand on its feet

              • Write annex only when you have referred to it in the text

              • Give annexes a number

              • Limit the number

              • Number the pages of the annexes as ongoing pages

              Bibliography

              Index

              It contains the most important concepts and names and reveals the location in the text by page number. It is a good idea to write index as it might help to consider the keywords that are most relevant to your type of research.

              6. Argumentation

              Argumentation = dull

              Scientific text is transparent, predictable and relatively dull. You specify everything beforehand

              Characteristics of good and bad argumentation

              Good: clarity, succinctness, simplicity, precision

              Bad: ambiguity, lengthiness, unnecessary use of complete vocabulary, inaccuracy

              Pro and con arguments

              A good method of arguing is by systematically trying to list arguments ‘in favour’ and ‘against’ an observation.

              • If there are many convincing arguments, it indicates the overall argument might be true

              • If more against, it indicates that you should not support the observation

              • Some argument can be more important than others

              • If the number of pros and cons are the same, think of the conditions where each prevails

              Schematising your argumentation

              Schematising is the use of table and logic tree to argue

              Definitions

              • Clear, succinct

              • Non-circular

              • Content specific

              • Explicit on main points and side issues

              Fallacies in argumentation

              Some common fallacies in argumentation:

              • The use of authority and big names

              • Use of normative adjectives

              • Use of normative assessments

              • Improper deductions

              Strengths and weaknesses

              It is better to make an inventory and then make a selection from an overall view than on the basis of partial argumentation

              Necessary and/or sufficient condition?

              Two conditions are whether it is necessary or sufficient. The strongest type of argument is when it is necessary and also sufficient

              7. Rewriting

              Your writing should be clear, succinct, simple and precise.

              Powerful writing requires a particular state of mind...

              Vices and virtues in attitudes to writing

              • Vices: self-satisfaction, disdain, rigidity and resistance to working more rationally

              • Virtues: self-criticism, empathy, professionalism, systematic and reflexivity

              ...Which changes over time

              Two problems can appear if you lack the mental state to separate writing texts from reading:

              • Many people have difficulty correcting their own writing

              • If you try to correct it on-screen you lose the overview of all the components

              8. Style: Common Errors

              Reification

              It means attaching personal characteristics to a organisation or institutions. It often error in style but may also indicate error in interpretation as well.

              Passive instead of active phrasing

              Passive writing tends to be heavy and unfavourable in writing.

              Long instead of short sentences

              Lengthy sentences are usually unnecessary and weaken argument

              Abusing brackets and quotation marks

              Try not to have more than two or three remarks in brackets per page

              Most statements in bracket can be written in a separate sentence

              Abuse of footnotes

              Footnotes are often abused to elaborate on certain additional points that are excluded from the text. Exception to this:

              When referencing to interviews

              When referring to ad internet source

              When you aim at different audiences

              Unspecific time indication

              Be specific in timing issue and always be positive

              Unclear or ambiguous indications

              Use name correctly to ensure no ambiguities

              Gender-specific language

              Avoid using this language since it is more appropriate to use alternatives

              Writing in another language

              If you write in another language make sure you are sufficiently fluent in that language

              9. Style: Phrasing Problems

              It sometimes better to avoid using some words such as these:

              • ‘Having said this': you are writing not talking

              • ‘Thus.., therefore’: conclusion does not have to be announced

              • ‘In short’: so before you couldn’t formulate your argument in a more concise way

              10. Spelling: Common Errors

              1. Time indication

              • You can use slash to indicate a financial or academic year

              • You can abbreviate months when used in tables and footnotes

              2. Numerals

              • Generally spell the numbers. Nevertheless for more tedious one numeral can be used

              • Be aware of punctuation differences

              3. Common spelling errors for non-native English speakers

              Non-native speaker sometimes try to link words wrongly or wrong usage of hyphen. English nevertheless has used some compound words as well

              4. Typos and spell checkers

              Typographical errors are irritating and decrease the credibility of the text. Be aware of the difference between American and British English

              5. Authentic foreign keywords

              • Explain the first time they appear

              • Does not apply for company names

              • Consistency in spelling

              Anglicised names

              Consistency in names is important

              Listing common words

              In order to avoid lengthy and tedious spelling checks, start by making a short list of the words that you are likely to use often. Also decide upon your preferred spelling.

              11. Quoting and Paraphrasing

              Three dimensions of correct quotation: 1. The difference between direct quotation and paraphrasing, 2. How to reproduce the text and 3. When and how to add changes to a quote

              Direct quotations

              • A few words: Put this in single quotation marks and use a comma to separate your own introductory phrase

              • A short quotations: use a colon to introduce smaller quotations

              • Longer quotations: usually indented and separated from the main text. Some publishers leave out quotation marks for these indented quotes

              • Consecutive quotations: it is necessary to indicate source of each in a separate reference

              Paraphrasing

              You reproduce substantially the form and combination of ideas taken from another source but put it in your own words.

              • Referring to sources is even necessary if you adopt line of reasoning, idea, phrase and even a word from someone else

              • Abstain from paraphrasing an argument that has been paraphrased by someone else

              • Never paraphrase an indirect source while referring to the original source

              • When paraphrasing a list of points, includes the source and introductory sentence

              Sources for quotations

              • Secondary sources: looks for the original sources and quote properly.

              • Interviews: no direct quotation from interviewee. When referencing, try to accommodate privacy of the interviewee

              Changing quotes?

              • Original spelling: do not change original spelling. Insert parentheses when you omit something from direct excerpt. Add bracket if you change the word form

              • Double/single quotations: depends on your style. Use double when you want to emphasise that in the original excerpt one word gets quoted.

              • Add emphasis: state emphasis added whenever you underline or italics some words in the quotation.

              12. References

              Also refer to your source. Reference and bibliography should enable reader to 1. Return to the original sources, 2.show the reader where you got the information from, 3. Enter into a more fruitful discussion

              Reference systems

              • Harvard reference system: it gives a shortened reference in the text and a full reference in bibliography

              • Note reference system: it gives the reference in a note at the bottom of a page. Do not use end-notes, no abbreviation if possible.

              Reference types

              • General referencing: if you mention a general message in the writing of other, it is sufficient to mention the author and the year of publication. For newspaper and magazine, it is better to use date than the number of edition.

              • Argument reference: it should follow that the more specific you use the work of other the more specific the reference will be.

              • Internet references: always reveal the complete source as well as the date consulted, directly mention the article instead of the complete website address (for article), and refer to the author if you know the writer.

              13. Abbreviations and Acronyms

              1. Abbreviations: When to avoid them

              • A reader will not automatically know what you mean by an abbreviation

              • It is better to spell abbreviations in full the first time and repeat the abbreviations during a longer text

              • The meaning of abbreviations can be completely different in different language

              • Write in full, do not use contracted form

              • Readers think of different meanings with common abbreviations of Latin expressions in scientific texts.

              2. Abbreviations: How to use them correctly

              • Abbreviation job titles: it is recommended to check national spelling as it differs from country to country

              • International system of measurement: usually written in lower case

              • Currency indications: currency abbreviation should always be preceded by the currency indication. Spell the currency if you are unsure that the reader understands.

              • Nationally used abbreviations: usage of some nationally used abbreviation is allowed even in English language like status of companies

              • Abbreviation with or without full stop: it is dropped in international system of measurement and in some language for personal indication. Most abbreviation uses no full stop. Full stop added in abbreviation of countries and cities and according to convention

              • Economise on space: table, boxes and figures: you can use more abbreviation in tables, boxes and figure but you need to explain the meaning.

              14. Tables, Figures and Boxes

              1. Main aspects tables/figures/boxes

              • The status: always identify the source accurately, no source indication means it is your own invention

              • The aim: it contains a clear heading/ title that reveals the topic, the place and the time frame.

              • The main contents: distinguish column and row indicators, includes a legend and under the table includes explanations

              • Figures, tables and boxes should be a support for the text but it should stand on its own.

              2. Qualitative tables

              Table consist of summarise of your own argument and other people’s argument.

              3. Layout: tables and figures

              • Always spell figure and table in full

              • Number tables and figures preferably by chapter

              • Always begin the heading/title in capital letter

              • No full stop at the end of items

              • Always place the number and description above the table.

