De rechter dient de tenlastelegging en de vordering van de officier van justitie in het vonnis op te nemen (art. 359 lid 1 Sv) (bouwstenen vonnis).
A. Ambtshalve beslissingen en motiveringen.
Gegeven is dat de rechter komt tot een veroordeling en strafoplegging. Die beslissing is een materiële einduitspraak. Uit art. 358 lid 1 Sv is af te leiden dat het vonnis alleen een beslissing op een formele vraag hoeft te bevatten indien die beslissing een (formele) einduitspraak is. Dat is hier niet het geval. Ten aanzien van de formele vragen hoeft de rechter derhalve geen beslissingen in het vonnis op te nemen.
Ten aanzien van de materiële vragen komen de volgende beslissingen en motiveringen op straffe van nietigheid in het vonnis:
1e materiële vraag, de rechtbank beslist: tenlastelegging is wettig en overtuigend bewezen (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin en 3 Sv);
2e materiële vraag, de rechtbank beslist: kwalificatie van het bewezen verklaarde feit als art. 285b lid 1 Sr (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin Sv);
3e materiële vraag, de rechtbank beslist: geen rvg/sug, de dader is strafbaar (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin Sv);
4e materiële vraag, de rechtbank beslist: geldboete (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 358 lid 4 en 359 lid 2, eerste zin, 5 Sv).
Beslissing in vonnis o.g.v. motiveren o.g.v:
Gewezenverklaring art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin en lid 3 Sv
Feit is strafbaar/kwalificatie art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv
Dader is strafbaar art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv Strafoplegging art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin, en 5, en art. 358 lid 4 Sv
B. Beslissingen op 358-3 verweren:
Op de door de verdediging gevoerde verweren hoeft de rechter in het vonnis alleen een beslissing op te nemen, indien het gaat om verweren genoemd in art. 358 lid 3 Sv. Dit kunnen zijn verweren inhoudende dat de rechter art. 349 lid 1 Sv dient toe te passen (dus de 'formele verweren'), dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert (kwalificatieverweer; 2e materiële vraag), of dat er een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond (3e materiële vraag) aanwezig is. De verweren dienen voorts 1. door/namens de verdachte 2. uitdrukkelijk ter terechtzitting te zijn voorgedragen, en 3. door de rechter te zijn verworpen.
Ten aanzien van verweer II:
- Dat hangt af van de uitleg van het bestanddeel wederrechtelijkheid. Dit verweer valt in één van de door art. 358 lid 3 Sv genoemde categorieën, indien het ten laste gelegde bestanddeel wederrechtelijk beperkt wordt uitgelegd.: er wordt dan een beroep gedaan op overmacht-noodtoestand; een strafuitsluitingsgrond. Het beroep op deze rechtvaardigingsgrond komt bij de 3e materiële vraag aan bod. Wordt het bestanddeel wederrechtelijkheid ruim uitgelegd, dan komt het beroep op overmacht-noodtoestand bij de eerste materiële vraag aan bod.
Indien het een 358 lid 3-verweer betreft:
Het verweer wordt door Fitz, de verdachte, uitdrukkelijk ter terechtzitting voorgedragen. (De onderbouwing van het verweer is niet sterk, maar aan verweren door de verdachte zelf ter zitting aangevoerd worden niet hele hoge eisen gesteld).
De rechter heeft het verweer verworpen. Hij is immers tot een veroordeling gekomen.
Aan de eisen van art. 358 lid 3 Sv is derhalve voldaan. De rechter dient dus ingevolge art. 358 lid 3 Sv een beslissing in het vonnis op te nemen en dient de rechter deze beslissingen ingevolge art. 359, lid 2, eerste zin Sv, te motiveren.
Beslissing op verweer in vonnis o.g.v. motiveren o.g.v. : Verwerping verweer o-n. art. 358 lid 3 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv
C. UOS (art. 359 lid 2, tweede zin Sv)
Ten aanzien van de overige verweren/standpunten dient nagegaan te worden of een motiveringsplicht geldt ex art. 359, lid 2, 2e zin Sv. Van een 'uitdrukkelijk onderbouwd standpunt' is mogelijk sprake, als kan worden verdedigd dat het standpunt 'duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie' ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Arrest Onderbouwd standpunt en responsieplicht (NJ 2006, 393). Indien de rechter van het uos afwijkt geldt de responsieplicht van art. 359 lid 2, 2e zin Sv.
Standpunt verdachte (verweer I):
Ter zitting heeft Fitz aangevoerd dat van stelselmatigheid geen sprake is ('duidelijk standpunt').
Hij verwijst daarbij naar de jurisprudentie en past dat toe op zijn zaak ('door argumenten geschraagd').
Ten slotte stelt hij dat de tenlastelegging niet kan worden bewezen ('ondubbelzinnige conclusie'). Dit is een bewijsverweer (dit moet worden toegelicht); dus geen art. 358 lid 3 Sv verweer.
- De rechter is afgeweken van het in het verweer verwoorde standpunt.
Conclusie: de rechter heeft een nadere motiveringsplicht ex art. 359 lid 2, 2e zin Sv. (Een beslissing hoeft niet in het vonnis.)
Standpunt verdachte (verweer II):
Indien het bestanddeel wederrechtelijkheid ruim wordt uitgelegd, betreft het hier een bewijsverweer. In dat geval moet op dezelfde criteria als hierboven worden ingegaan (duidelijk standpunt, door argumenten geschraagd, ondubbelzinnige conclusie en de rechter is afgeweken van het in het verweer verwoorde standpunt) en moet een conclusie volgen (nadere motiveringsplicht of niet).
Meer lezen: