Belastingen & Fiscale zaken in het buitenland bij emigratie of lang verblijf

 

Belastingen en fiscale zaken bij emigratie en vertrek naar het buitenland voor een langere periode

 

Belastbaar inkomen - Belastingaangifte - Belastingplicht - Dubbele internationale belasting

Lopende verplichtingen en schulden - Pensioenen en uitkeringen

Uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP)

JoHo: crossroads uit bundel

  Themapagina

Inhoud: Belastingen en fiscale zaken bij lang verblijf in buitenland

Belastingen & Fiscale zaken

  • Wat zijn gevolgen voor je belastingplicht als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?
  • Welke fiscale gevolgen heeft een uitschrijving uit de BasisRegistratie Personen (Gemeente/Nederland) als je naar het buitenland vertrekt?
  • Hoe beoordeelt de belastingdienst waar je woont, bij lang verblijf in het buitenland?
  • Wat is dubbele internationale belasting en hoe kan dit voorkomen worden?
  • Wat zijn aanvullende fiscale aandachtspunten als je voor lang verblijf naar het buitenland gaat of gaat emigreren?
  • Waar let je op rondom het afrekenen met de belastingdienst in Nederland?
  • Wat te doen met lopende verplichtingen en schulden in Nederland als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?
  • Wat zijn praktische aandachtspunten rondom belastingaangifte als je voor langere tijd in het buitenland woont, of bij emigratie?
  • Wat zijn extra fiscale aandachtspunten bij overlijden tijdens een lang verblijf in het buitenland?
  • Waar kun je nog meer informatie vinden over de juridische en fiscale gevolgen (van hypotheekrente-aftrek tot arbeidsongeschiktheid)?
  • Wat houdt de regeling voor gekwalificeerd buitenlands belastingplichtigen in en wat zijn de gevolgen bij een lang verblijf in het buitenland of emigratie?

 

Lees verder voor antwoorden, inspiratie, inzichten en oplossingen

Fiscale zaken bij vertrek naar het buitenland: in het kort

  • tot het moment van vertrek ben je in Nederland belastingplichtig
  • na emigratie word je (ook) belastingplichtig in het land waar je gaat wonen
  • belastingplicht eindigt dus meestal op moment van emigratie (vertrek), tenzij je in Nederland bepaalde inkomsten (bijvoorbeeld uit werk, eigen bedrijf) of vermogensbestanddelen (bijvoorbeeld eigen huis) hebt. Dan word je voor Nederland een buitenlandse belastingplichtige (Nederlands belastingplichtige in het buitenland).
  • buitenlands belastingplichtigen worden door de fiscus belast voor o.a.:
    • inkomen uit werk in Nederland
    • pensioenen en uitkeringen
    • belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (in een in NL gevestigde vennootschap)
    • inkomen uit een woning in Nederland
    • belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in NL
Hoe beoordeelt de belastingdienst waar je woont, bij lang verblijf in het buitenland?

Hoe beoordeelt de belastingdienst waar je woont, bij lang verblijf in het buitenland?

Bij de beoordeling wáár je belasting gaat betalen, oftewel je "fiscale inwonerschap", wegen diverse aspecten mee:

  • waar je woont ("waar bevindt zich het duurzame middelpunt van je persoonlijke levensbelangen"). Iemand die tenminste 183 dagen per jaar in een bepaald land verblijft wordt meestal gezien als inwoner van dat land. Aantoonbaar via bijvoorbeeld telefoonnota's, nutsrekeningen etc.
  • of je wel of niet "definitief" bent geëmigreerd. Keer je binnen een jaar na vertrek weer terug naar Nederland, dan beschouwt de belastingdienst je nog steeds als inwoner; alsof je dus niet vertrokken bent.
  • word je als ambtenaar uitgezonden door de Nederlandse overheid, dan blijf je in dienst van de overheid en word je (en partner en kinderen <27 jaar) dus beschouwd als inwoner van Nederland.
  • per belastingplichtige kan slechts één woning als centrale levensplaats dienen.

Bij de beoordeling waar je "duurzame middelpunt van je persoonlijke levensbelangen" zich bevindt (of: is je centrale woonplaats in Nederland of in het buitenland), wordt gekeken naar allerlei persoonlijke omstandigheden, waaronder:

  • zijn alle gezinsleden meeverhuisd?
  • in welk land gaan de kinderen naar school?
  • heb je nog een huis in Nederland?
  • heeft je nieuwe huisvesting in het buitenland een tijdelijk karakter, of is deze duurzaam ingericht?
  • heb je je laten uitschrijven uit het bevolkingsregister in Nederland?
  • heb je je laten inschrijven in een buitenlands bevolkingsregister?
  • in welk land ben je lid van clubs en verenigingen?
  • in welk land heb je abonnementen?
  • in welk land staat je auto geregistreerd en waar tank je?
  • welke nationaliteit heb je?
  • waar maak je gebruik van gas, water en electriciteit?
  • heb je een verblijfsvergunning in het buitenland, en/of sta je in een buitenlandse gemeente geregistreerd als inwoner/ingezetene?
  • heb je nog een baan (diensbetrekking) of andere werkzaamheden in Nederland?
  • heb je buitenlandse bankrekeningen of andere bezittingen?
  • op welke locatie(s) onderga je medische behandelingen? (huisarts, tandarts, fysio, etc.)
  • heb je een woonplaatsverklaring van een Nederlandse ambassade?
  • op welke locaties neem je geld op of betaal je per creditcard?

De belastingdienst let daarbij met name op feiten, op "je gedragingen", en niet zozeer op je intenties (dus niet op wat volgens jou de bedoeling is). De beoordeling vind plaats op het individu, waarbij je dagelijks gedrag vaak zwaarder weegt dan bijvoorbeeld waar je formeel staat ingeschreven.

Wat zijn praktische aandachtspunten rondom belastingaangifte als je voor langere tijd in het buitenland woont, of bij emigratie?

Wat zijn praktische aandachtspunten rondom belastingaangifte als je voor langere tijd in het buitenland woont, of bij emigratie?

  • het is handig om al voor vertrek een gemachtigde aan te wijzen die je belastingzaken waarneemt.
  • deze gemachtigde kan na je vertrek bijvoorbeeld een belastingteruggaaf in ontvangst nemen of zorgen voor de betaling van aanslagen.
  • heb je een gemachtigde aangesteld? Geef dan het adres van de gemachtigde aan de Belastingdienst door als je postadres. De Belastingdienst kan je dan (beter) bereiken.
  • wil je liever zelf je belastingzaken regelen vanuit het buitenland? Geef dan voor je vertrekt het nieuwe adres in het buitenland door aan de gemeente waar je tot dan toe woonde; deze geeft het adres dan automatisch aan de Belastingdienst door. Als je van een adres buiten Nederland verhuist naar een ander adres buiten Nederland, geef dan zelf je adreswijziging aan de Belastingdienst door.
  • vanuit het buitenland kun je gebruik maken van het aangifteprogramma voor buitenlands belastingplichtigen (ondertekening met DigiD), of op papier aangifte doen via het C-formulier.
  • om belastingontduiking en zwartsparen tegen te gaan, wisselt de Nederlandse Belastingdienst (sinds 2016) met steeds meer landen automatisch gegevens over financiële rekeningen uit. De Belastingdienst krijgt deze gegevens van financiële instellingen, zoals banken en verzekeraars.
Welke fiscale gevolgen heeft een uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP/Gemeente/Nederland) als je naar het buitenland vertrekt?

Welke fiscale gevolgen heeft een uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP/Gemeente/Nederland) als je naar het buitenland vertrekt?

  • Als je uitgeschreven bent bij de gemeente en geen huis meer huurt, heb je in de regel geen recht meer op huurtoeslag (voorheen huursubsidie). Vergeet dus niet om dit stop te zetten.
  • Als je je zorgverzekering stopzet (bijvoorbeeld omdat je lang weg gaat of betaald werk gaat doen in het buitenland), heb je geen recht meer op zorgtoeslag. Zet dit dus stop, want anders moet je de ontvangen toeslag later terug betalen.
  • Als je je permanent in het buitenland gaat vestigen, zul je een M-formulier moeten indienen. Dit kun je zien als de laatste afronding van je belastingzaken in Nederland. Je zult het formulier moeten indienen het jaar nadat je bent vertrokken uit Nederland. Je kunt het M-formulier zelf aanvragen bij de belastingdienst.
  • Neem voor persoonlijk advies contact op met een gespecialiseerde fiscalist.

Meer lezen

 

Wat zijn aanvullende fiscale aandachtspunten als je voor lang verblijf naar het buitenland gaat of gaat emigreren?

Wat zijn aanvullende fiscale aandachtspunten als je voor lang verblijf naar het buitenland gaat of gaat emigreren?

  • na afloop van het jaar van vertrek uit Nederland ontvang je van de Belastingdienst een M-biljet (aangiftebiljet). Hiermee wordt bepaald over welk deel van het emigratiejaar je buitenlands en over welk deel je binnenlands belastingplichtig bent. Dit heeft bijvoorbeeld gevolgen voor de heffingskorting (inkomstenbelasting), voor de mogelijkheden van fiscaal partnerschap en de peildata voor de heffingen in box 3.
  • ook kun je een zogenaamde conserverende aanslag opgelegd krijgen, waarbij gekeken wordt naar eerder genoten aftrek over bijvoorbeeld lijfrentes of pensioenrechten. Met die conserverende aanslag claimt de Nederlandse overheid alvast een bepaald bedrag, voor het geval je geld gemoeid met het genoten belastingvoordeel alsnog anders zou inzetten. Als je echter geen oneigenlijke dingen doet met dat (door de overheid gereserveerde) bedrag, dan bestaat de mogelijkheid dat die aanslag -op jouw verzoek- na tien jaar wordt kwijtgescholden.
  • word je door je werkgever voor werk (tijdelijk) uitgezonden naar het buitenland, dan kan je een onbelaste vergoeding krijgen voor de extra kosten die je in het buitenland maakt (extra-territoriale kosten); bijvoorbeeld extra kosten door hogere kosten voor levensonderhoud, kosten voor een kennismakingsreis, kosten rondom het regelen van documenten, medische keuringen, extra huisvestingskosten, kosten opslag inboedel, reiskosten, cursuskosten.
  • ben je als werknemer in diverse landen werkzaam dan kan je in een aantal gevallen belastingvoordeel behalen door je arbeidsinkomen over die landen te verdelen (een 'salary split'), natuurlijk vooral daar waar je inkomen in het buitenland tegen een lager tarief wordt belast dan in Nederland. Nadelen kunnen ook optreden, bijvoorbeeld lagere pensioenopbouw door een lager salaris in Nederland, of aftrekbaarheid van bepaalde posten tegen een lager tarief. Een salary split betekent niet dat je ook in verschillende landen sociaal verzekerd bent.
  • de binnenlandse of buitenlandse belastingplicht kan ook van invloed zijn op mogelijkheden van een eventueel gewenst fiscaal partnerschap.
  • als je binnenlands belastingplichtig bent en bezittingen in het buitenland hebt (bijvoorbeeld onroerend goed, spaar- of beleggingsrekening), dan moet je deze buitenlandse bezittingen in box 3 opgeven. Is er in het buitenland ook al belasting geheven over deze bezittingen, dan kan je meestal gebruik maken van een speciale aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
  • in sommige belastingverdragen met Nederland is (of was) afgesproken dat de woonstaat (dus het land waar je woont) heffingsrecht heeft over pensioenen, lijfrente of sociale zekerheidsuitkeringen. Dat kan dus voordelig uitvallen wanneer je woonstaat lagere belastingpercentages hanteert dan Nederland. Check de stand van zaken wel regelmatig; wanneer verdragen worden vernieuwd of aangepast, kan de situatie ook wel eens omgedraaid worden (zoals sinds 2016 in Duitsland) en krijgt Nederland het heffingsrecht. Vaak is er dan wel een overgangsregeling van enkele jaren, waarin je bijvoorbeeld kunt kiezen waar je belasting wilt afdragen.
  • verhuis je van Nederland naar een ander land, neem dan altijd contact op met je belastingkantoor. 
    • het belastingkantoor kan je helpen met de belastingzaken die je voor je emigratie moet afhandelen
    • voordat je verhuist, moet je misschien nog belasting- en premieaanslagen betalen
    • of misschien moet je nog aanslagen ontvangen of voorlopige aanslagen stopzetten
    • je kunt de belastingdienst dan vragen om de aanslagen sneller op te leggen, zodat je vóór vertrek alle fiscale zaken hebt afgehandeld
Wat te doen met lopende verplichtingen en schulden in Nederland als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?

Wat te doen met lopende verplichtingen en schulden in Nederland als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt?

  • als je voor langere tijd naar het buitenland vertrekt, dan moet je mogelijk persoonlijke leningen, studieschulden, autoleningen, schulden aan derden of aan de Belastingdienst aflossen.
  • lopende studieschulden (DUO) kunnen ook vanuit een buitenlandse bankrekening worden betaald. Krijg je te maken met betalingsproblemen, dan gelden dezelfde regels als wanneer je nog in Nederland zou wonen. Vanuit het buitenland kun je aflossen 1. via een Nederlands rekeningnummer (veelal automatische incasso), 2. door iemand te machtigen (o.a. via machtigingsformulier en wijzigingsformulier) met een actief rekeningnummer in Nederland, 3. via een niet-Nederlands rekeningnummer (kan ook via een jaarbetaling om hoge maandelijkse transactiekosten te voorkomen). Er gelden speciale DUO voorschriften als je zelf vanuit het buitenland geld aan ze overmaakt.
  • informeer naar de regels omtrent lopende persoonlijke leningen of schulden, zoals autoleningen of alimentatie. Afhankelijk van de leningvoorwaarden kan het goed zijn dat je deze voor vertrek volledig moet aflossen.
  • je lopende hypotheek is uiteraard verbonden aan je eigen huis. Afhankelijk van wat je met je huis doet (verhuren, verkopen, aanhouden) heeft dit gevolgen voor de aflossing van je hypotheekschuld.
  • bij een uitschrijving uit de BRP (Basisregistratie Personen, voorheen GBA) gaat er automatisch een seintje richting de Belastingdienst. Voor vertrek afrekenen met de fiscus is in vrijwel alle gevallen raadzaam; je ontkomt er niet aan en een en ander moeten regelen vanuit het buitenland kan veel tijd en energie vergen.
  • wanneer je in Nederland niet aan aflossingsverplichtingen hebt voldaan dan staat je naam niet alleen geregistreerd bij het Bureau Krediet Registratie in Tiel, maar word je naam ook bij buitenlandse fnancieringsinstellingen geregistreerd. De ACCIS is de overkoepelende organisatie van kredietregistratiebureaus.
Waar let je op rondom het afrekenen met de belastingdienst in Nederland?
Wat zijn extra fiscale aandachtspunten bij overlijden tijdens een lang verblijf in het buitenland?