              • Capital letter for source and note indication

              • Add explanatory notes

              • Distinguish clearly what belongs to table/figures and what belongs to the main text

              • Be aware of copyright provisions

              • Position table on relevant page

              • Use landscape only if the table has many columns

              4. Layout: Boxes

              When included, boxes:

              • Should you have a clear function in the text

              • Often serve illustrative and/or layout purposes

              • Should identify a source that can be placed in or below the box

              • Should preferably not longer than one page

              . Bibliography

              Golden rules of a bibliography

              • list your sources alphabetically and chronologically

              • Do not include sources that you have not referred to in the text

              • Do not include works that you have not read

              • Do not split up your bibliography according to sources

              Digital administration bibliography

              Some advantages of using digital administration bibliography:

              • Abstracts are included in your bibliography

              • Keywords are included

              • Automatically updates your bibliography

              • Providers of these programs frequently update their reference style

              • Makes your research effort more efficient

              Bibliography: author

              • Starts most of the time with the last name of an author.

              • Prefix: in references in the text they are stated first

              Overview main bibliographical references

              Most widely used bibliography references are summed up in this paragraph.

              Books

              Date of publication: only state the year

              Full title information of publication

              Essential information on the publisher

              Never used the original source if you used a translation

              Date of publication

              Periodicals

              Add the exact page references in a periodical article

              Website

              Adds: It is necessary to include the exact date, URL and store email address that was used as a reference

              Layout bibliography

              • When the reference is longer that one line use an indent for the remainder of the reference

              • It is sufficient to use ‘-‘ when one name is used several times

              • Works by single author precede works edited by that author

              • Bibliographical entry always refers to the whole source

              16. Layout

              A good layout is always instrumental in getting you message across

              One space

              Always leave only one space margin after full stop, comma, etc

              Italics

              Do not hesitate to use italics to attract reader’s attention

              Indents

              Consider the consequences of using indent as it may give the shaky image

              Chapters/sections

              Begin on a new page (Chapter), section can begin anywhere

              Chapter generally is separate part of the analysis that is more than five pages

              Write down the number for a section not by name

              Paragraphs

              • Use tab or one or two spaces before the first line

              • Avoid having many short paragraph on one page

              • Avoid long paragraph of more than one page

              Position title/headings/figures/tables

              Check that title is not positioned at the bottom of the page. This is called widow or orphan construction

              Tables and figures should also be an one page

              Headings and titles

              • Formulate short headings

              • Rarely contains full sentence

              • Formulate active and direct headings

              • Always use it as support and guidance

              • Do not centre headings

              • Make it clearly distinguishable

              • Show different level consistently

              Clearly structured text

              Text should be clearly predictable with simple headings, subheadings, etc.

              Hoe stel je een goede briefing en debriefing op voor je onderzoeksrapportage?

              Hoe stel je een goede briefing en debriefing op voor je onderzoeksrapportage?

              Het resultaat van veel werkzaamheden wordt pas voor anderen toegankelijk door de rapportage ervan. Het schrijven van rapporten verdient daarom dus aandacht. ‘Rapporteren’ is het doen van verslag van uitgevoerd onderzoek.

              Rapporten zijn er in verschillende soorten. Een mogelijke verdeling van deze rapporten is die in lange en korte rapporten. Daarbij ligt de grens op een omvang van vijf inhoudelijke pagina’s. Tijdens een studie op hogeschool of universiteit worden er vooral lange rapporten geschreven en daarna vaak juist korte, want tijdens de opleiding moet getoond worden waar de resultaten op gebaseerd zijn en na de opleiding wordt er vaak op vertrouwd, dat het met de aanpak en onderbouwing wel goed zit.

              Een rapportageproces begint met een briefingproces, van waaruit men komt tot het vaststellen van een hoofdvraag. Van daaruit kan men enerzijds beginnen met de planning en de uitvoering van het onderzoek en anderzijds de planning en tussentijdse bijstelling van de rapportstructuur. Vanuit deze twee kanten komt men uiteindelijk tot het formuleren van een rapporttekst, het vormgeven van het rapport en aanbieden en/of presenteren van het rapport. Bij een scherp geformuleerde hoofdvraag kan al voor de uitvoering van het onderzoek een goede tekststructuur worden ontworpen voor het rapport.

