Goede argumenten kunnen zowel deductief als inductief zijn.
Deductieve argumenten
Na woorden als ‘omdat’, ‘aangezien’ of ‘dit wordt verklaard door’, volgt vaak een premisse. Een dergelijk premisse komt dan na de conclusie. Je kunt bijvoorbeeld beweren dat je verdrietig bent, omdat je partner je verjaardag is vergeten. Argumenten kunnen deductief of inductief zijn.
Een voorbeeld:
Premisse: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was en Klaas was voorzitter na Piet. Conclusie: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was’. Het is in dit voorbeeld onmogelijk dat de premisse klopt en dat de getrokken conclusie niet waar is. De premisse van een goed deductief argument bewijst dus de conclusie. Er is daarom sprake van een valide argument. Als de premisse van een valide argument waar is, wordt het argument gegrond (‘sound’) genoemd.
Inductieve argumenten
De premisse van een inductief argument bewijst de conclusie niet, maar ondersteunt de conclusie. Er is bij een inductief argument dus geen sprake van een alles-of-niets principe, zoals bij een deductief argument. Ondersteuning voor een conclusie wordt door inductief argument geleverd in gradaties. Een voorbeeld is dat de dader van een moord wordt gezocht. Er is een vrouw vermoord en van haar man wordt geweten dat hij haar herhaaldelijk heeft bedreigd. Dit is zeker geen bewijs voor het feit dat hij haar heeft vermoord en ondersteunt de claim ook niet dat hij haar heeft vermoord. Als zijn vingerafdrukken worden gevonden op het moordwapen, dan is dit nog steeds geen bewijs voor de claim dat hij haar heeft vermoord, maar dit gegeven geeft wel meer steun voor de claim dat hij haar om het leven heeft gebracht.
Hoe meer een premisse de conclusie van een inductief argument steunt, des te sterker het argument is.
Hoe minder een premisse de conclusie van een inductief argument steun, des te zwakker het argument is.
Om er achter te komen of een argument deductief of inductief is, is het belangrijk om goed te lezen. Wanneer er bijvoorbeeld gezegd wordt: ‘Het kan gaan regenen’, dan zeggen we eigenlijk dat regen een mogelijkheid is. Het is inductief. Als we zeggen: ‘Er is regen op komst’, dan is er geen andere mogelijkheid dan dat het snel zal gaan regenen. Dan is het dus deductief.