Wat zijn extra fiscale aandachtspunten bij overlijden tijdens een lang verblijf in het buitenland?

  • overlijden binnen 10 jaar na emigratie kan extra gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor de erfenis en nabestaanden.
  • uitgangspunt is dat iemand met de Nederlandse nationaliteit nog gedurende 10 jaar na emigratie fictief inwoner van Nederland blijft.
  • daarmee valt ook de (eventuele) nalatenschap onder de heffing van de Nederlandse belasting (succesiewet).
  • om te voorkomen dat de nalatenschap zowel in Nederland als in het nieuwe woonland belast gaat worden, kan een belastingverdrag uitkomst bieden, hoewel erfenissen niet altijd onder de verdragen vallen. Ook kan het Besluit voorkoming dubbele belasting toegepast worden.

Checklist Belastingen & Fiscale Zaken bij lang verblijf in het buitenland of emigratie

Checklist Belastingen & Fiscale Zaken bij lang verblijf in het buitenland of emigratie

Oriëntatie

uitzoeken of er een belastingverdrag geldt tussen Nederland en je nieuwe woonland en wat daarvan de gevolgen zijn

contact opnemen met Belastingdienst om te kijken of en zo ja welke belastingzaken voor vertrek moeten worden afgehandeld (daarnaast gaat er bij uitschrijven bij gemeente in Nederland automatisch een bericht naar de Belastingdienst, maar dit is kort voor vertrek)

uitzoeken of je in Nederland nog belastingplichtig blijft (bv. vanwege inkomsten uit werk, pensioen of woning)

uitzoeken of je recht behoudt op hypotheekrenteaftrek (als je in Nederland een woning aanhoudt)

uitzoeken of je in aanmerking komt voor vergoeding van extra-territoriale kosten (als je wordt uitgezonden)

advies vragen aan fiscaal adviseur omtrent voor- en nadelen van "salary split" (arbeidsinkomsten verdelen over meerdere landen)

opgeven van een toekomstig correspondentie-adres in Nederland

aanwijzen van een gemachtigde die je belastingzaken kan afhandelen

Belastingaangifte

afhandelen van openstaande belastingzaken (bv. openstaande premies betalen of ontvangen)

oriënteren op M-biljet (in jaar van emigratie kan je niet digitaal aangifte doen, alleen via M-biljet)

verzamelen van inkomens-/vermogensgegevens in verband met opstellen M-biljet inkomstenbelasting (periode 1 januari tot vertrekdatum)

basiskennis opdoen omtrent conserverende aanslag

advies vragen aan fiscaal adviseur over voor- en nadelen van fiscaal partnerschap als je in het buitenland gaat wonen

Overige verplichtingen

uitzoeken van voorwaarden bij vertrek naar het buitenland rondom aflossen van persoonlijke leningen, studieschulden en andere schulden aan derden

Wat is dubbele internationale belasting en hoe kan dit voorkomen worden?

Wat is dubbele internationale belasting en hoe kan dit voorkomen worden?

Nationale en internationale belastingen

  • Elk land formuleert zijn eigen rechtsgronden om belasting te heffen. In persoonlijke belastingen zoals de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting ligt het voor de hand dat voor de territoriale werking van die belastingen wordt vastgeknoopt aan een eigenschap van de persoon. Zijn draagkracht, zijn profijt of zijn bevoorrechte verkrijging is bepalend voor de belastingdruk. Het gaat bij het woonlandbeginsel om het inkomen (vermogen of winst) van de belastingplichtige ongeacht de vraag waar ter wereld dit is gevormd.
  • Bij toepassing van het woonlandbeginsel kan aansluiting worden gezocht bij de nationaliteit of woonplaats. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten worden beide kenmerken zelfs naast elkaar gehanteerd. De meeste landen passen ten aanzien van natuurlijke personen, zoals dat ook in Nederland gebeurt, in het algemeen niet het nationaliteitsbeginsel, maar het woonlandbeginsel toe (economisch burgerschap). Dit beginsel wordt ook toegepast bij lichamen (rechtspersonen), voor zover zij aan een belasting zijn onderworpen die op vergelijkbare wijze wordt geheven als een echte persoonlijke belasting. Voor zover het woonlandbeginsel wordt toegepast, doet het er niet toe waar het inkomen of de winst is verworven of waar de bestanddelen van het vermogen zich bevinden. De belasting wordt in het vestigingsland in beginsel geheven op basis van het ‘wereldinkomen’, de ‘wereldwinst’, het ‘wereldvermogen’.
  • Naast het woonlandbeginsel passen alle staten in verschillende mate het oorsprongs- of bronlandbeginsel toe met betrekking tot bepaalde inkomsten die in dat land hun oorsprong vinden. Krachtens het bronlandbeginsel zijn in Nederland de niet-binnenlandse natuurlijke personen (dit zijn natuurlijke personen die niet in Nederland wonen) aan de inkomstenbelasting onderworpen voor wat betreft hun inkomen uit buitenlandse bronnen, hun zogenoemd ‘Nederlands inkomen’.
  • Beide typen belastingplichtigen hebben hun eigen heffingsgrondslag. De binnenlandse belastingplichtige wordt belast naar zijn wereldinkomen of –vermogen. De heffingsgrondslag van de buitenlandse belastingplichtige is meestal beperkter dan die voor de binnenlandse belastingplichtige. Deze reikt niet verder dan de binnenlandse bronnen. Wat in de inkomstenbelasting voor een ‘buitenlandse belastingplichtige’ als ‘Nederlands inkomen’ wordt aangemerkt, staat in art. 7.1 IB 2001 weergegeven en wordt limitatief opgesomd. In de Wet VPB wordt voor wat met betrekking tot deze wet als ‘binnenlands inkomen’ moet worden aangemerkt verder verwezen naar de Wet IB 2001. Nederlands inkomen komt voor de ‘buitenlandse belastingplichtigen’ voornamelijk uit Nederlandse onroerende zaken, Nederlandse dienstbetrekkingen inclusief werkzaamheden en Nederlands aanmerkelijk belang. Verder vallen de inkomsten uit ondernemingen (ondernemingsgedeelten) met behulp van een vaste inrichting of die van een vaste vertegenwoordiger worden gedreven ook onder het Nederlands inkomen.
  • De woonplaats blijkt bepalend voor de aard van de belastingplicht (binnenlands of buitenlands). Waar een natuurlijk persoon woont of waar een lichaam is gevestigd, wordt steeds naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld. Zie art. 4 AWR. Soms moeten de feiten echter wijken voor een wettelijke bepaling die betrekking heeft op de woon- of vestigingsplaats. Dit zijn zogeheten woonplaatsficties. Zo wordt in de vennootschapsbelasting bijvoorbeeld een lichaam dat naar Nederlands recht is opgericht in beginsel geacht binnen Nederland te zijn gevestigd. Dit volgt uit art. 2 lid 4 Wet VPB. Dit impliceert dat ten aanzien van het lichaam wel het nationaliteitsbeginsel wordt toegepast.

Hoe kan internationale dubbele belasting ontstaan?

  • Uit het voorgaande is gemakkelijk de mogelijkheid af te leiden dat er op internationaal niveau dubbele belastingheffing kan ontstaan:
    • Als er sprake is van een dubbele woonplaats;
    • Als de onbeperkte belastingplicht, gebaseerd op het woonlandbeginsel in land B, samenvalt met de beperkte belastingplicht op basis van het bronlandbeginsel van land C;
    • Als de onbeperkte belastingplicht op basis van het woonplaatsbeginsel samenvalt met de onbeperkte belastingplicht op basis van het nationaliteitsbeginsel (fictie van art. 2 lid 4 Wet VPB) op basis waarvan naar Nederlands recht opgerichte lichamen worden geacht in Nederland te wonen). Hiermee wordt een dual resident company bedoeld.
  • Is de belastingplichtige een burger van de Verenigde Staten die niet in de Verenigde Staten woont, dan zou het zelfs mogelijk zijn dat er een internationale drievoudige belasting kan ontstaan. De wetgeving van de Verenigde Staten zorgt ervoor dat het nationaliteitsbeginsel wijkt, zodat in het slechtste scenario dubbele belasting overblijft.
  • Ter voorkoming van deze internationale dubbele belastingen bij botsing van woonlandbeginsel met het bronlandbeginsel gelden in diverse staten, waaronder Nederland speciale regelingen. Dit kunnen eenzijdige regelingen zijn, maar dit kunnen ook verdragen zijn. Deze regelingen zijn voorkomingsmethodieken voor internationale juridische dubbele belasting. Dit wil zeggen dat bij dezelfde (rechts)persoon (subject) over hetzelfde inkomen of dezelfde winst door verschillende staten wordt geheven.

Welke regelingen ter voorkoming van internationale dubbele belasting zijn er?

  • Wanneer een bronland via zijn eigen nationale wetgeving heffingsbevoegd is, ligt internationale dubbele heffing voor de hand. In veel gevallen zal het bronland echter op grond van verdragsbepalingen terugtreden en wordt dubbele belasting voorkomen. Wanneer evenwel het bronland ook op grond van het verdrag heffingsbevoegd is, ontstaat het probleem van de internationale dubbele belasting. Dan wordt een tegemoetkoming in het verdrag opgenomen waarbij het woonland dubbele heffing voorkomt of afzwakt. Er moet wel worden vermeld dat de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting niet gelden voor de premies volksverzekeringen.
  • In de fiscale praktijk zijn er diverse methoden die kunnen worden aangetroffen ter voorkoming van dubbele belasting.
  • De basisvormen die het woonland hanteert, met name voor de belastingen die naar het inkomen, vermogen of de winst worden geheven, zijn:
    • De vrijstellingsmethode: het buitenlandse inkomensbestanddeel wordt niet begrepen in het belastbare inkomen. Hetzelfde geldt voor de winst en het vermogen;
    • De creditmethode (ook verrekeningsmethode): de buitenlandse belasting mag geheel of gedeeltelijk worden verrekend met de verschuldigde belasting over het totale wereldinkomen;
    • De aftrekmethode: de buitenlandse belastingen worden voor de berekening van het belastbare inkomen als kostenpost opgenomen.

Wat is het Besluit voorkoming dubbele belastingen (BVDD)?

  • De Nederlandse eenzijdige regeling, het Besluit voorkoming dubbele belasting, hierna aangeduid als besluit dan wel – als het specifiek het besluit uit 1989 of uit 2001 betreft – als BvdB 1989 of BvdB 2001, heeft twee functies:
  1. Het voorkomt dubbele belasting in die gevallen dat er geen verdrag van toepassing is;

  2. Het heeft een normatieve functie, in die zin dat in verdragen met enige regelmaat verwijzingen plaatsvinden naar deze regeling.

  • Het besluit geldt in beginsel alleen voor binnenlands belastingplichtigen.
  • Het besluit regelt dat Nederland eenzijdig afziet van bepaalde heffingsbevoegdheden. In het BvdB 2001 zijn 57 artikelen opgenomen, waarvan 6 bepalingen definities bevatten, 40 artikelen de wijze van voorkoming regelen en de overige bepalingen formele artikelen bevatten.
  • Het besluit is krachtens art. 1, lid 2, BvdB 1989 en art. 1, lid 2, BvdB 2001 slechts van toepassing voor zover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien. Die bepaling zou gelezen kunnen worden als 'Is er geen verdrag (waaronder de Belastingregeling voor het Koninkrijk, welke regeling formeel geen Verdrag, maar materieel wel een verdrag is), dan is het besluit van toepassing'. Maar de strekking is ruimer. 'Voor zover niet op andere wijze in voorkoming is voorzien' betekent ook:
    • er is wel een verdrag, maar dat verdrag is niet van toepassing voor bepaalde belastingen;
    • er is wel een verdrag, maar dat verdrag kent geen regeling voor het desbetreffende belastingsubject of belastingobject (het laatste komt bij nieuwere belastingverdragen inzake inkomen niet voor vanwege de daarin opgenomen restbepaling betreffende 'overige inkomsten').
  • Het BvdB 2001 geldt in beginsel alleen voor binnenlands belastingplichtigen (art. 8, 13, 19, 22 en 25 BvdB 2001). Non-discriminatiebepalingen kunnen de werking evenwel uitbreiden tot buitenlands belastingplichtigen. Hebben deze non-discriminatiebepalingen geen effect, dan kan de buitenlands belastingplichtige een beroep doen op kostenaftrek. Voor zakelijke belastingen kan dit krachtens art. 3.94 Wet IB 2001. Voor persoonlijke belastingen bepaalt art. 4.15 Wet IB 2001 voor reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang dat geen kostenaftrek wordt verleend als er een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.
  • Het besluit kent twee methoden ter voorkoming van dubbele belasting: de vrijstellingsmethode en de creditmethode.
  • Bij toepassing van de vrijstellingsmethode wordt het belastingobject vrijgesteld. Dat betekent grofweg gezegd dat het belastingobject niet wordt opgenomen in de heffingsgrondslag die de woonstaat belast.
  • Bij toepassing van de creditmethode wordt de in de woonstaat te betalen belasting verminderd met de belasting die de bronstaat heft. Bij de creditmethode is effectieve onderworpenheid, in de zin dat belasting betaald moet worden, een gegeven. De in het buitenland betaalde belasting vormt het bedrag waarvoor voorkoming wordt verleend. Bij de vrijstellingsmethode is onderworpenheid in de andere staat strikt genomen geen vereiste. Nederland wil in zijn unilaterale regels echter alleen voorkoming verlenen als onderworpenheid bestaat.
  • Bij de beoordeling van onderworpenheid van een belastingplichtige aan buitenlandse belasting moet de inspecteur, en in beroep de rechter, zich in beginsel van de inhoud van het recht van de buitenlandse staat vergewissen. Dat is echter niet nodig indien een belastingplichtige in de andere staat als inwoner daadwerkelijk in de heffing is betrokken. In dat geval dient er in beginsel van te worden uitgegaan dat die belastingplichtige op grond van de buitenlandse wetten als inwoner aan belastingheffing is onderworpen. Uitzondering is de situatie dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de gegevens op grond waarvan de buitenlandse fiscus het inwonerschap van de belastingplichtige aldaar naar het buitenlands recht heeft aangenomen, onjuist of onvolledig zijn, hetzij de heffing niet in redelijkheid op enige regel van het buitenlandse recht kan zijn gestoeld.