              Rapportage van onderzoek is niet altijd eenvoudig, omdat niet altijd duidelijk is, wat de opdrachtgever precies wil en omdat de opdrachtgever vaak geen duidelijk geformuleerde opdracht geeft. Daarom is een goede briefing (opdrachtomschrijving) en debriefing (terugkoppeling op de opdrachtomschrijving) nodig.

              Het briefingproces

              De noodzaak van een uitgebreide briefing is altijd relatief en dus afhankelijk van de soort onderzoek en de opdrachtgever. Er zijn verschillende soorten onderzoek:

              • Gebonden onderzoek, waarbij de onderzoeker/rapportschrijver werkt in opdracht van een organisatie.

              • Vrij onderzoek, waarbij de onderzoeker/rapportschrijver zelf het onderzoeksonderwerp kiest.

              Het onderwerp van een onderzoek moet goed en helder afgebakend worden. Ook moet het doel van het onderzoek en de rapportage duidelijk zijn. Verder moet ook duidelijk zijn, wie de lezer van een onderzoeksrapportage is. Hiervoor is dus een goede briefing nodig: een instructie van de opdrachtgever aan de uitvoerder. Het briefingproces bestaat uit twee delen:

              • De briefing, of de vraag om iets te onderzoeken;

              • De debriefing, ofwel de terugkoppeling van de onderzoeker, dat hij alles goed begrepen heeft.

              De debriefing is noodzakelijk;

              • Voor de opdrachtgever om na te gaan, of duidelijk is overgekomen, wat hij voor ogen had;

              • Voor de onderzoeker, om te controleren, of hij alles goed heeft begrepen en geconcretiseerd.

              Briefing-checklist

              In briefings in de reclame- en marketingwereld worden de achtergronden, het doel en de stijl van een reclamecampagne beschreven, zowel direct als indirect. De opdrachtgever en de uitvoerder hebben beiden veel aan een checklist voor een briefing. Zo kan de opdrachtgever aan de hand van de checklist goed nagaan, of alle belangrijke punten vermeld zijn en kan de uitvoerder nagaan, of alle noodzakelijke informatie beschikbaar is.

              In een checklist voor een briefing staan bijvoorbeeld de vragen

              • Voor welke organisatie een opdracht moet worden uitgevoerd (een extern onderzoeker zal zich bijvoorbeeld moeten verdiepen in de organisatie, de organisatiecultuur, de voorgeschiedenis en het publiek van de onderzoeksresultaten);

              • Welke voorgeschiedenis een onderzoek heeft (wat er al onderzocht is en welke gegevens er dus al bekend zijn);

              • Wat de opdrachtgever precies wil;

              • Wat de hoofdvraag (of centrale vraag of probleemstelling) van het onderzoek is en wat de deelvragen;

              • Wat (zo concreet mogelijk) het doel van het onderzoek is;

              • Wat voor soort onderzoek er gedaan moet worden (deskresearch naar bekende informatie in bestaande bronnen of fieldresearch. Hierbij wordt nieuwe informatie verzameld in een kwantitatief onderzoek, waarbij veel data worden verzameld met bijvoorbeeld een enquête, om generaliserende uitspraken te kunnen doen of in een kwalitatief onderzoek, waarbij de onderzoeker meer wil weten over meningen of beweegredenen van respondenten);

              • Wat de planning is;

              • Welke middelen er beschikbaar zijn;

              • Wie de lezers van de rapportage zijn;

              • Welke informatie de lezers nodig hebben;

              • Hoe de lezers tegenover de uitkomsten van het rapport staan.

              Briefing bij gebonden onderzoek en bij vrij onderzoek

              Er bestaan verschillen in de rol van de uitvoerder en opdrachtgever bij gebonden en vrij onderzoek. Bij gebonden onderzoek:

              • Verstrekt de opdrachtgever de opdracht aan de uitvoerder;

              • Vraagt de uitvoerder om precisering van de opdracht;

              • Doet de uitvoerder eventueel voorstellen voor het bijstellen van de onderzoeksvraag;

              • En accordeert de opdrachtgever het plan van aanpak.

              Bij het uitvoeren van vrij onderzoek:

              • Stelt de uitvoerder zelf de opdrachtomschrijving op;

              • Legt de uitvoerder de opdrachtomschrijving ter goedkeuring voor aan een begeleider;

              • Vraagt de begeleider om precisering;

              • Eist de begeleider eventueel bijstelling van de onderzoeksvraag;

              • En accordeert de begeleider het plan van aanpak.

              Aanpak en planning van het onderzoek

              Een plan van aanpak is handig bij het uitvoeren van onderzoek. Daarbij kan het handig zijn om een mindmap te maken: een kaart van de gedachten. Op die manier worden alle aspecten van het onderzoek in kaart gebracht, waarna het onderzoek verder kan worden gestructureerd met een plan van aanpak of een ‘product breakdown structure’ of een ‘work breakdown structure’. Deze middelen voor het bewaken van de voortgang in het onderzoek moeten regelmatig erbij worden gepakt om die voortgang ook daadwerkelijk te checken.

              • In een plan van aanpak moeten concreet worden besproken:

              • De hoofdvraag van het onderzoek (met concreet geformuleerde probleemstelling, deelvragen en een duidelijke doelstelling);

              • De onderzoeksopzet of stapsgewijze opzet van de onderzoeksaanpak (bijvoorbeeld deskresearch, fieldresearch of analyse);

              • De middelen (tijd, geld, menskracht, technische hulpmiddelen met een lijst van mogelijke informatiebronnen);

              • De voorlopige rapportindeling.

              • Een lijst van producten die allemaal moeten worden gemaakt;

              • De planning en taakverdeling, zo concreet mogelijk en van achteren naar voren.

              In een product breakdown structure (PBS) wordt aan het einde begonnen; het product wordt in gedachten genomen en tot op het kleinste schroefje uit elkaar gehaald. Daarna worden de onderdelen die bij elkaar horen bij elkaar gelegd (de strcuture). Voor een onderzoek en een rapport is de PBS als volgt:

              Eerst moet gekeken worden, wat de onderdelen van het eindrapport zijn, dus een inleiding, inhoudsopgave, hoofdstukken met data, conclusie, aanbevelingen, enzovoort. Vervolgens moet worden nagegaan, welke tussen- en deelproducten bij alle onderdelen nodig zijn, om deze inhoud te geven. Deze PBS bestaat uit concrete producten, waarbij vervolgens in een work breakdown structure moet worden beschreven, welk werk er gedaan moet worden, om het product tot stand te laten komen. In een work breakdown strcuture (WBS) wordt bij ieder deel- en tussenproduct beschreven, wat voor werk er gedaan moet worden.

              Vervolgens moeten alle stappen in een planning gezet worden, die ook duidelijk moet zijn. Een strokenplanning is bijvoorbeeld een goed middel. Hierbij worden op de horizontale as de tijd gezet en op de verticale as de taken. Zo’n strokenplanning kan gemaakt worden in Word, Excel of MS Projects en zorgt, dat de planning en de voortgang in één oogopslag te zien zijn.

              Veelgemaakte fouten

              Veel gemaakte fouten bij onderzoek:

              • Er wordt een onduidelijke onderzoeksvraag geformuleerd door de opdrachtgever.De onderzoeker kan dit voorkomen, door in de briefingsfase goed door te vragen, wat de opdrachtgever precies wil en met concretere voorstellen te komen.

              • Er wordt door de opdrachtgever geredeneerd vanuit discutabele aannames en veronderstelling. De onderzoeker dient de opdrachtgever hier op te wijzen en voorstellen te doen over onderzoek dat eerst gedaan moet worden.

              • Er wordt onvoldoende teruggekoppeld door de onderzoeker. De onderzoeker moet als oplossing regelmatig het onderzoeksplan bekijken en regelmatig tussentijds rapporteren aan de opdrachtgever.

              • De opdracht voor de onderzoeker is eigenlijk onuitvoerbaar. Door een concrete invulling van de onderzoeksopzet, middelen en planning wordt de onuitvoerbaarheid zichtbaar gemaakt en dit kan aan de opdrachtgever of begeleider worden getoond.