Tips & ervaringen rondom Belastingen en fiscale zaken bij lang verblijf in het buitenland & emigratie

Tips & ervaringen rondom Belastingen en fiscale zaken bij lang verblijf in het buitenland & emigratie

  • Belastingaangifte: Ik woon al jaren in Italië en heb me bij de gemeente in Nederland toendertijd uit laten schrijven. Ik heb nog wel een spaarrekening in Nederland. Ik kwam er recent achter dat ik over de rente van deze spaarrekening belasting moet betalen in Nederland. Benieuwd hoeveel belasting daarover wordt berekend, de aangifte is zojuist ingevuld. Omdat ik niet eerder iets heb gehoord, hoop ik dat de schade meevalt. (Italië)
  • Inkomstenbelasting: Ik heb een baan in Oostenrijk, waar ik ook woon. Dus zal ik in Oostenrijk inkomstenbelasting gaan betalen. Ik begreep inmiddels dat de waarde van mijn huis in Nederland, dat ik aanhoud zonder deze te verhuren of te verkopen, door de Belastingdienst als eigen vermogen (box 3) wordt beschouwd. Toch maar eens even met mijn bank gaan praten hoe het nu zit met hypotheekrenteaftrek. (Oostenrijk)

Lees meer tips & ervaringen van JoHo donateurs

inspirerend om te lezen, maar ook om te relateren aan je eigen situatie

  • Belastingaangifte: Vlak nadat ik na 1,5 jaar terugkwam uit het buitenland kreeg ik een aanmaning. Blijkbaar had de Belastingdienst precies toen ik terug naar Nederland kwam een brief naar mijn adres in Spanje gestuurd: ik had mijn belastingaangifte over het afgelopen jaar nog niet gedaan. Ik was in de veronderstelling dat ik geen aangifte hoefde te doen. Ik wilde geen gedoe met boetes, dus wilde ik de aangifte alsnog snel invullen. Dat ging niet, want dit kon nu niet online; ik moest wachten tot ze een formulier op papier (een heel boekwerk) naar me toe hadden gestuurd. Na invulling kreeg ik alsnog snel de 'voorlopige' aanslag, en zoals verwacht ontving ik niets maar hoefde ik ook niets bij te betalen. Toch raadzaam dus om het goed uit te zoeken, want het was een hoop heen- en weer gebel en gemail. (Teruggekeerd uit Spanje)
  • Inkomstenbelasting: Ik ga met mijn man wonen en werken in Dubai; we kunnen als het goed is rondkomen van zijn salaris. Met mijn voormalig werkgever in Nederland heb ik afgesproken regelmatig freelance copywrite opdrachten te doen vanuit Dubai. Ik stuur hem per opdracht een factuur met 0% btw (verlegde btw) en een kopie van mijn verblijfsvergunning in Dubai; daarmee tonen we volgens mij voldoende aan dat ik niet meer in loondienst ben bij mijn vroegere Nederlandse werkgever. Ik heb geen eigen bedrijf in Nederland, en dus ook geen btw nummer. (Verenigde Arabische Emiraten)
  • Inkomstenbelasting: Ik ben uitgeschreven uit Nederland, geëmigreerd naar Spanje, maar heb nog wel een Nederlandse bankrekening. Ik overweeg mijn huidige werkgever te vragen mijn salaris over te maken naar mijn Nederlandse rekening, maar ik vraag me af of ik daar dan in Nederland belasting over moet betalen. Mij is verteld dat je in principe inkomstenbelasting betaalt in het land waar je woon; mijn Spaanse werkgever draagt premies af over mijn loon, dus volgens mij heeft de Nederlandse fiscus met dit loon niets meer te maken. (Spanje)
Fiscaal recht en belastingen: begrippen en definities

Fiscaal recht en belastingen: begrippen en definities

Wat is loonbelasting?

Wat is loonbelasting?

 

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de loonbelasting?

  • De Wet op de loonbelasting is een directe belasting die wordt geheven van werknemers (artikel 1 Wet LB). De loonbelasting is een werknemerslast. De loonbelasting wordt aan de bron geheven. De werkgever wordt aangewezen als inhoudingsplichtige. Als heffingstechniek geldt de systematiek van de afdrachtsbelastingen. Het door de werkgever op het loon van de werknemer in te houden bedrag aan loonbelasting wordt namens de werknemer bij de Belastingdienst afgedragen. De op deze wijze van de werknemer ingehouden loonbelasting is verrekenbaar met de aanslag inkomstenbelasting die de werknemer moet betalen. Daarom wordt de loonbelasting aangemerkt als een verrekenbare voorheffing van de inkomstenbelasting (artikel 9.2 IB 2001). Soms blijft een aanslag inkomstenbelasting achterwege, dan is de loonbelasting eindheffing.Naast de loonbelasting vinden we in de heffingswet ook een loonsomheffing over de zogeheten 'eindheffingsbestanddelen' (art. 31 e.v. Wet LB). De loonsomheffing (eindheffingsloon) dient nadrukkelijk van de reguliere loonbelasting te worden onderscheiden. Typerend voor de loonsomheffing is dat de over de wettelijk gedefinieerde eindheffingsbestanddelen verschuldigde loonbelasting geen werknemersbelasting is. De heffing is door de werkgever verschuldigd en vormt een werkgeverslast (art. 31 Wet LB). De werkgever draagt de belasting af die hij zelf verschuldigd is, en niet die van een ander. De loonsombelasting is dan ook geen verrekenbare voorheffing, maar een eindheffing. Dit is een belangrijk verschil met de reguliere loonbelasting.
  • Ingeval van de werkkostenregeling wordt een loonsomheffing van 80% geheven over vergoedingen en verstrekkingen voor zover die de onbelaste vrije loonruimte van 1,2% van de loonsom overschrijden.
  • De loonbelasting kent drie kernbegrippen: werknemer, inhoudingsplichtige en loon.
  • In de loonbelasting wordt de belasting geheven naar het belastbare loon (art. 9 Wet LB). Let wel, dit is niet hetzelfde als 'loon schoon in het handje'.

Wie is aan de loonbelasting onderworpen?

  • Volgens art. 1 Wet LB zijn alle werknemers aan de loonbelasting onderworpen. In art. 2 Wet LB staat wie er als werknemer kan worden aangemerkt. Een werknemer is een natuurlijk persoon die in een (privaatrechtelijke of publiekrechtelijke) dienstbetrekking staat tot een inhoudingsplichtige en daaruit loon geniet. Verder kan iemand als werknemer worden aangeduid wanneer diegene of een ander uit een vroegere dienstbetrekking loon geniet van een inhoudingsplichtige. Tenslotte kan iemand als werknemer worden beschouwd wanneer men uit een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een ander loon geniet.
  • Voor de loonbelasting is er sprake van een ruim begrip 'werknemer'. Hieronder vallen personen die loon uit dienstbetrekking ontvangen, die een loonvervangende uitkering genieten (WW, WIA, ZW), die loon uit hun vroegere dienstbetrekking ontvangen (ouderdomspensioen, VUT), die loon uit een vroegere dienstbetrekking van een ander ontvangen (weduwepensioen en die loon uit de dienstbetrekking van een ander ontvangen (studiebeurs verstrekt door werkgever aan kinderen van zijn werknemers).
  • Voor de inhoudingsplicht gelden voor buitenlandse werknemers nadere voorwaarden. In art. 2, lid 3, Wet LB is aangegeven welke buitenlandse werknemers niet onder de inhoudingsplicht vallen. Wel onder de loonbelasting vallen de personen die hun dienstbetrekking in Nederland vervullen of loon genieten uit een vroeger in Nederland vervulde dienstbetrekking (grensarbeider), die in dienstbetrekking staan tot een Nederlands publiekrechtelijk rechtspersoon of anderszins van die rechtspersoon loon genieten (ambassadepersoneel in het buitenland) en die als bestuurder of commissaris loon genieten van een Nederlands lichaam.
  • Voor werknemers die in het buitenland werken of wonen, gelden meestal afwijkende regels aangaande de volksverzekeringen. De buitenlandse werknemer (werknemer die in het buitenland woont) is in beginsel voor zijn looninkomen buitenlands belastingplichtig voor de heffing van inkomensbelasting.

Wat is de heffingsgrondslag van loonbelasting?

  • Artikel 9 Wet LB geeft aan dat de loonbelasting wordt geheven naar het belastbare bron. Op basis van de tijdvaktabellen vindt de loonbelastingheffing plaats over het genoten loon in het kalenderjaar. In de tabellen zijn de heffingskortingen verwerkt die een algemeen karakter hebben. Voor aftrekposten en heffingskortingen met een persoonlijk karakter kan vooruitlopend op de inkomstenbelasting aan de inspecteur een voorlopige teruggaaf van te veel ingehouden loonbelasting worden gevraagd. Dit is een negatieve voorlopige aanslag (art. 13 AWR), waardoor de werknemer geen privacygevoelige gegevens aan zijn werkgever hoeft door te geven en toch zijn belastingvermindering ontvangt. Gevolg is wel dat de loonbelasting geen eindheffing meer kan zijn.
  • De Wet op de Loonbelasting gaat uit van een ruim loonbegrip. In artikel 10 lid 1 Wet LB staat dat loon al hetgeen is dat uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
  • Tot het loon behoren betalingen in geld, betalingen in natura (zie art. 12 Wet LB), aanspraken (art. 10 en 13 Wet LB, loon in de vorm van een recht, denk aan een pensioenaanspraak), werknemersopties, gefacilieerde pensioenregelingen (art. 18, lid 1,Wet LB), objectieve vrijstellingen etc. Objectieve vrijstellingen houden in dat een bepaald gedeelte van het loon onbelast blijft. Vrijgesteld loon kan ingedeeld worden in gelegenheidsuitkeringen (art. 11, lid 1o, Wet LB, overlijdenskostenvergoedingen (art. 11, lid 1m, Wet LB) en overige uitkeringen (art. 11, lid 1k en n, Wet LB).
  • Vanwege de verrekenbaarheid van de loonbelasting met de inkomstenbelasting wordt voor beiden een gelijkluidend loonbegrip gehanteerd (art. 3.81 IB 2001). De inkomstenbelasting kent een aantal belangrijke uitbreidingen van het loonbegrip (zie art. 3.82 IB 2001). Eindheffingsbestanddelen worden niet in de grondslag van de inkomstenbelasting van de werknemer begrepen (art. 3.84 IB 2001).

Hoe is de premiestructuur opgebouwd?

  • Loonbelastingtabellen zorgen ervoor dat de loonbelasting wordt geheven. Deze tabellen hebben het schijventarief van box 1 van de inkomstenbelasting als uitgangspunt. Dit houdt in dat de loonbelasting ook dezelfde indeling in tarievengroepen kent als voor de inkomstenbelasting. Het schijventarief is afgestemd op het inkomen per jaar, terwijl de loonbelasting per loontijdvak wordt geheven. In artikel 25 Wet LB staan herleidingsvoorschriften weergegeven. De voor de tariefgroepindeling noodzakelijke informatie krijgt de werkgever via de loonbelastingverklaring.
  • Ter bevordering van de werkgelegenheid is aan de onderkant van het loongebouw een aantal belastingsubsidiemaatregelen ingebouwd. Deze maatregelen zijn in een vermindering van de af te dragen loonheffing gegoten. Het werkt in wezen hetzelfde als een loonkostensubsidie aan de werkgever. Zo bestaat sinds 1 januari 2015 de afdrachtsvermindering zeevaart.
Wat is premieheffing volksverzekeringen?

Wat is premieheffing volksverzekeringen?

 

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de premieheffing volksverzekeringen?

  • De premieheffing volksverzekeringen is formeel beschouwd geen belasting.
  • Gelet op haar kenmerken kan men haar echter wel als zodanig typeren. Zij vertoont grote overeenkomsten met de loonbelasting. De Belastingdienst int de verschuldigde premies. De AWR en de Invorderingswet zijn dan ook op deze heffing van toepassing. Geschillen over de premieheffing worden beslecht bij de belastingrechter conformde voor de belastinggeschillen geldende regels. Een belangrijk verschil met de loonbelasting is dat de volksverzekering niet alleen een premiekant hebben, maar ook een uitkeringskant.
  • Er zijn vier volksverzekeringen.
    • De eerste volksverzekering is de Algemene Ouderdomswet (AOW),
    • de tweede volksverzekering is de Algemene nabestaandenwet (Anw),
    • de derde volksverzekering is de Algemene Kinderbijslagwet (AKW, geen premieheffing maar financiering uit de schatkist)
    • de vierde volksverzekering is de Wet Langdurige Zorg (Wlz - opvolger van de AWBZ).
  • De premieheffing voor de volks- en socialewerknemersverzekeringen is geregeld in de Wet financiering sociale voorzieningen (Wfsv). De heffingstechniek van de premies volksverzekeringen is vergelijkbaar met die van de loon- en inkomstenbelasting. Deze geschiedt ook op twee verschillende manieren. De eerste manier is premieheffing door inhouding (afdrachtsbelasting en de tweede manier is de premieheffing bij wege van aanslag (aanslagbelasting).

Wie is aan de premieheffing volksverzekeringen onderworpen?

  • Voor de premieheffing volksverzekeringen is bepalend of iemand voor de volksverzekeringen verzekerd is. In dit geval is hij premieplichtig (artikel 6 Wfsv).
  • In ieder geval kan iedereen die in Nederland woont net als de personen die in niet in Nederland wonen, maar wel een dienstbetrekking in Nederland uitoefenen waarvoor ze aan de loonbelasting zijn onderworpen, worden aangemerkt als verzekerden.
  • Een uitzondering geldt voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt hebben, zij zijn niet meer premieplichtig voor de AOW. Deze groep betaalt slecht WLZ- en Anw-premie.
  • Bij algemene maatregel van bestuur kan de kring van verzekerden worden uitgebreid of beperkt. Ingevolge een EU-verordening geldt dat men verzekerd is in het werkland, tenzij men een detacheringsverklaring heeft. In dat geval blijft men verzekerd in het land waar men op het moment van uitzending woont.

Wat is de heffingsgrondslag van de premieheffing volksverzekeringen?

  • De premie volksverzekeringen wordt ingehouden op het loon of op de daarmee gelijkgestelde verstrekkingen.
  • In artikel 8 Wfsv is het uitgangspunt geaccepteerd dat ook voor de inhouding van premies volksverzekeringen het fiscale loonbegrip als uitgangspunt wordt genomen. Dit betekent dat het bedrag waarover de inhouding wordt bepaald (heffingsgrondslag) exact gelijk is aan dat van de loonbelasting.
  • De heffingsgrondslag voor de volksverzekeringen (premieloon) is gelijk aan het belastbare loon voor de loonbelasting.

Hoe ziet de premiestructuur van de volksverzekeringen eruit?

  • De premiestructuur van de via inhouding geheven premies volksverzekeringen is gelijk aan die van de op aanslag verschuldigde premies.
  • De premies volksverzekeringen worden tot het premiemaximum (einde tweede schijf) proportioneel van het premie-inkomen geheven. Er is dus slechts premie verschuldigd over de eerste twee schijven (in 2016: maximaal €33.715; mensen die geboren zijn voor 1946: maximaal 34.027).
  • Het premiepercentage bedraagt in 2016 28,15%. AOW-gerechtigden zijn alleen de WLZ- en Anw-premie van 10,25% verschuldigd. Een deel van de heffingskorting heeft betrekking op de premieheffing volksverzekeringen. De verschuldigde bedragen zijn verwerkt in de tabellen zodat daaruit het bedrag van de in te houden premies zonder meer is af te lezen.
Wat zijn sociale werknemersverzekeringen?

Wat zijn sociale werknemersverzekeringen?

 

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de sociale werknemersverzekeringen?

  • De sociale werknemersverzekeringen zijn typische werknemersverzekeringen. Degenen die geen werknemer zijn, vallen niet onder de werking van deze verzekeringen.
  • Voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Werkloosheidwet (WW) is de uitkering opgedragen aan het uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV). De WAO is inmiddels vervangen door de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de WW door de Wet Werk en Zekerheid (WWZ).
  • De sociale werknemersverzekeringen waren vroeger deels verschuldigd door de werkgever en deels door de werknemers. Sinds 2013 zijn deze premies echter volledig omgezet in werkgeverspremies.
  • De premieheffing socialewerknemersverzekeringen geschiedt door de Belastingdienst.
  • De werknemersverzekeringen kennen geen aanslagsystematiek. Het is derhalve niet mogelijk om een onjuiste inhouding via een aanslag te corrigeren. Dit is alleen via naheffing mogelijk.

Wie is aan de premieheffing werknemersverzekeringen onderworpen?

  • Met betrekking tot de premieheffing werknemersverzekeringen geldt dat hieraan alleen personen zijn onderworpen die in een privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking staan. De uitzonderingen daarop zijn personen die AOW-gerechtigd zijn en personen die uit hun vroegere dienstbetrekking een uitkering ontvangen. Dit kunnen bijvoorbeeld vutters zijn, maar ook mensen die met vervroegd pensioen zijn gestuurd.
  • Personen met een WIA-, ZW-, of WW-uitkering zijn wel aan de werknemersverzekeringen onderworpen.

Wat is de heffingsgrondslag van de premieheffing werknemersverzekeringen?

  • De premies voor de werknemersverzekeringen worden over het loon geheven.
  • Door de inwerkingtreding van de Wet Uniformering Loonbegrip op 1 januari 2013 zijn alle verschillen te komen vervallen. Alleen het eindheffingsloon en het loon uit vroegere dienstbetrekking vormen een uitzondering op de regel. Voor de rest is het loonbegrip gelijk aan het geldende loonbegrip voor de loonbelasting.

Hoe ziet de premiestructuur van de werknemersverzekeringen eruit?

  • Bij de socialewerknemersverzekeringen is de oorspronkelijke verzekeringsgedachte nog duidelijk terug te vinden. Zowel de premies als de uitkeringen zijn afhankelijk van het loon (uitgezonderd de ZFW-uitkering). De premies WW variëren per bedrijfssector. Men moet dus steeds vaststellen onder welke bedrijfssector de werknemer valt.
Wat is inkomstenbelasting voor ondernemers en ondernemingen

Wat is inkomstenbelasting voor ondernemers en ondernemingen

Ondernemingsvormen

  • Omdat alleen natuurlijke personen onderworpen zijn aan de inkomstenbelasting vallen samenwerkingsvormen met rechtspersoonlijkheid zoals de besloten vennootschap (BV), de naamloze vennootschap (NV) en de coöperatie buiten de reikwijdte van deze belasting. Er zijn ook samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid (vennootschap onder firma of maatschap).
  • De daarbij betrokken natuurlijke personen vallen onder de inkomstenbelasting.
  • Het samenwerkingsverband zelf is door het ontbreken van de rechtspersoonlijkheid, als zodanig niet belast voor de behaalde winst. Het samenwerkingsverband is in fiscale terminologie transparant. Hier zal worden ingegaan op ondernemers met een eenmanszaak die onder de inkomstenbelasting vallen. Zij genieten winst uit onderneming. Dit is geregeld in art. 3.8 tot en met 3.73 IB 2001.

Het belang van de ondernemersstatus

  • Winst uit onderneming is de eerste in de inkomstenbelasting genoemde bron van inkomen. Degene die winst uit onderneming geniet wordt aangeduid als ondernemer. Dit staat in art. 3.4 IB 2001 weergegeven. In dit artikel staat dat de ondernemer een belastingplichtige is voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden door verbintenissen betreffende die onderneming. Het vrije beroep wordt met een onderneming gelijk gesteld.
  • De ondernemer wordt belast voor de belastbare winst. Dit is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling (art. 3.2 IB 2001). De ondernemersaftrek is de totaaltelling van vijf verschillende ondernemersfaciliteiten: zelfstandigenaftrek, aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, de meewerkaftrek, de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en de stakingsaftrek (art. 3.74 IB 2001).
  • Voor de meeste ondernemersfaciliteiten is vereist dat het ondernemerschap ook in feitelijke zin wordt ingevuld. Dit moet zodanig gebeuren dat er aan het wettelijk gedefinieerde urencriterium wordt voldaan. Daarom is in de praktijk de vaststelling of aan het urencriterium wordt voldaan erg belangrijk. Op de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling is het urencriterium niet van toepassing. Ook voor faciliteren die als ondernemingsfaciliteiten worden aangeduid (investeringsaftrek, willekeurige afschrijving, geruisloze doorschuiving)is niet vereist dat aan het urencriterium wordt voldaan.

Wie is ondernemer?

  • Het fiscale ondernemerschap kent twee kernbegrippen waaraan tegelijkertijd moet zijn voldaan. Ondernemer is:
    • hij voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven (feitelijk ondernemerschap):
    • hij die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming (verbonden ondernemerschap).
  • Van geheel andere orde is het afgeleid ondernemerschap. Die kwalificatie houdt in dat er krachtens contract sprake is van gerechtigheid in het ondernemingsvermogen en derhalve ook in de winst. Dit is voor het fiscale ondernemerschap niet voldoende.

Feitelijk ondernemerschap

  • Een feitelijke ondernemer is een ondernemer voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven, Aan het ondernemerschap zijn diverse fiscale faciliteiten verbonden. Daarom willen veel belastingplichtigen gebruik maken van de faciliteiten die men kan gebruiken als men als ondernemer kan worden betiteld.
  • In de wet staat geen definitie van het begrip onderneming. In de jurisprudentie is dit wel nader uitgewerkt. De vier kenmerken van een onderneming zijn:
    • zelfstandigheid;

    • duurzaamheid;

    • met een op zichzelf staand winstdoel;

    • met een in beginsel niet beperkte kring van afnemers.

Verbonden ondernemerschap

  • De vereiste rechtstreeks verbondenheid voor ondernemersverbintenissen (het verbondenheidscriterium) is opgenomen om tot uitdrukking te brengen dat ondernemerschap meer betekent dan alleen maar het ter beschikking stellen van risicodragend kapitaal aan een onderneming. Dit betekent dat de vermogensverschaffer tegenover zakelijke crediteuren aansprakelijk moet zijn voor de schulden van de onderneming. Anders is er geen sprake van ondernemerschap in de fiscale zin van het woord.

Winstgerechtigden

  • In art. 3.3 IB 2001 staat de categorie winstgerechtigden. Volgens dit artikel zijn winstgerechtigden degenen die anders dan als ondernemer of aandeelhouder, medegerechtigd zijn tot de winst op basis van hun medegerechtigdheid tot het ondernemingsvermogen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de commanditaire vennoten. Verder kunnen winstgerechtigden ook degene zijn die tot een aandeel in de winst zijn gerechtigd op basis van een verstrekte geldlening op zodanige wijze aan de ondernemer dat deze functioneert als eigen. Dit wil zeggen als risicodragend vermogen.

Totale winst

  • De totale winst is het in euro’s uitgedrukte bedrag dat over de gehele duur van de onderneming wordt verkregen. Zowel een binnenlandse als een buitenlandse belastingplichtige kan winst uit onderneming genieten. Een bron van winst uit onderneming kan ontstaan en kan verdwijnen. De bron kan bijvoorbeeld verdwijnen door middel van staking of overdracht. Er kan sprake zijn van staking van een onderneming bij overlijden waardoor krachtens erfrecht of huwelijksgoederenrecht het ondernemingsvermogen overgaat op een ander (art. 3.58 en 3.59 IB 2001). Dit is een goed voorbeeld van het persoonlijk karakter van het ondernemingsbegrip. Hieronder staat een schema van diverse situaties die ervoor kunnen zorgen dat de belastingplicht kan ontstaan, verschuiven of verdwijnen.

Ondernemer

Onderneming

A. De ondernemer woont in Nederland.

C. De onderneming is gevestigd in Nederland

B. De ondernemer woont niet in Nederland

D. De onderneming is niet gevestigd in Nederland.

  • Wanneer er sprake is van de combinatie A+C, dan is de winst onderdeel van de binnenlandse belastingplicht. Als er sprake is van de combinatie A+D, dan valt de winst binnen de binnenlandse belastingplicht met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. In dit geval zal de Nederlandse fiscus een tegemoetkoming verlenen ter voorkoming van dubbele belasting. De winst uit onderneming gaat dan tot het wereldinkomen van de belastingplichtige behoren. Als er sprake is van de combinatie B+C, dan valt de winst onder de buitenlandse belastingplicht. Wanneer er sprake is van de combinatie B+D, dan is er geen belastingplicht in Nederland. Dit kan het geval zijn wanneer de ondernemer samen met zijn onderneming Nederland verlaat. Het gevolg hiervan is dat er geen winst uit onderneming in Nederland meer wordt genoten op grond van art. 3.60 en 3.61 IB 2001. Wanneer de onderneming na emigratie achterblijft, dan blijft de winstbron toch bestaan, maar de winst gaat dan over van de binnenlandse naar de buitenlandse belastingplicht.
Wat is vennootschapsbelasting?

Wat is vennootschapsbelasting?

  • Anders dan de naam doet vermoeden, is de vennootschapsbelasting niet slechts een belastingheffing over de winsten van de vennootschappen.
  • Sommige vennootschappen, zoals een vennootschap onder firma, worden niet zelfstandig in de belastingheffing betrokken. Deze vennootschap is fiscaal transparant. Dit betekent dat de winst toegerekend aan de achterliggende participanten. Als de achterliggende participanten van dat samenwerkingsverband natuurlijke personen zijn, dan worden die natuurlijke personen direct in de inkomstenbelasting belast. Indien dat samenwerkingsverband een onderneming drijft, zijn deze natuurlijke personen meestal IB-ondernemer. De winst van het samenwerkingsverband wordt direct toegerekend aan die natuurlijke personen en zij worden daarvoor in de inkomstenbelasting belast.
  • Aan de andere kant zijn sommige rechtsvormen die geen vennootschap zijn, toch onderworpen aan de vennootschapsbelasting.Voorbeelden zijn onder meer een coöperatie of een stichting die een onderneming drijft. Een gemeenschappelijk kenmerk van belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting is dat de winst van het lichaam niet direct toevloeit aan de achterliggende (natuurlijke) personen, omdat zij op een zekere afstand staan van het lichaam. Het gevolg is dat het lichaam, zoals een besloten vennootschap (bv), zelfstandig in de vennootschapsbelasting wordt betrokken voor de behaalde winst en niet de aandeelhouders.
  • De vennootschapsbelasting in Nederland wordt gekenmerkt door het klassieke stelsel.

Wat houdt het klassieke stelsel in?

  • Het klassieke stelsel gaat uit van een zelfstandige belastingplicht van de rechtspersoon. De winst van de rechtspersoon moet worden bepaald ongeacht de uitdelingen aan de aandeelhouders.
  • In artikel 10 Wet VPB staat een omschrijving van het klassieke stelsel. Bij de bepaling van de winst komen de middellijke en onmiddellijke die vallen onder artikel 9 Wet VPB niet in aanmerking. Omdat de uitdelingen van winst bij de aandeelhouders opnieuw worden belast, ontstaat over de uitgekeerde winst economisch gezien dubbele heffing.
  • Een voordeel van het klassieke stelsel is de eenvoud van de uitvoering. Het stelsel houdt in dat het lichaam zelfstandig over zijn winst belasting moet betalen, ongeacht de vraag of de winst al dan niet aan de aandeelhouders wordt uitgekeerd.
  • Dit is in concernverband echter een probleem. Vaak is de aandeelhouder zelf ook een NV of BV. Om dubbele belastingheffing te voorkomen in concernverband, is de deelnemingsvrijstelling in het leven geroepen. Op grond hiervan blijven de deelnemingsresultaten bij de moedervennootschap onbelast. Een nadeel van het klassieke stelsel is bijvoorbeeld de relatief zware belastingdruk op dividenden door de economische dubbele heffing op de uitgedeelde winsten.

Wat houdt het stelsel van volledige integratie in?

  • Bij toepassing van het stelsel van volledige integratie wordt de verlengstukwinstgedachte doorgevoerd. De winsten van de vennootschap worden toegerekend aan de aandeelhouders. Het maakt niet uit of deze winsten echt uitgedeeld zijn. De aandeelhouder betaalt over de hem toegerekende winst belasting. De vennootschap wordt daarvoor niet belast. De toepassing van de verlengstukwinstgedachte beperkt zich meestal tot de daadwerkelijke uitgekeerde winsten.
  • Volledige integratie kan ertoe leiden dat de aandeelhouder belasting moet gaan betalen over vennootschapswinsten die nog niet aan hem zijn uitgekeerd. Toepassing van de verlengstukgedachte op de daadwerkelijke uitgedeelde winst houdt in dat de vennootschap deze uitgedeelde winst als aftrekpost in haar fiscale resultaat mag verwerken.
  • De verlengstukgedachte is in de geldende vennootschapsbelasting op bepaalde terreinen terug te vinden. Een voorbeeld betreft de coöperatieregeling (art. 9, lid 1 onderdeel g, Wet VPB).

Wat houdt het verrekeningsstelsel in?

  • Bij toepassing van het verrekeningsstelsel heeft de rechtspersoon geen eigen zelfstandige belastingplicht. De vennootschap is slechts een verlengstuk van de aandeelhouders.
  • Bij toepassing van het stelsel van volledige integratie dient de heffing van vennootschapsbelasting bij de vennootschap zelf achterwege te blijven en alleen bij de aandeelhouder plaats te vinden (winstaftrekmethode).
  • In het verrekeningsstelsel wordt bij de vennootschap wel vennootschapsbelasting geheven, maar deze belasting fungeert de facto als een verrekenbare voorheffing die verrekend kan worden met de inkomstenbelasting die de aandeelhouder over het brutodividend moet betalen. De verrekenbare vennootschapsbelasting is een synoniem voor tax credit (belastingverrekeningsmethode).