              • De planning is niet concreet of duidelijk genoeg. Dit kan worden opgelost door terug te gaan naar de mindmap, het plan van aanpak of de product en work breakdown, waarbij deadlines opnieuw vastgesteld moeten worden, er concrete handelingen en resultaten moeten worden beschreven en er een eindverantwoordelijke moet worden aangewezen.

              • De onderzoeker werkt niet volgens planning. Om dit te voorkomen, moet de planning er regelmatig bij worden gepakt.

                Activiteiten als backpacken, betaald werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in het buitenland verzekeren: startpagina's

                Activiteiten als backpacken, betaald werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in het buitenland verzekeren: startpagina's

                     

                Partnerselectie: Stage in het buitenland I

                Partnerselectie: Stage in het buitenland I

                Vacatureservices voor betaald werk, stages en vrijwilligerswerk in het buitenland: vacatures, werkgevers en bemiddelaars

                Vacatureservices voor betaald werk, stages en vrijwilligerswerk in het buitenland: vacatures, werkgevers en bemiddelaars

                Werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in binnen- en buitenland per activiteit en functie: startpagina's

                JoHo zoekt medewerkers die willen meebouwen aan een tolerantere wereld

                Werken, jezelf ontwikkelen en een ander helpen?

                JoHo zoekt medewerkers, op verschillend niveau, die willen meebouwen aan een betere wereld en aan een zichzelf vernieuwende organisatie

                Vacatures en mogelijkheden voor vast werk en open sollicitaties

                Vacatures en mogelijkheden voor tijdelijk werk en bijbanen

                Vacatures en mogelijkheden voor stages en ervaringsplaatsen

                Aanmelden bij JoHo om gebruik te maken van alle teksten en tools
                 

                Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

                The world of JoHo footer met landenkaart

                JoHo: crossroads uit de bundels
                JoHo: crossroads uit selectie
                JoHo: paginawijzer

                Thema's

                Wat vind je op een JoHo Themapagina?

                • Geselecteerde informatie en toegang tot de JoHo tools rond een of meerdere onderwerpen
                • Geautomatiseerde infomatie die aan het thema is gekoppeld

                Crossroad: volgen

                • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

                Crossroad: kiezen

                • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

                Footprints: bewaren

                • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage.
                • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

                Abonnement: nemen

                • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zo zelf en volledig gebruik maken van alle teksten en tools.

                Hoe is de pagina op gebouwd

                • Een JoHo Themapagina pagina is opgezet aan de hand van 10 fases rond een bepaalde thema: statussen
                • De status van een thema kan je inzetten bij de belangrijke en minder belangrijke processen rond het thema van de pagina. Zoals keuzes maken, orienteren, voorbereiden, vaardigheden verbeteren, kennis vergroten, gerelateerd werk zoeken of zin geven.
                • Bij elke status vind je unieke of gerelateerde informatie van de JoHo website, die geautomatiseerd of handmatig wordt geplaatst.
                • Een belangrijk deel van de informatie is exclusief beschikbaar voor abonnees. Door in te loggen als abonnee wordt de informatie automatisch zichtbaar. Let wel, niet elke status zal evenveel content bevatten, en de content zal in beweging blijven.
                • De statussen:
                1. Start
                2. Oriëntatie : startpunt bepalen ->bijvoorbeeld: wat is je vraag of wat is het proces dat je gaat starten
                3. Selectie: verkennen en verzamelen van info en keuzehulp
                4. Afweging: opties bekijken en vergelijken -> bijvoorbeeld: alternatieven zoeken
                5. Competentie: verbeteren en competenties -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te slagen?
                6. Voorbereiding: voorbereiden & oefeningen -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te oefenen of je voor te bereiden?
                7. Inspiratie: vastleggen &  lessen -> bijvoorbeeld: wat leer je en heb je geleerd?
                8. Ervaring: vooruithelpen & hulp -> hoe kan je jezelf nuttig maken?
                9. Beslissing: Uitvoeren en tot resultaat brengen -> bijvoorbeeld wat ga je kopen of kiezen?
                10. Evaluatie: Terugkijken en verder gaan -> bijvoorbeeld: wat komt hierna?
                  JoHo: footprints achterlaten
                  JoHo: pagina delen