Wat valt op bij de cijfermatige vergelijking van de diverse stelsels?

  • In een voorbeeld ter vergelijking van de diverse genoemde stelsels zal worden uitgegaan van een vennootschapswinst van €1000. De hele winst zal hier worden uitgedeeld. Het primaire dividend wordt gesteld op €200, het VPB-tarief op 25% en het IB-tarief op 50%. Het is duidelijk dat door de verlaging van de inkomstenbelasting op dividend, de verschillen in de uitkomsten van de verschillende stelsels naar elkaar toe kruipen.

Wat is de rechtsgrond van de vennootschapsbelasting?

  • Voor velen ontleent de vennootschapsbelasting haar rechtsgrond simpelweg aan het gegeven dat ze bestaat.
  • Tijdens het Besluit 1942 werd de vennootschapsbelasting gezien als een belasting die de lichamen op dezelfde manier moest belasten als de inkomstenbelasting de natuurlijke personen belastte. Als vanzelfsprekend werd aan rechtspersonen een zelfstandig draagkracht, en dus tevens een zelfstandige belastingplicht, toegekend.
  • In de wet VPB wordt meer ruimte gegeven aan de gedachte dat een lichaam functioneert als verlengstuk van natuurlijke personen. Het besef groeide dat uitsluitend mensen van vlees en bloed draagkracht hebben. Het is namelijk onmogelijk de belastingdruk af te wentelen op een rechtspersoon, omdat in de een of andere vorm deze belasting toch via het prijsmechanisme door natuurlijke personen gedragen zal worden.
  • De huidige vennootschapsbelasting steunt vooral op het neutraliteitsprincipe. Dit beginsel houdt in dat economische activiteiten moeten worden belast, ongeacht de rechtsvorm waarin zij worden uitgeoefend.
  • Ondernemersactiviteiten zouden idealiter, ongeacht hun rechtsvorm, door een ondernemingsbelasting moeten worden belast. Omdat bij invoering van de wet een dergelijke rechtsvormneutrale ondernemingsbelasting niet bestond (of kon worden ontwikkeld), dan wel niet zinvol werd geacht, moest anderszins evenwicht worden gecreëerd tussen ondernemers die wel en niet onder de inkomstenbelasting vallen. Hierdoor was invoering van een vennootschapsbelasting vereist. Deze moest voorkomen dat er voor aandelenvennootschappen een belastingvrij veld zou ontstaan dat natuurlijke personen de mogelijkheid zou bieden om hun ondernemingsactiviteiten in een (belastingvrije) rechtspersoon te stoppen. Het gevolg hiervan zou dan zijn dat aandelenvennootschappen de inkomstenbelasting konden ontlopen.
  • De omschrijving van de heffingsgrondslag en de hoogte van het tarief zouden op basis van het neutraliteitsprincipe zodanig moeten zijn, dat tussen de gecombineerde VPB/IB-belastingdruk van de VPB-ondernemers een globaal evenwicht zou ontstaan.
  • De grote vlucht in de BV-vorm maakt duidelijk dat een dergelijk globaal evenwicht in de praktijk niet is bereikt. Het verlagen van het toptarief van de inkomstenbelasting in de IB 2001 was mede gericht op een herstel van het globaal evenwicht. Door de nadien doorgevoerde stelselmatige tariefverlaging van de vennootschapsbelasting heeft de oude problematiek weer de kop opgestoken.
  • Door middel van invoering van de MKB-winstvrijstelling in de inkomstenbelasting sinds 2007 is geprobeerd om het globale evenwicht weer te herstellen.
  • De vennootschaptsbelasting vervult een steunfunctie, in die zin dat ook stichtingen en verenigingen die een onderneming drijven op basis van hun bedrijvigheid onder de venootschapsbelasting zijn gebracht.

Wat is het belastingsubject?

  • Als subjectief belastingplichtige lichamen kent de Wet VPB zowel binnenlandse als buitenlandse belastingplichtigen.
  • Beide begrippen hebben een eigen omschrijving voor het belastingobject. Het verschil tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen is afhankelijk van de vestigingsplaats van het belastingplichtige lichaam. De binnenlandse belastingplichtigen hebben in beginsel een belastingplicht op basis van het wereldinkomen. De buitenlandse belastingplichtigen zijn slechts belastingplichtig op grond van het binnenlands inkomen.
  • In art. 4 AWR staat dat de feitelijke omstandigheden bepalen waar de vestigingsplaats is. Heeft de oprichting van het lichaam echter plaatsgevonden naar Nederlands recht, dan wordt – behoudens specifieke uitzonderingen – het lichaam geacht in Nederland gevestigd te zijn. Dit blijkt uit art. 2 lid 4 Wet VPB.

In welke categorieën kunnen binnenlandse belastingplichtigen worden verdeeld?

  • De binnenlandse belastingplichtigen moeten worden verdeeld in twee categorieën. Er zijn onbeperkt (binnenlands) belastingplichtige lichamen en er zijn beperkt (binnenlands) belastingplichtige lichamen.
  • Als onbeperkt belastingplichtigen worden aangemerkt:
    • Naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen, waarvan het kapitaal geheel of voor een gedeelte in aandelen is verdeeld (kapitaalvennootschappen);
    • Coöperaties;
    • Onderlinge waarborgmaatschappijen;
    • Woningbouwlichamen.
  • Voor de kring van onbeperkt belastingplichtigen geldt krachtens wetfictie dat zij een onderneming drijven met behulp van hun gehele vermogen. Zie hier art. 2 lid 5 Wet VPB. Hun vermogen kan dus uitsluitend ondernemingsvermogen zijn.
  • Als beperkt belastingplichtigen worden in de Wet VPB genoemd:
    • Privaatrechtelijke rechtspersonen, die hierboven niet genoemd zijn;
    • Verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid;
    • Ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen of lichamen gecontroleerd door publiekrechtelijke rechtspersonen.
  • Voor de categorie beperkt belastingplichtigen lichamen geldt dat zij slecht subjectief belastingplichtig zijn, indien en voor zover zij een onderneming drijven. Voor de vraag wat hieronder moet worden verstaan, is het (materiële) ondernemingsbegrip van de inkomstenbelasting bepalend.
  • De belastingplicht van stichting en verenigingen vervalt niet door de omstandigheid dat bij de stichting of vereniging het winstoogmerk ontbreekt. Zij zijn ook belastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijven. Onder het drijven van een onderneming wordt mede verstaan een uiterlijk daarmee overeenkomende werkzaamheid. Hiervan is sprake als in concurrentie wordt getreden met ondernemingen waarvan de winsten onderworpen zijn aan de belastingheffing. Zie art. 4 Wet VPB.
  • Een aparte, in de Wet VPB opgenomen, categorie binnenlandse belastingplichtige lichamen betreft de binnen Nederland gevestigde fondsen voor gemene rekening. Ook de open commanditaire vennootschap (art. 3, lid 3 onderdeel c, AWR) is aan de vennootschapsbelasting onderworpen. In art. 5 Wet VPB is een aantal subjectieve vrijstellingen opgenomen voor natuurschoonlichamen en lichamen met een sociale functie.

Wie kwalificeren als buitenlandse belastingplichtigen?

  • In het buitenland gevestigde verenigingen (en andere rechtspersonen), open commanditaire vennootschappen en andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal zijn als buitenlandse belastingplichtigen aangemerkt volgens artikel 3 Wet VPB, als ze Nederlands inkomen genieten. Voor de invulling van het begrip Nederlands inkomen verwijst de vennootschapsbelasting naar de begripsinvulling voor de inkomstenbelasting. Zie hiervoor artikel 17, 17a en 18 Wet VPB.

Wat is het belastingobject?

  • Ook de vennootschapsbelasting maakt onderscheid tussen het belastingobject van binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen.

Wat is de heffingsgrondslag voor de binnenlandse belastingplichtigen?

  • De binnenlandse lichamen zijn belastingplichtig naar het belastbare bedrag. Eerst moet er winst vastgesteld zijn. Van de winst worden de aftrekbare giften afgetrokken. Dan is er nog de belastbare winst. Van de belastbare winst gaan de te verrekenen verliezen af zodat er onder de streep een belastbaar bedrag overblijft.
  • Het fiscale winstbegrip van de vennootschapsbelasting komt overeen met dat van de inkomstenbelasting (zie art. 8 Wet VPB). Voor de vennootschapsbelasting geldt dat voor de belastingplichtige het boekjaar niet behoeft samen te vallen met het kalenderjaar (art. 7, lid 4, en art. 17, lid 2, Wet VPB. Ter berekening van de belastbare winst wordt de winst verminderd met de aftrekbare giften (zie art. 16 Wet VPB).

Wat is de heffingsgrondslag voor buitenlandse belastingplichtigen?

  • Artikel 17 Wet VPB geeft aan dat de buitenlandse belastingplichtige wordt belast naar het belastbare Nederlandse bedrag. Het gaat hier om het Nederlands inkomen verminderd met de verliezen uit Nederlands inkomen. Het binnenlands inkomen bestaat uit de Nederlandse bronnen van inkomen. Het gaat om de belastbare winst uit een in Nederland gedreven onderneming of vaste inrichting. Ook kan het gaan om het belastbaar inkomen uit een aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap. Tot een in Nederland gedreven onderneming wordt ook de exploitatie van Nederlandse onroerende zaken gerekend.

Wat houdt de verliescompensatie in?

  • De verliescompensatie is geregeld in artikel 20 Wet VPB. Ze verloopt in hoofdzaak hetzelfde als voor de inkomstenbelasting. Ook voor de VPB geldt dat verliezen uit onderneming de negen volgende jaren compensabel zijn (voorwaartse verliesverrekening). Anders dan voor de verliesverrekening in box 1 van de inkomstenbelasting het geval is, kent de vennootschapsbelasting een achterwaartse verliesverrekening van maar één jaar. In de inkomstenbelasting is dit een termijn van drie jaar. Voorwaarde is dat het verlies bij beschikking door de inspecteur is vastgesteld. Tot 2007 golden ruimere verliesverrekeningstermijnen.
  • De wetgever heeft de handel in verlies-BV's aan banden gelegd door middel van art. 20a Wet VPB. Dit betreft een antimisbruikbepaling en wordt ook wel het regime voor de verliesverrekeningsbeperking genoemd. Deze beperking geldt niet in bonafide gevallen. Op de toepassing van de regel gelden twee belangrijke uitzonderingen:
    • bepaalde wijzigingen in de kring van aandeelhouders doen de verliesverrekeningsblokkade niet in werking treden (de aandeelhouderstoets);
    • de verliesverrekeningsblokkade treedt niet in werking bij een gewone voortzetting van de ondernemersactiviteiten (de activiteitentoets).

Welke rol speelt het kwalitatief winstbegrip en de totale winst in de vennootschapsbelasting?

  • Uitgangspunt voor de winstbepaling vormt het winstbegrip van de inkomstenbelasting. Artikel 8 Wet VPB vermeldt na een verwijzing naar de relevante artikelen uit de inkomstenbelasting het voorbehoud in artikel 3.65 IB 2001. Daarbij is expliciet vermeld dat de bepalingen betreffende de oudedagsreserve niet van toepassing zijn. Eigenlijk is die vermelding overbodig, omdat dit al voortvloeit uit het karakter van de vennootschapsbelasting die als zodanig geen betrekking heeft op natuurlijke personen.
  • Ook voor de vennootschapsbelasting geldt voor de gemengde kosten een aftrekbeperking (73,5%). Bovendien zijn deze niet als winstuitdeling aan te merken. In art. 8, lid 5, Wet VP is ten aanzien van deze kosten een keuzemogelijkheid neergelegd.
  • In art. 9 en 10 Wet VPB is bepaald wat bedoeld wordt met winstgerelateerde kosten en uitdelingen. Dit onderscheid is van groot belang voor het vaststellen van de heffingsgrondslag. Dividenden zijn niet aftrekbaar. Dit geldt ook voor statutaire winstuitkeringen die niet in art. 9 zijn vermeld. In dit artikel staat expliciet welke uitkeringen uit de winst aftrekbaar zijn.
  • Rentekosten behoren tot de kosten van de onderneming en zijn in beginsel aftrekbaar. Er gelden echter belangrijke uitzonderingen, de renteaftrekbeperkingen. Rente op eigen vermogen is niet aftrekbaar, maar rente dat op vreemd vermogen moet worden betaald kan wel in aftrek worden gebracht. Het bedrijfsleven probeert daarom zoveel mogelijk gebruik te maken van vermogen dat in economische zin lijkt op eigen vermogen, maar in juridische zin als vreemd vermogen geldt. Deze leningen worden 'hybride leningen' genoemd. De rechter heeft als hoofdregel vastgesteld dat de juridische vorm van de geldverstrekking bepalend is voor de fiscale gevolgen. Hierop zijn drie uitzonderingen van toepassing (zie HR 27 januari 1988, BNB 1988/217). Als er sprake is van de volgende leningen, volgt de fiscaliteit de juridische kwalificatie van een geldlening niet:
    • de schijnlening;
    • de bodemloze-putlening;
    • de deelnemerschapslening.
  • Wanneer fiscaalrechtelijk en civielrechtelijk is vastgesteld dat er sprake is van een lening, moet vervolgens worden beoordeeld of de betaalde rente zakelijk is.
  • Naast de aftrekbeperkingen die door de rechter zijn aangebracht, kennen we vier wettelijke aftrekbeperkingen met een specifieker karakter:
    • de antiwinstdrainageregeling (art. 10a Wet VPB);
    • afbetrekbeperkingen voor renteloze en laagrentende leningen met lange looptijd (art. 10b Wet VPB);
    • de deelnemingsrente (art. 13l Wet VPB);
    • de renteaftrekbeperking voor overnameschulden (art. 15ad Wet VPB).

Wat is het tarief?

  • Op 1 januari 2007 werd in de vennootschapsbelasting een drastische tariefverlaging tot 25,5% doorgevoerd. Sinds 2011 is het 25,5% verlaagd tot 25%. Daarnaast wordt er verlaagd tarief gehanteerd (veelal aangeduid als de MKB-schijf). Sinds 2009 loopt de MKB-schijf tot een winst van €200.000 en bedraagt het tarief 20%.

Wat houdt de leer van het globale evenwicht in?

  • Er mogen geen belastingvrije velden bestaan. Dit komt niet ten goede aan een evenwichtige belastingheffing. De ervaring leert dat ter voorkoming van een vlucht uit de eenmanszaak of vennootschap onder de firma naar de bv, de inkomstenbelasting van natuurlijke personen samengaan met een belasting naar de winst van de bv. Dit is vooral het geval in landen waar de eerstgenoemde belasting relatief zwaar drukt. De belasting naar de winst van de bv moet op haar beurt samengaan met een belasting naar de winst van de onderlinge verzekeringsmaatschappij en coöperatie. Tevens moeten concurrerende stichtingen en verenigingen in het heffingsmechanisme worden betrokken. Bovendien is inmiddels het wetsvoorstel Modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen aangenomen. Dit betekent dat overheidsonderneming in de vennootschapsbelasting die economische activiteiten ontplooien op een markt waarin ook private ondernemingen opereren, vanaf 1 januari 2016 in de vennootschapsbelastingheffing worden betrokken.
  • De wetgever moet een neutrale houding ten opzichte van de juridische vormgeving van de onderneming innemen: er moet sprake zijn van een globaal evenwicht. Ter beoordeling hiervan moet gelet worden op de volgende aandachtspunten:
    • juiste onderlinge afstemming van de belastingtarieven;
    • juiste afgrenzing van het object van belastingheffing;
    • juiste bepaling van het moment van winstneming.
  • Bij de invoering van de IB 2001 werd een globaal evenwicht gecreërd tussen de inkomstenbelasting- en de vennootschapbelastingsfeer.

Hoe verhouden de commerciële en fiscale winst zich tot elkaar?

  • De wijzen waarop de winst van de vennootschap (de commerciële winst) verdeeld zal worden, wordt beheerst door het vennootschapsrecht. De vennootschapsbelasting is hierop slechts van invloed voor zover deze de voor uitdeling beschikbare winst verkleint.
  • Voor de commerciële winst is de vennootschapsbelasting een kostenpost. Voor de fiscale winst is de vennootschapsbelasting een onttrekking die niet aftrekbaar is.
  • Dit verschil in kwalificatie komt ook tot uitdrukking in de verwerking van de winstuitdelingen aan anderen dan de aandeelhouders. Winstgerelateerde beloningen zijn commercieel gezien bedrijfskosten.
  • Fiscaal worden de winstuitkeringen die voor de bepaling van de winst in aftrek kunnen worden gebracht expliciet vermeld in artikel 9 Wet VPB.
  • De winstuitkeringen aan de oprichters en aandeelhouders (dividend) zijn evenwel per definitie niet aftrekbaar op grond van het klassieke stelsel. Overigens pleegt men deze commercieel ook niet tot de kosten te rekenen.
  • Vergelijkbaar met winstuitkeringen aan oprichters en aandeelhouders (dividend) zijn de kosten van de hybride lening fiscaal niet aftrekbaar gesteld. Dit is ook niet mogelijk voor rente in antiwinstdrainageconstructies.
Wat is dividendbelasting?

Wat is dividendbelasting?

  • Voor binnenlandse verhoudingen wordt dividendbelasting geheven over winstuitdelingen. De vennootschap moet in Nederland gevestigd zijn. Voor haar aandeelhouder geldt die verplichting niet. De regels omtrent dividendbelasting zijn te vinden in de Wet op Dividendbelasting (verder: Wet DB).
  • Bij winstverdeling tussen haar aandeelhouders moet de vennootschap altijd 15% aftrekken van haar gehele winst. Dat bedrag wordt aangemerkt als dividendbelasting en wordt afdragen aan fiscus (artt. 2, 3, 5 en 7 Wet op Dividendbelasting, Wet DB).
  • Net als de loonbelasting is ook de dividendbelasting niet een geheel zelfstandige belasting, maar een voorheffing op de inkomstenbelasting, artikel 9.2 Wet IB 2001. Het is ook een voorheffing op de vennootschapsbelasting, artikel 25 Wet Vpb 1969. Dit is omdat onder aandeelhouders van de uitkerende vennootschap zich behalve natuurlijke personen ook vennootschappen bevinden.
  • De dividendbelasting wordt op elke winstuitdeling ingehouden, ongeacht de woonplaats van de aandeelhouder. Het is niet van belang waar deze is gevestigd. Wel is het van belang waar de uitkerende vennootschap is gevestigd, de dividendbelasting wordt alleen geheven van winstuitdelingen door in Nederland gevestigde kapitaalvennootschappen, artikel 1 lid 1 Wet DB. Om misbruik door een coöperatie te voorkomen, worden deze onder bepaalde omstandigheden als kapitaalvennootschap aangemerkt, artikel 1 lid 7 Wet DB. De uitdelende vennootschap hoeft geen Nederlandse vennootschap te zijn, maar moet feitelijk in Nederland zijn gevestigd. Of een vennootschap al dan niet in Nederland is gevestigd wordt beoordeeld aan de hand van feitelijke omstandigheden, art. 4 AWR.

De bestaansgrond

  • Er zijn binnenlandse redenen van efficiëntie voor de heffing van de dividendbelasting. Het is namelijk veel eenvoudiger om één inhoudingsplichtige vennootschap aan te wijzen als belastingontvanger en één inhoudingsplichtige te controleren, dan alle individuele aandeelhouders te achterhalen en te controleren.
  • In internationale betrekkingen zijn er voornamelijk twee redenen voor de heffing. De eerste is pragmatisch, andere landen doen het ook, dus Nederland zal ook iets te bieden moeten hebben, zoals verlaging van de heffing ten gunste van het buitenland. De tweede reden is van budgettair belang, het dividend komt uit Nederland, dus hierover mag ook best iets aan Nederland worden betaald.

Het object van de heffing

  • De dividendbelasting wordt geheven over de opbrengst van aandelen, winstbewijzen en geldleningen (art. 10 lid 1 onder d Wet Vpb 1969).
  • Art. 3 Wet DB zegt welke uitkeringen in elk geval onder het begrip opbrengst vallen:
    • winstuitdelingen
    • inkoop van eigen aandelen voor een prijs hoger dan het gestorte kapitaal
    • liquidatie-uitkeringen
    • uitreiking van bonusaandelen (inclusief fondsen voor gemene rekening.
    • teruggaaf van kapitaal bij aanwezigheid van winst
    • uitkeringen op en aankoop en inkoop van winstbewijzen
    • vergoedingen op geldleningen als bedoeld in artikel 10 lid 1 onderdeel d Wet
    • Vpb.
  • Voor het begrip ‘opbrengst’ is artikel 3 lid 1 sub a een belangrijke bepaling. Het gaat om middellijke of onmiddellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm dan ook gedaan.
  • Als de BV de 15% DB niet op de aandeelhouder verhaalt dan wordt de aandeelhouder bevoordeeld. Artikel 6 DB schrijft voor dat het aan de aandeelhouder betaalde bedrag met 100/85 moet worden vermenigvuldigd. Zo kan de gemiste belasting alsnog op de aandeelhouder worden verhaald. Dit wordt brutering genoemd. Bij een naheffingsaanslag DB volgt bovendien een boete, die niet aftrekbaar is bij de aandeelhouder.

Vrijstellingen van inhouding

  • De Wet DB kent verschillende vrijstellingen van inhouding van dividendbelasting. Dit betekent niet dat de belastingplicht is opgeheven, alleen de inhoudingsplicht wordt opgeheven. In de eindheffing, dus in de inkomsten- en de vennootschapsbelasting, geldt dan wel een vrijstelling van de belastingplicht op het betreffende dividend.
  • De volgende inhoudingsvrijstellingen bestaan ingevolge artikel 4 Wet DB:
    • Inhoudingsvrijstelling voor binnenlandse deelneming.
    • Inhoudingsvrijstelling voor fiscale eenheid.
    • Voorwaardelijke inhoudingsvrijstelling voor EU/EER-deelnemingsdividenden.
    • Inhoudingsvrijstelling voor beursinkoop.
    • Vrijstelling voor opbrengsten van groene, sociaal-ethische, culturele en durfbeleggingen.
    • Vrijstelling voor opbrengsten uit hoofde van een stamrechtspaarrekening, een stamrechtbeleggingsrecht, een beleggingsrecht uit eigen woning, een lijfrentebeleggingsrecht of een lijfrentespaarrekening.
    • De inkoopvrijstelling voor beleggingsinstellingen.
    • De vrijstelling in het geval van vererfd aanmerkelijk belang of een geschonken indirect aanmerkelijk belang.

Afdrachtskorting FBI

  • In artikel 11a Wet DB is een afdrachtskorting voor beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 28 Wet Vpb opgenomen.
  • De FBI mag de af te dragen dividendbelasting verminderen met de door henzelf verschuldigde dividendbelasting en buitenlandse bronheffingen.

Afdrachtskorting bij dooruitdeling

  • De buitenlandse dividendbelasting op winstuitkeringen van dochter- naar moedermaatschappij is hinderlijk voor de moedermaatschappij. De Nederlandse moedermaatschappij krijgt deelnemingsvrijstelling en kan de buitenlandse bronheffing dus niet verrekenen.
  • Nederland streeft in verdragen dan ook naar een bronheffing van 0%.

Afschudden van dividendbelasting

  • Er zijn manieren om onder de dividendbelasitng uit te komen. Voor Nederlanders heeft dat weinig zin: de belasting is immers verrekenbaar met de IB of Vpb.
  • Het is vooral interessant voor aandeelhouders in Nederlandse vennootschappen die geen verrekeningsbasis hebben. Dit zijn met name de landen waarmee Nederland geen belastingverdrag heeft gesloten.
Wat is omzetbelasting (BTW)?

Wat is omzetbelasting (BTW)?

 

  • De wet op de omzetbelasting 1968 heeft het karakter van een algemene verbruiksbelasting. Omdat deze belasting niet rechtstreeks bij de verbruiker, maar van de ondernemer wordt geheven, wordt de omzetbelasting een algemene indirecte verbruiksbelasting genoemd.
  • De wetgever gaat ervan uit dat de ondernemer de belasting in zijn prijzen doorberekent. Op deze wijze wordt dan indirect toch het verbruik belast. De algemene verbruiksbelasting of bijzondere verbruiksbelasting zou ook van de verbruiker zelf rechtstreeks kunnen worden geheven. In dat geval is er sprake van een directe verbruiksbelasting. In Nederland komt deze heffingsvariant niet voor.
  • Wel wordt bij invoer van buiten de Europese Unie de belasting van de verbruiker geheven in gevallen waarin hij de goederen zelf invoert, maar dat is niet voldoende om de hele heffing om die reden te kunnen typeren als een directe verbruiksbelasting.

Systemen van omzetbelasting

  • In het kader van de harmonisatie van belastingen in de EU hebben de lidstaten zich verplicht de omzetbelasting te heffen volgens het systeem van de belasting over de toegevoegde waarde en wel volgens de methode van aftrek van voorbelasting volgens het kasstelvariant.
  • Het belangrijkste motief voor deze keuze was dat deze methode technisch het beste resultaat heeft als men een verbruiksbelasting op de consumptieve bestedingen wil heffen. Een bijkomend voordeel hierbij is dat de lidstaten een zekere mate van vrijheid behouden op het gebied van tarieven en van enkele vrijstellingen. In Nederland is dit systeem van omzetbelasting op 1 januari 1969 in werking getreden door het van kracht worden van de Wet op de omzetbelasting 1968.
  • Er zijn nog meer voordelen op te noemen. De interne neutraliteit is in dit systeem gewaarborgd, doordat de belasting steeds evenredig is aan de prijs. Ook extern is neutraliteit mogelijk. Doordat in elke schakel de belasting die op een goed rust nauwkeurig bekend is, kan door middel van restitutie van deze belasting worden bereikt dat het product geheel belastingvrij is (en ook zonder fiscale subsidie) het land verlaat. Het is ook mogelijk dat over ingevoerde goederen precies evenveel belasting wordt geheven als bij vervaardiging in het binnenland geheven wordt. Verdere voordelen zijn het ontbreken van een uit fiscaal motief ingegeven integratie-impuls in de productieketen (het aantal transacties is niet van invloed op de uiteindelijke belastingdruk) en een verminderde kans op fraude door betere controlemogelijkheden die geboden worden door het systeem van de gefractioneerde heffing (er wordt op verschillende punten in de keten gecontroleerd).
  • De belangrijkste nadelen zijn het grote aantal belastingplichten (alle ondernemers) en de eventuele administratieve problemen voor (voornamelijk) kleine ondernemers.

Het belastbare feit

  • Het is de bedoeling dat de omzetbelasting drukt op de binnenlandse consumptie. Dit is het bestemmingslandbeginsel. Het maakt daarbij niet uit of de geconsumeerde goederen in het land zelf zijn voortgebracht of uit een ander land afkomstig zijn. Voor beide typen consumptiegoederen moet de belastingdruk even hoog zijn.
  • Tot 31 december 1992 was het bereiken van een dergelijke gelijke belastingdruk een behoorlijke uitdaging vanwege het bestaan van interne grenzen binnen de Europese Unie.
  • Door middel van de leuze ‘Europa 1992’ werd ernaar gestreefd alle fysieke binnengrensbelemmeringen per 31 december 1192 op te heffen. Dit hield in dat ook het bestaande systeem van heffing van omzetbelasting bij in- en uitvoer moest worden aangepast.
  • Bij de aankoop van goederen (nieuwe vervoersmiddelen uitgezonderd) die door particulieren en daarmee gelijkgestelden personen (onder andere vrijgestelde ondernemers) uit een andere lidstaat worden meegenomen naar hun eigen land, geldt vanaf 1 januari 1993 het oorsprongslandbeginsel.
  • De gekochte goederen kunnen door de koper worden meegenomen naar zijn eigen land zonder dat er omzetbelasting over de invoer wordt geheven. De omzetbelasting van het land van aankoop blijft dus op deze goederen rusten en de opbrengst komt ook dit land ten goede. Buurlanden hebben er daarom belang bij ter voorkoming van concurrentieverstoring hun tarieven onderling op elkaar af te stemmen. Deze vrije invoerregeling geldt echter uitdrukkelijk niet voor ondernemers.
  • Voor ondernemers blijft het bestemmingsbeginsel gelden. Wanneer zij goederen importeren uit een andere lidstaat, dan is er sprake van een ‘intracommunautaire verwerving’. Voor de leverancier is er sprake van een ‘intracommunautaire levering’. De intracommunautaire levering geschiedt tegen het 0%-tarief. De goederen verlaten het land dus geheel geschoond van omzetbelasting. De afnemer dient de intracommunautaire verwerving als belastbaar feit aan te merken is daarover omzetbelasting verschuldigd. De aldus door hem verschuldigde omzetbelasting is tegelijkertijd aan te merken als voordruk. Als de voordruk geheel aftrekbaar is, dan hoeft er per saldo dus geen belasting te worden voldaan. Wanneer de goederen zijn betrokken van of geleverd aan een ander land dat geen EU-lidstaat is, dan is er geen sprake van een communautaire verwerving of communautaire levering, maar van invoer of uitvoer. Ook bij uitvoer geldt het 0%-tarief. Bij invoer geldt het ‘binnenlandse’ tarief.

Tarieven

  • Bij de omzetbelasting kent men drie tarieven.
  • Er is een algemeen tarief van 21%, een verlaagd tarief van 9% en een zogenoemd nultarief.
  • Daarnaast kent de wet de reeds meermalen genoemde mogelijkheid van vrijstelling. Het verlaagde tarief van 9% bevat met name alle voedingsmiddelen (eet- en drinkwaren) voor menselijke consumptie, met uitzondering van alcoholhoudende dranken. Verder vallen geneesmiddelen, boeken, het openbaar vervoer en diverse andere zaken onder het verlaagde 9% tarief. Het nultarief is onder meer van toepassing op de levering van zeeschepen en luchtvaartuigen en op het internationale vervoer van personen met deze vervoermiddelen. In een aantal gevallen is de levering van goederen en het verrichten van diensten vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting. Zie art. 11 Wet OB. In dat geval behoeft de ondernemer geen omzetbelasting te voldoen, maar hij kan ook – behalve in de genoemde gevallen in art. 15 lid 2 Wet OB – de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet aftrekken. Er ontstaat dan in principe cumulatie van omzetbelasting.
  • De belangrijkste vrijstellingen zijn onder meer bepaalde leveringen van onroerende zaken en vele gevallen van verhuur van onroerende zaken en de meeste diensten in de sector van de geneeskundige verzorging
Wat is schenkbelasting en erfbelasting?

Wat is schenkbelasting en erfbelasting?

 

Schenkbelasting

  • Schenkbelasting ben je verschuldigd, wanneer je van iemand iets geschonken krijgt. Hierbij is degene die de schenking krijgt, het subject voor de belasting en dus degene die de belasting afdraagt. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen schenker zijn voor de schenkbelasting.
  • Het is belangrijk wat er onder schenking wordt verstaan, omdat er alleen sprake is van een belastbaar feit, wanneer er daadwerkelijk sprake is van een schenking. Dit is het geval wanneer:
    • Er sprake is van een vermogensverschuiving waarbij de schenker een vermogensvermindering ondergaat.
    • De begiftigde een vermogensvermeerdering ondergaat.
    • Er sprake is van bewuste bevoordeling. (De wil tot deze bevoordeling dient zelfstandig beoordeeld te worden).
  • Het Burgerlijk Wetboek (BW) beschrijft een gift als een handeling, die ertoe strekt dat de persoon die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Het BW beschrijft het begrip schenking als een overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij -de schenker- ten koste van eigen vermogen de andere partij -de begiftigde- verrijkt. De koppeling van gift en schenking is belangrijk, omdat artikel 1, lid 7, Successiewet 1956 verwijst voor het begrip ‘schenking’ naar het begrip ‘gift’.
  • Naast het feit dat er sprake moet zijn van een schenking, is het ook van belang dat de schenker ten tijde van de schenking in Nederland woont om dit te kwalificeren als belastbaar feit. Waar iemand feitelijk woont, kan beoordeeld worden aan de hand van artikel 4 AWR. Het middelpunt van iemands levensbelangen wordt hierbij voorop gesteld.
  • Echter kan Nederland wel heffen als de schenker feitelijk in het buitenland woont en:
    • Als de schenker een schenking doet binnen een jaar, nadat hij Nederland metterwoon heeft verlaten.
    • Als de schenking geschiedt binnen tien jaar, nadat de schenker Nederland metterwoon heeft verlaten. Hierbij moet de schenker echter wel een Nederlandse nationaliteit hebben.
  • Wat betreft een schenking, wordt er geheven naar de waarde in het economische verkeer (artikel 21, lid1, Successiewet 1956). De wetgever heeft voor bepaalde vermogensbestanddelen waarderingsregels gegeven in de Successiewet. Deze gelden dan ook alleen voor de toepassing van de Successiewet.
  • De schenkbelasting kent ook vrijstellingen:
    • Zo zijn er schenkingen die volledig zijn vrijgesteld van belastingheffing ongeacht de omvang ervan. Zo kunnen, onder bepaalde voorwaarden, algemeen nu beogende instelling ten aanzien van hun verkrijgingen een volledige vrijstelling krijgen.
    • Ook zijn er schenkingen die voor een bepaald deel zijn vrijgesteld (voetvrijstelling). Zo is de schenking van ouders aan kinderen deels vrijgesteld. Er geldt in dit geval een voetvrijstelling van €5.030,-. Er bestaat hierin ook een verhoging van de vrijstelling, dit is eenmalig en het kind moet op het moment van schenking een leeftijd hebben tussen de 18 en 35 jaar. De algemene vrijstelling van schenkbelasting beslaat 2012.
  • Een vrijstelling geldt per verkrijging en niet per verkrijger.

Erfbelasting

  • Net als de schenkbelasting heeft ook de erfbelasting een plek gekregen in de Successiewet.
  • Het moment waarop iemand overlijdt en de overledene (de erflater) een te belasten vermogen nalaat, wordt er erfbelasting geheven. Hierbij is degene die verkrijgt ‘krachtens erfrecht’, degene waarbij de erfbelasting wordt geheven. Het is van belang dat degene die overlijdt, ten tijde van dat overlijden in Nederland woont of wordt geacht te wonen (artikel 3, lid1, Successiewet).
  • Van een belastbaar feit is slechts sprake, wanneer er daadwerkelijk sprake is van een verkrijging ‘krachtens erfrecht’. De aanvulling hiervan ligt vast in het civiele recht. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen het versterfrecht (regelt de overgang van het vermogen indien de erflater dit niet zelf heeft geregeld) en het testamentair erfrecht (wanneer de erflater zijn uiterste wil in een testament heeft geregeld).
  • Wat betreft het versterfrecht is het van belang dat een echtgenoot en een kind ieder voor gelijke delen zijn gerechtigd tot de nalatenschap van de overleden echtgenoot respectievelijk ouder.
  • Het object van de heffing voor de erfbelasting betreft de waarde van de nalatenschap. Deze waarde houdt in: het saldo van alle tot de nalatenschap behorende bezittingen en de schulden op het overlijdenstijdstip. Het deel dat aftrekbaar is, zijn slechts de rechtens afdwingbare schulden van de erflater. In de Successiewet geldt als belangrijk uitgangspunt, dat de feitelijke verdeling van de nalatenschap in beginsel geen invloed heeft op de verschuldigde erfbelasting.
  • Ook in het geval van erfbelasting kan er onderscheid worden gemaakt tussen volledige en niet volledige vrijstellingen. Zo is erfrechtelijke verkrijging door de Staat volledig vrijgesteld. Daarnaast bestaat er een voetvrijstelling van €19.144,- bij erfrechtelijke verkrijgingen door kinderen en kleinkinderen (artikel 32, lid1, onder 4, letter c en d, Successiewet). Naast deze voetvrijstelling wordt er bij de verkrijging door de partner van de erflater ook een voetvrijstelling gehanteerd. Deze bedraagt €603.600,- (artikel 32, lid1, onder 4, letter a, Successiewet). Het basis partnerbegrip is opgenomen in artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit begrip wordt ook gebruikt in de Successiewet. Op basis van artikel 2, lid 6, AWR worden geregistreerde partners gelijkgesteld met gehuwde partners.
  • De tarieven van de erf- en schenkbelasting komen met elkaar overeen. Kortom, er wordt gebruik gemaakt van dezelfde tarieftabel.
  • Ook wat betreft de erfbelasting, worden partners aangemerkt als één persoon. Al geldt dit alleen ten aanzien van het verkrijgen door partners en niet ten aanzien van verkrijgingen van partners.
Wat is dubbele internationale belasting en hoe kan dit voorkomen worden?

Wat is dubbele internationale belasting en hoe kan dit voorkomen worden?

Nationale en internationale belastingen

  • Elk land formuleert zijn eigen rechtsgronden om belasting te heffen. In persoonlijke belastingen zoals de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting ligt het voor de hand dat voor de territoriale werking van die belastingen wordt vastgeknoopt aan een eigenschap van de persoon. Zijn draagkracht, zijn profijt of zijn bevoorrechte verkrijging is bepalend voor de belastingdruk. Het gaat bij het woonlandbeginsel om het inkomen (vermogen of winst) van de belastingplichtige ongeacht de vraag waar ter wereld dit is gevormd.
  • Bij toepassing van het woonlandbeginsel kan aansluiting worden gezocht bij de nationaliteit of woonplaats. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten worden beide kenmerken zelfs naast elkaar gehanteerd. De meeste landen passen ten aanzien van natuurlijke personen, zoals dat ook in Nederland gebeurt, in het algemeen niet het nationaliteitsbeginsel, maar het woonlandbeginsel toe (economisch burgerschap). Dit beginsel wordt ook toegepast bij lichamen (rechtspersonen), voor zover zij aan een belasting zijn onderworpen die op vergelijkbare wijze wordt geheven als een echte persoonlijke belasting. Voor zover het woonlandbeginsel wordt toegepast, doet het er niet toe waar het inkomen of de winst is verworven of waar de bestanddelen van het vermogen zich bevinden. De belasting wordt in het vestigingsland in beginsel geheven op basis van het ‘wereldinkomen’, de ‘wereldwinst’, het ‘wereldvermogen’.
  • Naast het woonlandbeginsel passen alle staten in verschillende mate het oorsprongs- of bronlandbeginsel toe met betrekking tot bepaalde inkomsten die in dat land hun oorsprong vinden. Krachtens het bronlandbeginsel zijn in Nederland de niet-binnenlandse natuurlijke personen (dit zijn natuurlijke personen die niet in Nederland wonen) aan de inkomstenbelasting onderworpen voor wat betreft hun inkomen uit buitenlandse bronnen, hun zogenoemd ‘Nederlands inkomen’.
  • Beide typen belastingplichtigen hebben hun eigen heffingsgrondslag. De binnenlandse belastingplichtige wordt belast naar zijn wereldinkomen of –vermogen. De heffingsgrondslag van de buitenlandse belastingplichtige is meestal beperkter dan die voor de binnenlandse belastingplichtige. Deze reikt niet verder dan de binnenlandse bronnen. Wat in de inkomstenbelasting voor een ‘buitenlandse belastingplichtige’ als ‘Nederlands inkomen’ wordt aangemerkt, staat in art. 7.1 IB 2001 weergegeven en wordt limitatief opgesomd. In de Wet VPB wordt voor wat met betrekking tot deze wet als ‘binnenlands inkomen’ moet worden aangemerkt verder verwezen naar de Wet IB 2001. Nederlands inkomen komt voor de ‘buitenlandse belastingplichtigen’ voornamelijk uit Nederlandse onroerende zaken, Nederlandse dienstbetrekkingen inclusief werkzaamheden en Nederlands aanmerkelijk belang. Verder vallen de inkomsten uit ondernemingen (ondernemingsgedeelten) met behulp van een vaste inrichting of die van een vaste vertegenwoordiger worden gedreven ook onder het Nederlands inkomen.
  • De woonplaats blijkt bepalend voor de aard van de belastingplicht (binnenlands of buitenlands). Waar een natuurlijk persoon woont of waar een lichaam is gevestigd, wordt steeds naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld. Zie art. 4 AWR. Soms moeten de feiten echter wijken voor een wettelijke bepaling die betrekking heeft op de woon- of vestigingsplaats. Dit zijn zogeheten woonplaatsficties. Zo wordt in de vennootschapsbelasting bijvoorbeeld een lichaam dat naar Nederlands recht is opgericht in beginsel geacht binnen Nederland te zijn gevestigd. Dit volgt uit art. 2 lid 4 Wet VPB. Dit impliceert dat ten aanzien van het lichaam wel het nationaliteitsbeginsel wordt toegepast.

Hoe kan internationale dubbele belasting ontstaan?

  • Uit het voorgaande is gemakkelijk de mogelijkheid af te leiden dat er op internationaal niveau dubbele belastingheffing kan ontstaan:
    • Als er sprake is van een dubbele woonplaats;
    • Als de onbeperkte belastingplicht, gebaseerd op het woonlandbeginsel in land B, samenvalt met de beperkte belastingplicht op basis van het bronlandbeginsel van land C;
    • Als de onbeperkte belastingplicht op basis van het woonplaatsbeginsel samenvalt met de onbeperkte belastingplicht op basis van het nationaliteitsbeginsel (fictie van art. 2 lid 4 Wet VPB) op basis waarvan naar Nederlands recht opgerichte lichamen worden geacht in Nederland te wonen). Hiermee wordt een dual resident company bedoeld.
  • Is de belastingplichtige een burger van de Verenigde Staten die niet in de Verenigde Staten woont, dan zou het zelfs mogelijk zijn dat er een internationale drievoudige belasting kan ontstaan. De wetgeving van de Verenigde Staten zorgt ervoor dat het nationaliteitsbeginsel wijkt, zodat in het slechtste scenario dubbele belasting overblijft.
  • Ter voorkoming van deze internationale dubbele belastingen bij botsing van woonlandbeginsel met het bronlandbeginsel gelden in diverse staten, waaronder Nederland speciale regelingen. Dit kunnen eenzijdige regelingen zijn, maar dit kunnen ook verdragen zijn. Deze regelingen zijn voorkomingsmethodieken voor internationale juridische dubbele belasting. Dit wil zeggen dat bij dezelfde (rechts)persoon (subject) over hetzelfde inkomen of dezelfde winst door verschillende staten wordt geheven.

Welke regelingen ter voorkoming van internationale dubbele belasting zijn er?

  • Wanneer een bronland via zijn eigen nationale wetgeving heffingsbevoegd is, ligt internationale dubbele heffing voor de hand. In veel gevallen zal het bronland echter op grond van verdragsbepalingen terugtreden en wordt dubbele belasting voorkomen. Wanneer evenwel het bronland ook op grond van het verdrag heffingsbevoegd is, ontstaat het probleem van de internationale dubbele belasting. Dan wordt een tegemoetkoming in het verdrag opgenomen waarbij het woonland dubbele heffing voorkomt of afzwakt. Er moet wel worden vermeld dat de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting niet gelden voor de premies volksverzekeringen.
  • In de fiscale praktijk zijn er diverse methoden die kunnen worden aangetroffen ter voorkoming van dubbele belasting.
  • De basisvormen die het woonland hanteert, met name voor de belastingen die naar het inkomen, vermogen of de winst worden geheven, zijn:
    • De vrijstellingsmethode: het buitenlandse inkomensbestanddeel wordt niet begrepen in het belastbare inkomen. Hetzelfde geldt voor de winst en het vermogen;
    • De creditmethode (ook verrekeningsmethode): de buitenlandse belasting mag geheel of gedeeltelijk worden verrekend met de verschuldigde belasting over het totale wereldinkomen;
    • De aftrekmethode: de buitenlandse belastingen worden voor de berekening van het belastbare inkomen als kostenpost opgenomen.

Wat is het Besluit voorkoming dubbele belastingen (BVDD)?

  • De Nederlandse eenzijdige regeling, het Besluit voorkoming dubbele belasting, hierna aangeduid als besluit dan wel – als het specifiek het besluit uit 1989 of uit 2001 betreft – als BvdB 1989 of BvdB 2001, heeft twee functies:
  1. Het voorkomt dubbele belasting in die gevallen dat er geen verdrag van toepassing is;

  2. Het heeft een normatieve functie, in die zin dat in verdragen met enige regelmaat verwijzingen plaatsvinden naar deze regeling.

  • Het besluit geldt in beginsel alleen voor binnenlands belastingplichtigen.
  • Het besluit regelt dat Nederland eenzijdig afziet van bepaalde heffingsbevoegdheden. In het BvdB 2001 zijn 57 artikelen opgenomen, waarvan 6 bepalingen definities bevatten, 40 artikelen de wijze van voorkoming regelen en de overige bepalingen formele artikelen bevatten.
  • Het besluit is krachtens art. 1, lid 2, BvdB 1989 en art. 1, lid 2, BvdB 2001 slechts van toepassing voor zover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien. Die bepaling zou gelezen kunnen worden als 'Is er geen verdrag (waaronder de Belastingregeling voor het Koninkrijk, welke regeling formeel geen Verdrag, maar materieel wel een verdrag is), dan is het besluit van toepassing'. Maar de strekking is ruimer. 'Voor zover niet op andere wijze in voorkoming is voorzien' betekent ook:
    • er is wel een verdrag, maar dat verdrag is niet van toepassing voor bepaalde belastingen;
    • er is wel een verdrag, maar dat verdrag kent geen regeling voor het desbetreffende belastingsubject of belastingobject (het laatste komt bij nieuwere belastingverdragen inzake inkomen niet voor vanwege de daarin opgenomen restbepaling betreffende 'overige inkomsten').
  • Het BvdB 2001 geldt in beginsel alleen voor binnenlands belastingplichtigen (art. 8, 13, 19, 22 en 25 BvdB 2001). Non-discriminatiebepalingen kunnen de werking evenwel uitbreiden tot buitenlands belastingplichtigen. Hebben deze non-discriminatiebepalingen geen effect, dan kan de buitenlands belastingplichtige een beroep doen op kostenaftrek. Voor zakelijke belastingen kan dit krachtens art. 3.94 Wet IB 2001. Voor persoonlijke belastingen bepaalt art. 4.15 Wet IB 2001 voor reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang dat geen kostenaftrek wordt verleend als er een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.
  • Het besluit kent twee methoden ter voorkoming van dubbele belasting: de vrijstellingsmethode en de creditmethode.
  • Bij toepassing van de vrijstellingsmethode wordt het belastingobject vrijgesteld. Dat betekent grofweg gezegd dat het belastingobject niet wordt opgenomen in de heffingsgrondslag die de woonstaat belast.
  • Bij toepassing van de creditmethode wordt de in de woonstaat te betalen belasting verminderd met de belasting die de bronstaat heft. Bij de creditmethode is effectieve onderworpenheid, in de zin dat belasting betaald moet worden, een gegeven. De in het buitenland betaalde belasting vormt het bedrag waarvoor voorkoming wordt verleend. Bij de vrijstellingsmethode is onderworpenheid in de andere staat strikt genomen geen vereiste. Nederland wil in zijn unilaterale regels echter alleen voorkoming verlenen als onderworpenheid bestaat.
  • Bij de beoordeling van onderworpenheid van een belastingplichtige aan buitenlandse belasting moet de inspecteur, en in beroep de rechter, zich in beginsel van de inhoud van het recht van de buitenlandse staat vergewissen. Dat is echter niet nodig indien een belastingplichtige in de andere staat als inwoner daadwerkelijk in de heffing is betrokken. In dat geval dient er in beginsel van te worden uitgegaan dat die belastingplichtige op grond van de buitenlandse wetten als inwoner aan belastingheffing is onderworpen. Uitzondering is de situatie dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de gegevens op grond waarvan de buitenlandse fiscus het inwonerschap van de belastingplichtige aldaar naar het buitenlands recht heeft aangenomen, onjuist of onvolledig zijn, hetzij de heffing niet in redelijkheid op enige regel van het buitenlandse recht kan zijn gestoeld.
Wat is het grootboek?

Wat is het grootboek?

 

Wat is het grootboek?

  • In het grootboek houden we voor elke balanspost afzonderlijk een overzicht (grootboekrekening) bij van de financiële feiten. Deze grootboekrekeningen zijn ook in scontrovorm opgesteld (debet en credit, debiteren en crediteren). Deze rekeningen moeten dus net als een balans in evenwicht zijn.

Hoe wordt een grootboekrekening geopend?

  • Het openen van een grootboekrekening gaat volgens vaste regels: de openingsregels:
  1. Een rekening van bezit openen we debet met het bedrag waarvoor de bezitting op de balans debet staat.
  2. Een rekening van schuld openen we credit met het bedrag waarvoor de schuld op de balans credit staat.
  3. De rekening eigen vermogen openen we credit met het bedrag waarvoor deze rekening op de balans credit staat.

Hoe worden financiële feiten op de grootboekrekening verwerkt?

  • Het boeken van nieuwe financiële feiten op de grootboekrekeningen gaat volgens de boekingsregels 1 t/m 6. Omdat we de rekening eigen vermogen alleen bij het openen van een rekening crediteren, maken we gebruik van hulprekeningen van het eigen vermogen.
  • De feiten ordenen we in groepen gelijksoortige boekingsstukken en vervolgens noteren we ze in dagboeken.
  • Per dagboek gaan we de vastgelegde feiten periodiek zo veel mogelijk gezamenlijk journaliseren. We spreken daarom van collectieve journaalposten.
  • Aan de hand van deze journaalposten stellen we het grootboek samen.

Een rekening van bezit

  • – debiteren we voor het ontstaan of het toenemen van de bezitting.
  • – crediteren we voor het afnemen van de bezitting.

Een rekening van schuld

  • – crediteren we voor het ontstaan of toenemen van de schuld.
  • – debiteren we voor het afnemen van de schuld.

De hulprekeningen van het eigen vermogen

  • – crediteren we voor het toenemen van het eigen vermogen.
  • – debiteren we voor het afnemen van het eigen vermogen.
  • De methode die hier toegepast wordt heet dubbel boekhouden. Wijzigingen in het eigen vermogen worden op twee manieren geadministreerd, namelijk op de rekeningen van bezit en schuld èn op de rekening eigen vermogen.

Het grootboek in een geautomatiseerde omgeving

  • Het grootboek in een geautomatiseerde omgeving wordt op dezelfde wijze bijgewerkt als handmatig wordt gedaan, alleen worden automatisch andere rekeningen als bank of kas bij het invoeren gekoppeld. Hierdoor hoeft het ontvangen of uitgegeven bedrag maar één keer ingevoerd te worden. Deze automatische bijgewerkte grootboekrekeningen noemen we vaste grootboekrekeningen.

Beginselen van het decimale rekenstelsel

  • Bij de logische ordening van grootboekrekeningen maakt men gebruik van rekeningstelsels. Bij het decimale rekeningstelsel worden gelijksoortige rekeningen bij elkaar in maximaal 10 rubrieken geplaatst (van 0 t/m 9).
  • Een verdichting is een in een boekhoudpakket groepsrekening met verschillende grootboekrekeningen. Een hoofdverdichting is een groepsrekening die verschillende verdichtingen bundelen. Op deze verdichtingen kan niet worden geboekt, alleen op de grootboekrekeningen die tot deze verdichtingen behoren. Subtotaalrekeningen worden uitsluitend gebruikt om op overzichten tot een fraaiere presentatie te komen, hier kan ook niet op geboekt worden.
  • De post die we vermelden op de debetkant van de balance, noemen we ook wel de kapitaalgoederen of activa. De posten die we vermelden op de credit kant van de balans nomen we het vermogen of de passiva.
  •  
  • De creditkant laat zien hoe het vermogen is verkregen en de debetkant laat zien hoe het vermogen is aangewend. De debetzijde is onder te verdelen in vaste en vlottende kapitaalgoederen. De creditzijde is onder te verdelen in het eigen vermogen, kort vreemd vermogen en lang vreemd vermogen.
  • De groepen van gelijksoortige posten op de balans en de winst- en verliesrekening vormen het uitgangspunt voor een logische ordening van de grootboekrekeningen in een rekeningenstelsel. Het meest toegepaste systeem in Nederland is het decimale rekeningstelsel.


Rubriek

Uitleg

Voorbeelden

0

Vaste activa, eigen vermogen en vreemd vermogen op lange termijn.

00 Gebouwen
04 Eigen Vermogen
077 Hypothecaire lening

1

Vlottende activa en kort vreemd vermogen

100/110 Kas en Bank

130 Debiteuren

140 Crediteuren

7

Voorraad

700 Voorraad gereed product

4

Kostenrekeningen

410 Loonkosten
412 Sociale lasten
431 Afschrijvingskosten
440 Huurkosten

8

Kostprijs verkopen en opbrengst verkopen

800 Kostprijs verkopen
840 Opbrengst verkopen

9

Overige resultaten

900 Ontvangen betalingskortingen

960 Huuropbrengsten

 

Wat zijn de proefbalans en saldibalans?

Wat zijn de proefbalans en saldibalans?

  • Met de proefbalans checken we of het grootboek wel echt in balans is, zoals zou moeten. De totalen van de debet en de creditzijde moeten overeenkomen. Een proefbalans wordt meestal periodiek opgesteld. Dit kan aan het einde van de maand zijn of van een kwartaal.
  • Op de proefbalans worden de rekeningen in de volgorde van rekeningnummers opgesteld. Achter de namen van de rekeningen zijn twee kolommen vrij. Dit zijn de debetzijde en de creditzijde. In de debetkolom zetten we het totaal van alle gedebiteerde bedragen bij de goede rekening. In de creditkolom doen we hetzelfde.
  • Op de proefbalans moeten ook de debet en creditzijde gelijk zijn. Dit hoeft nog niet perse te betekenen dat de proefbalans helemaal geen fouten bevat. Het kan altijd nog zo zijn dat er per ongeluk een bedrag op de verkeerde rekeningen is gedebiteerd of gecrediteerd.
  • De saldibalans is een balans waarop we van elke grootboekrekening het saldo vermelden. Als een saldo debet staat in het grootboek, komt hij ook debet op de saldibalans. Dit geldt ook voor een saldo die credit staat in het grootboek, deze komt op zijn beurt weer credit op de saldibalans. Ook de totalen van de credit en debetzijde van de saldibalans moeten overeenkomen met elkaar.
  • De resultatenrekening en de eindbalans kunnen we opstellen aan de hand van de saldibalans. Alle overzichten bij elkaar vormen samen de kolommenbalans.

 

Studiehulp en hulpmiddelen voor accountancy, balansbepaling en boekhouden 

De proefbalans en de saldibalans

 

Activiteiten als backpacken, betaald werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in het buitenland verzekeren: startpagina's

Activiteiten als backpacken, betaald werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in het buitenland verzekeren: startpagina's

     

Partner: Spotlight

Vertrek jij binnenkort naar het buitenland en kun jij wel wat hulp gebruiken? Direct en persoonlijk antwoord op jouw specifieke vragen? Hulp nodig bij je M-biljet misschien? Of heb je al veel informatie bij elkaar maar wil je éven checken of je het allemaal wel goed begrepen hebt? Een uurtje sparren met een (ervarings)deskundige?

Partnerselectie: Emigratie & Vertrek I

Partnerselectie: Emigratie & Vertrek I

Werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in binnen- en buitenland per activiteit en functie: startpagina's

JoHo zoekt medewerkers die willen meebouwen aan een tolerantere wereld

Werken, jezelf ontwikkelen en een ander helpen?

JoHo zoekt medewerkers, op verschillend niveau, die willen meebouwen aan een betere wereld en aan een zichzelf vernieuwende organisatie

Vacatures en mogelijkheden voor vast werk en open sollicitaties

Vacatures en mogelijkheden voor tijdelijk werk en bijbanen

Vacatures en mogelijkheden voor stages en ervaringsplaatsen

Aanmelden bij JoHo om gebruik te maken van alle teksten en tools
 

Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

The world of JoHo footer met landenkaart

JoHo: crossroads uit de bundels
JoHo: crossroads uit selectie
Emigratie & Lang verblijf in buitenland: thema's en startpagina's

Emigratie & Lang verblijf in buitenland: thema's en startpagina's

JoHo: paginawijzer

Thema's

Wat vind je op een JoHo Themapagina?

  • Geselecteerde informatie en toegang tot de JoHo tools rond een of meerdere onderwerpen
  • Geautomatiseerde infomatie die aan het thema is gekoppeld

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage.
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Abonnement: nemen

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zo zelf en volledig gebruik maken van alle teksten en tools.

Hoe is de pagina op gebouwd

  • Een JoHo Themapagina pagina is opgezet aan de hand van 10 fases rond een bepaalde thema: statussen
  • De status van een thema kan je inzetten bij de belangrijke en minder belangrijke processen rond het thema van de pagina. Zoals keuzes maken, orienteren, voorbereiden, vaardigheden verbeteren, kennis vergroten, gerelateerd werk zoeken of zin geven.
  • Bij elke status vind je unieke of gerelateerde informatie van de JoHo website, die geautomatiseerd of handmatig wordt geplaatst.
  • Een belangrijk deel van de informatie is exclusief beschikbaar voor abonnees. Door in te loggen als abonnee wordt de informatie automatisch zichtbaar. Let wel, niet elke status zal evenveel content bevatten, en de content zal in beweging blijven.
  • De statussen:
  1. Start
  2. Oriëntatie : startpunt bepalen ->bijvoorbeeld: wat is je vraag of wat is het proces dat je gaat starten
  3. Selectie: verkennen en verzamelen van info en keuzehulp
  4. Afweging: opties bekijken en vergelijken -> bijvoorbeeld: alternatieven zoeken
  5. Competentie: verbeteren en competenties -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te slagen?
  6. Voorbereiding: voorbereiden & oefeningen -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te oefenen of je voor te bereiden?
  7. Inspiratie: vastleggen &  lessen -> bijvoorbeeld: wat leer je en heb je geleerd?
  8. Ervaring: vooruithelpen & hulp -> hoe kan je jezelf nuttig maken?
  9. Beslissing: Uitvoeren en tot resultaat brengen -> bijvoorbeeld wat ga je kopen of kiezen?
  10. Evaluatie: Terugkijken en verder gaan -> bijvoorbeeld: wat komt hierna?
    JoHo: footprints achterlaten
    JoHo: pagina delen